Week 9 Flashcards

1
Q

Welke bevindingen verwacht je bij LO in het geval van maligne pleuravocht?

A

-Gedempte percussie
-Verminderd ademgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen exudaat en transudaat?

A

Uittredend vocht
Exudaat: plaatselijke oorzaak, past bij ontsteking of maligniteit
Transudaat: oorzaak elders, past bij colloid-hydrostatische problematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke definitie is juist voor het vaststellen van een transudaat?

A

Ratio pleuravochtwaarde LD < 0.6 EN eiwit < 0.5 t.o.v. serumwaarde EN LD pleuravochtwaarde < 2/3 bovengrens van serumwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke ziektes kunnen een exsudaat veroorzaken?

A

-Mesothelioom
-Pleuritis carcinomatosa
-Empyeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke ziektes kunnen een transsudaat veroorzaken?

A

-Nefrotisch syndroom
-Decompensatio cordis
-Gedecompenseerde levercirrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel pleuravocht is fysiologisch aanwezig bij een gezond persoon?

A

<25 ml

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vanaf hoeveel ml pleuravocht wordt dit duidelijk zichtbaar op een anteroposterieur gemaakte rontgenopname van de borstkas?

A

500 ml

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer moet bij pleuravocht een pleurodese uitgevoerd worden?

A

Talkpoeder tussen pleurabladen inbrengen-> vertraagt opnieuw vormen van vocht
-Matige functie van contralaterale long
-Snel recidiverend, symptomatisch pleuravocht
-Niet bij levensverwachting 3-4 wk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke optie is het beste bij snel recidiveren als een pleurodese heeft gefaald?

A

Permanente getunnelde pleuracatheter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de beste behandeling voor pleuravocht ontstaan door cardiale decompensatie?

A

Diuretica. Drainage zal slechts kort effect hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt een empyeem (bacterien in pleuravocht) behandeld?

A

Thoraxdrainage en antibiotica, indien ineffectief chirurgische uitruiming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een mesothelioom?

A

Kanker van de pleurabladen. Zeer kwaadaardige ziekte waarvoor geen goede therapie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke methoden zijn mogelijk voor diagnostiek van een maligniteit in de longen?

A

-Spoeling via bronchoscoop: luchtwegen en alveoli gespoeld via bronchoscoop, meegespoelde cellen (v/d lagere luchtwegen) bekeken
-Bronchoscopische biopsie
-Trans-thoracale punctie: niet bronchoscopisch mogelijk maar dichtbij thoraxwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke symptomen kunnen zich voordoen bij een longtumor?

A

-Botpijn
-Syndroom van Horner
-Vena cava superior syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke kenmerken kunnen met spoeling via de bronchoscoop bepaald worden?

A

Kenmerken van de oppervlakkige cellen: uitspraak over goedaardig vs kwaadaardig. Geen uitspraken over weefselverband of lymfeklieruitzaiingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke mesotheliale tumoren zijn er?

A

-Benigne tumoren
-Maligne tumoren
-Mesenchymale tumoren (sarcomen)
-Lymfoproliferatieve tumoren (lymfomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke benigne epitheliale longtumoren zijn er?

A

-Papillomen
-Adenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke preinvasieve epitheliale afwijkingen in de longen zijn er?

A

-Plaveiselcellige dysplasie/ carcinoma in situ
-Atypische adenomateuze hyperplasie
-Diffuse idiopathische neuroendocriene celhyperplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke invasief maligne longtumoren zijn er?

A

-Plaveiselcelcarcinoom
-Kleincellig carcinoom
-Adenocarcinoom
-Adenocarcinoma in situ/ lepidisch adenocarcinoom
-Carcinoid tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke celtypen zitten er in de bronchus?

A

-Trilhaar-dragende epitheelcel
-Gladde spiercel (mesenchymaal)
-Chondrocyt (mesenchymaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Door welke cellen worden de alveoli bekleerd?

A

Pneumocyten type 1 (dun, gaswisseling) en 2 (dik, surfactant productie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke longcarcinomen komen in aanmerking voor operatieve verwijdering?

A

-Adenocarcinoom
-Plaveiselcelcarcinoom
-Ongedifferentieerd grootcellig carcinoom
-Uitgezaaide carcinomen zoals het kleincellig anaplastisch carcinoom niet meer operatief te genezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij welke tumoren zie je buisvorming?

A

Mesotheliomen en adenocarcinomen (waard dan ook in het lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke immunohistochemische markers kunnen gebruikt worden bij het onderscheid adenocarcinoom vs mesothelioom?

A

Cytokeratine: allebei
Calretinine: alleen mesotheel
TTF-1: alleen adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de belangrijkste risicofactor voor een mesothelioom?

