Week 12 Flashcards

1
Q

Wat doet de prostaat?

A

Het maakt eiwit (PSA) dat het ejaculaat meer vloeibaar maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 kanten heeft de prostaat?

A

 Apex: urethrazijde van de prostaat
 Basis: blaaszijde van de prostaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 meest voorkomende prostaataandoeningen?

A

 Benigne Prostaat Hyperplasie (BPH)
 Prostatitis
 Prostaatcarcinoom
Kunnen alle 3 verhoogde PSA in het bloed geven, maar alleen die laatste geeft zelden klachten!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel nieuwe prostaatkankers zijn er per jaar in Nl?

A

14.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt prostaatkanker ontdekt?

A

 < 10 % symptomatisch (pijn meta, hematurie, paraneoplastisch)
 Helft bij toeval: Mictieklachten (LUTS)
 Helft door screening/ check ups

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is iemands kans op prostaatkanker?

A

leeftijd - 10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn voor- en nadelen van prostaatkankerscreening?

A

 Eerder ontdekken = eerder patiënt
 Eerder behandelen = eerder en langer bijwerkingen
 Niet-agressieve pca zullen vrijwel nooit klachten gaan geven
 Agressieve pca komen best vaak terug ondanks behandeling
 En toch is de kans op genezing groter als je behandelt in een beperkter ziektestadium!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe spoor je prostaatkanker op?

A
  1. PSA: prostaatspecifiek antigeen
    Volume bepalen:
  2. DRE: rectaal toucher
  3. TRUS: transrectal ultrasound
    -> Verhouding volume en PSA belangrijk: hoe groter de prostaat hoe hoger PSA mag zijn
  4. Rekenmodel voor kans Pca: prostaatwijzer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor vervolgonderzoek doe je bij hoog risico op prostaatkanker?

A
  1. MRI indicaties:
    Kans Pca > 12,5-20%
    Kans agressieve tumor > 4-7%
  2. Daarna opnieuw prostaatwijzer, als nog steeds hoog risico perineale prostaatbiopten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke gradering wordt gegeven aan prostaatbiopten?

A

Gleason-gradering
Score 3, 4 en 5. 3 is niet agressief, 4 een beetje, 5 zeer agressief
1e getal: meest voorkomende groeipatroon
2e getal: wat ook wordt gezien maar dan wat minder
Totaalscore: 1e + 2e getal. Hoe hoger hoe agressiever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de effecten van PSA screening?

A

->Verlaagt kans op sterfte en metastasen
->Hoge NNS en NNT om 1 prostaatkanker dode te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt er in de praktijk gescreend op prostaatkanker?

A

 Geen bevolkingsonderzoek (nog)
 Praktijk: shared decision making.
 Na voldoende info (en levensverwachting > 10 jr) wens tot screening? Dan altijd eerst PSA EN toucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Van welke factoren is de risicocalculatie van prostaatkanker afhankelijk?

A

PSA en DRE maar ook risicocalculatie:
- TRUS (prostaatvolume)/ Prostaatwijzer
- Etniciteit: mannen met Afro-Amerikaanse afkomst tot 8x hoger risico
- Familieanamnese (o.a. BRCA2)
- Comorbiditeit, levensverwachting
- Wensen van de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke factoren zijn prognostisch voor prostaatkanker?

A
  • Graad. Gleasonscore / ISUP (belangrijkst) (maar ook cribriforme en intraductale slecht nieuws)
  • PSA
  • T-stadium: T2, T3 of T4 (DRE en/of MRI)
  • Hoeveelheid tumor in de biopten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke T-stadia zijn er voor prostaatkanker?

A

T1 is niet voelbaar, T2 voelbaar maar nog in kapsel, T3 ingroei in zaadducten, T4 ingroei in blaas/ spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer worden er stadierende scans gemaakt bij prostaatkanker?

A

-Laag risico: géén aanvullende scans: te kleine kans metastasen
-Verhoogde kans op metastasen bij:
 PSA > 20
 Gleason >4+3
 Stadium T3 of hoger
-Of obv een rekenmodel/nomogram (MSKCC.org of Briganti)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stadierende scans worden bij prostaatkanker gemaakt?

A

-Botscan