A

Asbest expositie
De kans op longcarcinoom is bij asbest expositie en roken wel groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de verschillen tussen benigne en maligne solitaire pulmonale noduli?

A

Benigne SPNs bevatten meestal kalk, zijn glad begrensd en zijn in onderveld gelokaliseerd. Malige SPNs bevatten geen kalk, en hebben vaak spiculae. Hoe groter een SPN is hoe groter de kans op een maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat doe je bij een solitaire pulmonale nodule bij iemand met laag risico op longkanker?

A

Afwachten. maar periodieke controle met CT (grote intervallen van bv 6 mnd). Een nodule is evenwel pas met zekerheid benigne als er geen groei is op 2 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat doe je bij een solitaire pulmonale nodule bij iemand met intermediair risico op longkanker?

A

-Afwachten, maar periodieke controle met een CT scan
-Aanvullend onderzoek bij groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat doe je bij een SPN bij iemand met hoog risico op longkanker?

A

Diagnostiek, eerst via niet invasieve methoden (bronchoscopie, transthoracale punctie) en als dit niets oplevert doorgaan naar een thoracotomie met wigresectie en vriescoupe onderzoek. Als maligne lobectomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Bij wat voor longkanker risico is het nut van een PET-scan het hoogst?

A

Intermediair risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke longnodulie groep is diagnostisch het moeilijkst?

A

Afmeting 5-10 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar in de longen is er pijngevoel?

A

Long zelf geeft geen pijn, pleura wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat betekent tracheaverplaatsing op beeldvorming?

A

Trachea gaat naar gezonde kant (ruimteinnemend), of aangedane kant (atelectase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn lokale symptomen van tumorgroei?

A

-Luchtweg: hoest, sputum, infectie, hemoptoe, dyspnoe
-Pleuravocht: dyspnoe, hoest, pijn
-Pleura/ thoraxwandingroei: pijn
-Ingroei n. recurrens: heesheid
-Oesophaguscompressie: passagestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Op welke plaats kan een longtumor heesheid veroorzaken?

A

N. recurrens loopt onder linkerkant aorta omhoog. Tumor in dat gebied kan drukken op n., geeft stilstand stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn systemische symptomen van tumorgroei?

A

-Primaire tumor: hoest enz.
-Metastasen: afhankelijk van locatie neurologische uitval, botpijn
-Paraneoplastische syndromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke metastasen passen bij longkanker?

A

Presenterend symptoom hersenmetastasen is bijna altijd longkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke syndromen zijn er?

A

-Vena cava superior syndroom
-SIADH syndroom
-Hornersyndroom
-Pancoastsyndroom
-Bambergersyndroom
-Cushingsyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van de vena cava superior syndroom?

A

-Compressie door tumor/ lymfeklieren
-Trombose
-Invasie/ infiltratie van de vaatwand
-Tumortrombi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke maligne oorzaken van VCSS zijn er?

A

Intrathoracale tumoren:
-Longcarcinomen
-Lymfomen (NHL)
-Mediastinale tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe presenteert VCSS zich?

A

Bloed wordt door VCS niet meer goed afgevoerd:
-1e symptoom oedeem onder de ogen, moeite om bij wakker worden ogen open te krijgen.
-Ook hoofdpijn, uitgezette venen, bij langer bestaan collateralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is een sulcus superior tumor?

A

Tumor in longtop. Ingroei in plexus brachialis-> veel pijn in schouder en uitvalsverschijningen. Leidt meestal niet tot uitzaiingen, vaak gemist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het Hornersyndroom?

A

Ingroei sympathische grensstreng/ ganglion. Langs aangedane zijde:
-Miosis: kleinere pupil
-Ptosis ooglid: hangend
-Enoftalmie: ingevallen oog
-Anhydrose: geen zweetsecretie aan die kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is het Pancoast syndroom?

A

Doordat superior sulcus tumor van long ingroeit in plexus brachialis
->Pijn in schouder uitstralend naar (boven)arm
->Syndroom van Horner
->Zwakte en atrofie van handmusculatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat doe je bij verdenking op een longcarcinoom?

A

-Weefsel diagnostiek: niet-kleincellig vs kleincellig vs andere diagnose
-Stadiering: beginnen met pathologisch bewijs hoogste stadiering (bv meta’s)
-Preoperatief onderzoek: longfunctie, hartfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waarnaar vraag je in de anamnese bij longcarcinoom?

A

-Moeheid
-Klachten door de tumor (hoest enz)
-Voorkomende metastasen: hersenen, botten, lever en bijnier
-Neuro klachten, botpijnen
-WHO-PS (performance status) (0 actief tot 4 bedgebonden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waarnaar kijk je bij lichamelijk onderzoek bij longcarcinoom?

A

-Gewichtsverlies: >10% afgelopen 3 mnd
-Lymfadenopathie (supraclaviculair, oksels)
-Heesheid
-Vena cava superior syndroom
-Hepatomegalie
-Weke delen zwelling
-Kloppijn wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de rol van lab onderzoek bij diagnostiek van longcarcinoom?

A

-Normaal lab sluit longcarcinoom niet uit
-Nog geen accurate biomarkers
-Afwijkingen die wijzen op meta’s:
->Hypercalciemie
->Verhoogde leverenzymwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarnaar wordt gekeken bij radiologische beeldvorming bij longcarcinoom

A

-Nodule(s): solide, niet-solide
-Massa
-Atelectase
-Pleuravocht
-Infiltraat
-Lymfeklieren
-Centraal/ perifeer/ mediastinum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe kunnen atelactase en pleuravocht op radiologische beelden onderscheiden worden?

A

Schuine streep past bij atelectase, boogje/ oplopende lijn past bij pleuravocht (tussen pleura visceralis en parietalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de waarde van een thoraxfoto bij diagnostiek van een longcarcinoom?

A

Beperkt, tot 30% van de longtumoren gemist op gewone thoraxfoto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarnaar wordt gekeken bij CT bij longcarcinoom diagnostiek?

A

-Grootte, ligging, doorgroei thoraxwand of mediastinum van tumor. Kleinere tumoren waarneembaar
-Lymfeklieren
-Metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wanneer wordt een PET gemaakt bij longcarcinoom diagnostiek en wat zijn de kenmerken?

A

Als gedacht dat in opzet curatieve behandeling mogelijk is (op scan geen aanwijzingen voor uitzaaiingen)
-Bijna total body scan (niet voor CZS)
-Detectie drempel van ca. 7mm
-Onverwachte M1 bevindingen (10%)
-Mediastinale stadiering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de volgorde van aanvullend onderzoek technieken bij longcarcinoom diagnostiek?

A

X-thorax/ CT-> CT bovenbuik (lever en bijnieren belangrijkste locaties voor uitzaiingen)-> als M0 PET, gevoelig voor botten, kleine uitzaiingen en mediastinale klieren. PET positief is niet hetzelfde als kanker, bewijzen met weefseldiagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke methoden voor thoracale weefseldiagnostiek zijn er?

A

-Sputum cytologie
-Bronchusaspiraat
-Bronchiale brushing
-Tranbronchiale punctie
-Bronchiaal biopt
-Transthoracale punctie
-Transoesophogale punctie
-VATS
-Thoracotomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn de kenmerken van een bronchoscopie?

A

Kijkonderzoek in (grote) luchtwegen
-Onder lokale verdoving
-Via neus of mond
-Nuchter zijn, behalve medicatie
-In Nl door longarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de bruikbaarheid van flexibele bronchoscopie bij longcarcinoom diagnostiek?

A

-Zeer gevoelig voor centrale tumoren (85%)
-Perifere tumoren lage sensitiviteit
-Lage morbiditeit en mortaliteit
-Biopsieen onder doorlichting
-Informatie over uitbreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waarvoor worden EUS/ EBUS vooral gebruikt?

A

Endoscopic US/ endobronchial US. Via slokdarm of luchtpijp. Bronchoscop met echokop en gericht in klier prikken
Voor stadiering, als goed uitgevoerd geen chirurgische stadiering nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat kan je met EUS bereiken?

A

-Linkszijdige deel bovenste deel mediastinum
-Subcarinale klier
-Onderste deel mediastinum bdz
-Linker (en rechter) bijnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat kan je met EBUS bereiken?

A

-Bovenste deel mediastinum bdz
-Subcarinale klier
-Hilaire klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de kenmerken van een transthoracale punctie?

A

-Perifere tumoren
-Cytologie en histologie
-Gevoelige techniek in ervaren handen
-Pneumothorax (7-35%), zelden drainage nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn contra-indicaties voor een transthoracale punctie?

A

-Respiratoire insufficientie
-Monolong
-Pulmonale hypertensie
-Stollingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wanneer is een pathologische lymfklier een metastase bij longkanker?

A

Bij longcarcinoom gaat N alleen over de borstkas en de klieren bij het sleutelbeen en lage halsklieren, alle klieren daarbuiten tellen als metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn de meest voorkomende metastaseringsplekken voor een longcarcinoom

A

Bot, lever, hersenen, andere long, bijnieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn de verschillende N stadia bij een longcarcinoom?

A

N1 station lymfklieruitzaaiingen in longen, N2 tussen longen, N3 sub/supra?claviculair

66
Q

Waarvoor is de stadiering belangrijk?

A

Prognose: bij stadium 1 tumor leeft 60% nog na 10 jaar, stadium 4b heel laag percentage
Behandeling

67
Q

Wat zijn de stadia van kanker?

A

I: lokaal. 1a losliggend, 1b wat centraler of groter
II: lokaal
III: lokaal gevorderd (grote tumor of lymfeklieren in long zelf)
IV: uitgezaaid

68
Q

Hoe wordt een stadium 1 NSCLC behandeld?

A

Operatie

69
Q

Hoe wordt een stadium 2 NSCLC behandeld?

A

Operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie

70
Q

Hoe wordt een stadium 3 NSCLC behandeld?

A

Operatie evt met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie of chemo-radiotherapie + immunotherapie

71
Q

Hoe wordt stadium 4 longkanker behandeld?

A

Chemotherapie en/ of immunotherapie of doelgerichte behandeling

72
Q

Welke vragen zijn belangrijk bij de behandeling van longkanker?

A

-Is de ziekte curabel? Stadiering
-Is de patient operabel? Functieonderzoek
-Is de tumor resectabel? Beeldvorming/ OK

73
Q

Wat voor onderzoek wordt gedaan om de operabiliteit van een longkanker patiënt te beoordelen?

A

-Longfunctieonderzoek: spirometrie, diffusiecapaciteit, inspanningstest
- Cardiologisch onderzoek
- Voedingstoestand
- Performance status: hoe fit is een patient

74
Q

Wat zijn de principes van een oncologische longresectie?

A
  • Anatomische resectie (kwab of long)
  • Alle snijvlakken moeten tumorvrij zijn (R0)
  • Lymfklierdissectie: alle lymfklieren die bij die kwab horen, zowel in long als mediastinum
  • Irradicale resectie is niet zinvol!
75
Q

Hoeveel longkankerpatiënten kunnen geopereerd worden?

A

25%
De rest: metastasen, irresectabel en/of inoperabel

76
Q

Hoe wordt een lobectomie uitgevoerd?

A

Lobectomie: 1 hele kwab weghalen. Altijd via kijkoperatie al dan niet icm robot. Bronchus en vaatbundels doorgenomen

77
Q

Wat is de mortaliteit van een pneunomectomie?

A

Pneumonectomie: hele long weghalen. Re groter risico want groter, 1-2% extra kans om te overlijden (rond 5%)

78
Q

Wat voor preoperatieve zorg wordt gegeven?

A

-Uitgebreide voorlichting
-Preassessment anaesthesioloog
-Voeding
-Spirometrie instructie
-Stoppen met roken: minder complicaties rond operatie

79
Q

Wat voor postoperatieve zorg wordt gegeven?

A

Chest physiotherapy
-Al preoperatief beginnen
-Vermindert aantal pulmonale complicaties significant
-Opgeven van sputum
-Mobiliseren 3-4x daags: tromboseprofylaxe, rehabilitation, redistributie met vermindering V/C mismatch
-Voorkomen van aspiratie

80
Q

Wat is een alternatief voor chirurgie bij medisch inoperabel of weigering van chirurgie?

A

Stereotactische radiotherapie: hoge dosis bestraling, bestralen vanuit veel hoeken, hoge dosis alleen waar alle bestralingspunten samen komen.
Operatie en stereotactische radiotherapie lijken ongeveer gelijkwaardig te zijn

81
Q

Waardoor heeft longkanker een slechte overleving, zelfs na operatie?

A

Slechte overleving grotendeels door de uitzaaiingen, bij 50% al uitzaaiingen op afstand
30-40% recidief na operatie, micrometastasen die er al zaten

82
Q

Wat voor overlevingswinst geeft combi chemotherapie met operatie?

A

Na 5 jaar 5-15%

83
Q

Welke therapie wordt naast chemo en operatie gegeven?

A

Sinds kort ook immuuntherapie na chemo, alleen bij mensen met een hoge PDL-1 expressie. Nu gaan mensen voor de operatie chemotherapie met immuuntherapie voor de operatie gegeven worden. Soms worden alle tumorcellen dan al doodgemaakt. Overleving gecorreleerd aan hoeveel % van de cellen voor de operatie al dood zijn

84
Q

Wat voor therapie wordt gegeven als operatie niet meer haalbaar is?

A

Chemo-radiotherapie gevolg door immunotherapie is daarvoor standaardbehandeling. Concurrent (gelijktijdig) chemo RT:
->Is beter dan sequentieel
->Meer toxiciteit (slokdarm, longen)

85
Q

Wat zijn de stappen van de anti-tumor immuunrespons?

A

Antigenen uitgescheiden door tumorcel-> opgenomen en gepresenteerd door DC-> in lymfklier T-cel activeren-> T-cel naar tumor om te doden

86
Q

Hoe kan de tumor de anti-tumor immuunrespons onderdrukken?

A
  • Antigenen downreguleren
  • Inductie presentatie antigen aan T-cel
  • Inhibitie in tumor micro-omgeving
87
Q

Waarop greep de eerste immuuntherapie in?

A

Eerste immuuntherapie greep in op PDL1 verbinding (remt T-cel)

88
Q

Wat is de standaardbehandeling bij NSCLC zonder behandelbare genetische afwijking?

A

-Als PD-L1 >50% in de tumor PD-(L)1 checkpoint inhibitor
-Als PD-L1 <50% combinatie van chemotherapie en PD-(L)1

89
Q

Hoe wordt een kleincellig longcarcinoom behandeld?

A

In principe zoals bij niet-kleincellig:
-St 1, 2 operatie gevolgd door chemo
-St 3 chemo radiotherapie
-St 4 chemo
Echter: laatste jaren geen echte nieuwe behandelingen beshcikbaar, maar beperkt effect van immunotherapie

90
Q

Wat is de DD bij unilateraal pleuravocht (in afwezigheid infectie)?

A
  • Uitzaaiingen in de pleura: pleuritis carcinomatosa
  • Maligne pleuravocht bij andere tumor
  • Cardiaal (eenzijdig)
  • Medicatie
  • Longembolie
91
Q

Wat voor diagnostiek wordt bij pleuravocht gedaan?

A

Punctie op geleide van echo:
-Microbioloog: op kweek zetten om te kijken of er bacteriën zijn
-Cytologisch onderzoek: patholoog, maligne cellen
-Chemie: eiwit, LDH, leukocyten, pH (als heel laag kan dat bij een infectie passen)

92
Q

Hoeveel pleuravocht kan met een thoraxdrain verwijderd worden?

A

Max 1500 ml er in 1x uithalen, klacht is geleidelijk ontstaan, als in 1x alles eruitgehaald ontplooit de long in 1x en gaan hart en trachea in een keer weer terug. Dat geeft schade. Long kan reageren door re-expansie oedeem. In intervallen als je er meer wil uithalen

93
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van een pleurapunctie?

A
  • Pneumothorax
  • Bloeding
  • Infectie
94
Q

Hoe kun je de hoeveelheid pleuravocht laten afnemen zonder een drain?

A

-Systemische therapie (oorzaak wegnemen)
-Pleurodese

95
Q

Wat is pleurodese?

A

Eerst met drain vocht eruit tot helemaal leeg, daarna talk spuiten via drain zodat de pleurabladen aan elkaar plakken. Talk maakt een ontstekingsreactie van de pleurabladen waardoor ze aan elkaar plakken. Niet altijd geheel succesvol. Alleen als er geen andere goede mogelijkheid is om het vocht te doen afnemen. Productie vocht neemt af

96
Q

Wat zijn indicaties voor pleurodese?

A
  • Snel recidiverend en symptomatisch pleuravocht
  • Bewezen maligne vocht
  • Ontlastende punctie heeft verlichting dyspnoe gegeven
  • Behoorlijke levensverwachting (>3 mnd)
97
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van pleurodese?

A
  • Koorts
  • Pijn
  • Respiratoir falen (zeer zeldzaam)
98
Q

Wat zijn contra-indicaties voor pleurodese?

A
  • Niet aanliggende long
  • Stollingsstoornis
  • Andere oorzaken van dyspnoe
  • Mogelijke infectie van pleuravocht: laag glucose (<3 mmol/l)/ lage pH van vocht (<7.3). Daarmee kapsel je de infectie in
99
Q

Wat kan je doen bij symptomatisch maligne pleuravocht als een pleurodese niet slaagt?

A

Getunnelde permanente catheter:
- Aanschakelen op pottensysteem
- In palliatieve thuissituatie pleuravocht aftappen (zelf of via wijkzuster)
- Niet bij systeemtherapie omdat er grotere kans op infecties is (vanwege neutropenie)

100
Q

Waardoor kan normocytaire anemie ontstaan bij kanker?

A

Anemia of chronic disease, door inflammatiereactie waardoor EPO minder goed werkt

101
Q

Hoe kan de ervaring van kortademigheid verminderd worden?

A

Klein beetje morfine vermindert de ervaring van kortademigheid. Raakt niet verslaafd omdat je het niet voor de kick gebruikt + geen gewenning

102
Q

Hoe diagnosticeer je een longembolie?

A

Klachten: basaal pleurawrijven, pijn en lage saturatie
1. D-dimeer 2. CT met contrast, kan een beetje pleuravocht zijn door longinfarct

103
Q

Hoe wordt een wervelmetastase behandeld?

A

Radiotherapie met dexamethason

104
Q

Wat voor pijn is er bij kanker?

A

Nociceptieve pijn: ontstekingspijn

105
Q

Welke pijnstillers worden gegeven bij nociceptieve pijn?

A
  1. NSAID of paracetamol
  2. Zwak opioid (bv tramadol) met NSAID of paracetamol. Bij oncologie overslaan
  3. Sterk opioid (bv morfine) met NSAID of paracetamol. Slow release met daarbij vaak een middel die sneller en korter werkt voor zo nodig
  4. Sterk opioid parenteraal
106
Q

Hoe worden opioiden gedoseerd?

A

Niet meer geven dan nodig, op geleide van de klachten en bijwerkingen dosering bepalen

107
Q

Wat voor bijwerkingen kunnen voorkomen bij opiaat gebruik?

A
  • Obstipatie. Direct laxans voorschrijven
  • Misselijkheid en braken. Vooral aan begin, vaak goed op te vangen met antimymeticum
  • Sufheid. Mogen niet autorijden.
  • Droge mond
108
Q

Welke bijwerkingen kunnen voorkomen bij hoge doseringen opioiden?

A
  • Verwardheid/ delier
  • Overmatig transpireren
  • Ademdepressie
  • Myoclonieen: spierschotjes
  • Urineretentie
109
Q

Wat moet er gedaan worden als er geen goed evenwicht is tussen effect en bijwerkingen van een opioid?

A

Overschakelen naar andere opioid. Kans >60% dat je met een andere opioid een betere situatie verkrijgt. Altijd terug in dosering als overgeschakeld omdat je voor andere opioid gevoeliger kan zijn

110
Q

Wat was de opvatting van Epicurus over de dood?

A

De dood betekent niet voor ons.
Wanneer ik er ben, is de dood er niet. Wanneer de dood er is, ben ik er niet meer.

111
Q

Heeft lijden zin?

A

Verschillende opvattingen:
-Betekenis: test, beproeving, straf
-Lijden heeft zin: loutert, reinigt, boetedoening, ‘je wordt er sterker van’
-Lijden is zinloos
Hoe omgaan met lijden: voorkomen, verzachten, verdragen?

112
Q

Wat zijn de pathologische kenmerken van longkanker?

A
  • Proliferatie van epitheliale cellen
  • Bronchus-, bronchiolair of alveolair epitheel
  • Verschillende typen
  • Precursor afwijkingen
113
Q

Waarom is typeren van longkanker belangrijk?

A

-Prognose
-Predictie: voorspelt hoe iemand reageert op een behandeling, heeft veel te maken met de genetische afwijkingen
-Therapie

114
Q

Welke mutaties komen veel voor bij een adenocarcinoom?

A

Adenocarcinoom van roker: vooral KRAS mutaties. In beperkt aantal EGFR mutatie.
Bij niet-rokers komt EGFR mutatie veel vaker voor, beter systemisch behandelbaar

115
Q

Hoe wordt een longcarcinoom geclassificeerd?

A
  • Klinisch / radiologisch
  • Weefselonderzoek (histologie)
  • Moleculair / genetisch
116
Q

Hoe worden longcarcinomen ingedeeld?

A
  1. Niet-kleincellig carcinoom (NSCLC): plaveiselcelcarcinoom, adenocarcinoom en grootcellig carcinoom enz.)
  2. Kleincellig carcinoom (SCLC): 5-10%, slechte prognose
117
Q

Wat zijn de kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A

*~40-45% van niet-kleincellige carcinomen (NSCLC)
*Centraal – relatie met grotere bronchustakken
*Meestal groot (>4cm)
*Centraal verval (cavitatie) (>80%)
*M>V
*Zeer sterke relatie met roken

118
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A
  • Vaak necrotisch
  • Verhoorning
  • Desmosomen
  • Geen buisvorming
  • Geen slijm
119
Q

Wat zijn de precursor afwijkingen van een plaveiselcelcarcinoom?

A

Normale bronchiale bekleding-> squameuze metaplasie (wordt plaveiselepitheel) door externe invloeden, mn roken-> dysplasie (grote, donkere, onregelmatige kernen)-> carcinoma in situ (boven- en onderkant niet te onderscheiden)

120
Q

Wat zijn de kenmerken van een adenocarcinoom?

A
  • 40% van NSCLC, stijgt in incidentie
  • Perifeer (alveolair epitheel)
  • V > M
  • Jongere leeftijd
  • Driver mutaties (bijv. In EGFR (10-30%) of KRAS (30%))
121
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een adenocarcinoom?

A

Klierdifferentiatie:
* Buizen
* (Intracytoplasmatisch ) slijm
* Geen desmosomen
* Geen verhoorning
* IHC: TTF-1 meestal + (70%)

122
Q

Wat zijn de precursor laesies van een adenocarcinoom?

A
  1. Atypische adenomateuze hyperplasie (AAH):
    * Niet destructief
    * Non-invasief!!!
    * < 5 mm diam.
  2. Adenocarcinoma in situ/ lepidisch type adenocarcinoom. >5mm
123
Q

Wat zijn de kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A
  • 10% van niet-kleincellige carcinomen
  • Overal in de long
  • Roken +++
  • Vaak enige plaveiselcellige of adenodifferentiatie detecteerbaar (op moleculair niveau/electronen microscopie)
124
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A
  • Middelgrote – grote cellen
  • Vergrofd chromatine
  • Nucleoli duidelijk zichtbaar
  • Scherpe celgrenzen
  • Geen buisvorming
  • Geen slijmvorming
  • Geen verhoorning
  • Geen desmosomen
125
Q

Welke subtype grootcellig carcinoom is er?

A

Grootcellig neuroendocrien carcinoom

126
Q

Wat zijn de kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A
  • 15-20% van primaire bronchuscarcinomen
  • Centraal in de long
  • Roken +++
  • Neuroendocrien carcinoom
  • Zeer agressief
  • Meestal uitgezaaid op moment van diagnose
  • Gaat frequent gepaard met een paraneoplastisch syndroom
127
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A
  • Kleine-middelgrote cellen – monomorf
  • (Zeer) hoge kern-cytoplasma ratio
    ->(Kern moulding” kernen vervormen elkaar omdat er zo weinig cytoplasma is)
  • Egaal vergrofd chromatine
  • Geen of onopvallende nucleoli
  • Geen buisvorming
  • Geen slijmvorming
  • Geen verhoorning
  • Geen desmosomen
128
Q

Welke immunohistochemische kleuringen tonen een adenocarcinoom aan?

A

TTF1 en Napsine A

129
Q

Wat voor vervolgonderzoek wordt bij een longcarcinoom gedaan?

A
  1. PET-scan
  2. Cytologie
  3. Biopt
  4. Moleculair onderzoek
130
Q

Wat voor moleculaire diagnostiek wordt bij een longcarcinoom gedaan?

A
  1. DNA NGS: analyse genen en hotspot mutatiesites van belang voor therapiekeuze/DD bij longkanker
  2. Translocatie- en amplificatieonderzoek
    ->RNA NGS of als onvoldoende tumorweefsel ISH en IHC
131
Q

Wat is de normale EGFR pathway?

A

EGFR ligt op membraan, normaal door EGF geactiveerd om gereguleerde proliferatie en gereguleerde remming van de celdood te veroorzaken

132
Q

Welke afwijkingen kunnen in de EGFR pathway optreden?

A

Bij mutatie in pathway (bv KRAS of EGFR mutatie) krijg je activatie onafhankelijk van EGF-> ongecontroleerde proliferatie en remming celdood

133
Q

Welk middel wordt gegeven bij een EGFR mutatie?

A

EGFR-Tki: erlotinib, gefitinib, afatinib, osimertinib (3e lijn)

134
Q

Welke mutaties kunnen zorgen voor TKI resistentie?

A

T790M mutatie vaak bij resistentie, maakt binding 1e generatie TKI’s onmogelijk. Tegenwoordig osimertinib (3e lijn) als 1e lijn gegeven
MET amplificaties en EGFR C7975 bekende resistentiemechanisme tegen osimertinib
Verder HER2 amplificatie, PIK3CA en RAS mutaties

135
Q

War is de rol van roken bij longkanker?

A

->4000 carcinogenen geindentificeerd
-55 voldoende bewijs voor carcinogeniciteit
-20 carcinogenen induceren longkanker in tenminste 1 diermodel

136
Q

Wat is leg time?

A

Leg time: tijd tussen roken en optreden longkanker, incidentie neemt pas later toe

137
Q

Wat zijn Pack-Years?

A

-Aantal pakjes sigaretten per dag x aantal jaren
-Duur veel belangrijker dan aantal sigaretten per dag
->Risico op longkanker = (Duur)^4,5
->Risico op longkanker = (Aantal sigaretten)^1

138
Q

Hoeveel mensen roken?

A

28% van mensen >15
-Lager opgeleiden >30%
-Hoger opgeleiden = 20%
Gemiddeld 14/dag

139
Q

Wat is het relatieve risico van roken?

A

Het risico van de blootgestelde tov niet-blootgestelde populatie
Actief roker: RR >20 (2000%)
Passief roker: RR 1,2 (=120%)

140
Q

Is longkanker erfelijk?

A

Nee, kans op verslaving wel

141
Q

Hoe verhoudt een waterpipe zich tov een sigaret?

A

-Meer CO
-Vergelijkbare nicotine
-Veel meer rookblootstelling

142
Q

Wat bepaalt of iemand longkanker ontwikkelt?

A

-Vooral roken
-Bevatbaarheid patient, genetica (polymorfismen)/ COPD
-Levensstijl/ omgeving, dieet

143
Q

Hoe verandert de patiëntenpopulatie van longkanker?

A

Er is steeds meer longkanker bij mensen die nooit gerookt hebben, mn jonge vrouwen uit zood-oost Azie. Oorzaak weten we niet. Wereldwijd 6.5% niet gerookt

144
Q

Hoe verschillen longkankers van rokers en niet-rokers?

A
  • Andere drivers.
  • Mensen die gerookt hebben hebben heel veel mutaties, kanker door lichaam als afwijkende tumor gezien waardoor immunotherapie werkt
  • Nooit gerookt is groei kanker vaak maar van 1 signaal afhankelijk. Heel vaak EGFR mutatie waardoor groeisignaal altijd aan staat
145
Q

Wat zijn risicofactoren voor longkanker bij niet-rokers?

A
  • Second-hand roken
  • TB
  • Radon binnenhuis
  • Kolenverbrandingsdampen
  • Beroepsgerelateerde middelen
  • Familie VG
  • Genetische varianten
    Mogelijk ook:
  • COPD
  • Andere infecties
  • Dieet: hoog vet, laag fruit en groente
  • Hormonale factoren
146
Q

Wat is de bijdrage van luchtvervuiling aan longkanker?

A

Bij aantal mensen met pre-existente EGFR mutaties zou veel aanraking met luchtvervuiling kanker kunnen
induceren

147
Q

Wat is de epidemiologie van longkanker?

A

-5-jaarsoverleving ongeveer 15%
->80% heeft lokaal of op afstand uitgezaaide ziekte (geen pijngevoel in longen)

148
Q

Hoe verhoudt longkanker zich tov andere kankers?

A

-Wereldwijd belangrijkste maligniteit qua incidentie en mortaliteit
-In westerse lander Nr 2 qua incidentie, Nr 1 qua mortaliteit. 6e oorzaak algemene mortaliteit

149
Q

Wat is de epidemiologie van longkanker in vrouwen?

A

-2x zoveel vrouwelijke niet-rokers dan mannen
-Waarschijnlijker adenocarcinoom, jonger en minder gerookt

150
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A

Kleine-middelgrote cellen
(Zeer) hoge kern-cytoplasma ratio
Egaal vergrofd chromatine
Geen / onopvallende nucleoli
Geen buisvorming
Geen slijmvorming
Geen verhoorning
Geen desmosomen

151
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A

Vaak necrotisch
Middelgrote – grote cellen
Vergrofd chromatine
Nucleoli zichtbaar
Scherpe celgrenzen
 Verhoorning en/of
 Desmosomen
 Geen buisvorming
 Geen slijmvorming

152
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een adenocarcinoom?

A

Perifeer
Middelgrote – grote cellen
Vergrofd chromatine
Nucleoli duidelijk zichtbaar
Scherpe celgrenzen
 Buisvorming en/of
 Slijmvorming
 Geen verhoorning en/of
 Geen desmosomen

153
Q

Welke genetische afwijkingen komen vaak voor bij een adenocarcinoom?

A

k-ras / EGFR

154
Q

Wat zijn de histologische kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A

Middelgrote – grote cellen
Vergrofd chromatine
Nucleoli duidelijk zichtbaar
Scherpe celgrenzen
 Geen buisvorming
 Geen slijmvorming
 Geen verhoorning en/of
 Geen desmosomen

155
Q

Wat zijn de kenmerken van een mesothelioom?

A

 Tumor uitgaande van de longvliezen = pleura
 Groeit diffuus over de pleura
 Gaat uit van mesotheelcellen
 Veroorzaakt door asbest
 Latentietijd 25-40 jaar na expositie
 Geen relatie met roken
 Presenteert met pijn
 Gaat vaak gepaard met pleuravocht

156
Q

Welke 3 histologische hoofdvormen van een mesothelioom zijn er?

A

Epitheliaal
- Lijkt op adenocarcinoom
Sarcomatoid
- Spoelcellig
Bifasisch
- Combinatie van epitheliaal en sarcomatoid

157
Q

Hoe kun je slijm van een adenocarcinoom kleuren?

A

PAS kleuring

158
Q

Wat is meestal het eerste lymfklierstation waar metastasen van longkanker zullen optreden?

A

Hilaire kliereny

159
Q

Op welke tumor lijkt een mesothelioom?

A

Op een adenocarcinoom maar maakt geen slijm

160
Q

Wat houdt de Nederlandse borstkanker bevolkingsonderzoek in?

A

Vrouwen tussen 50 en 75 jaar eens in de 2 jaar een mammografue

161
Q
A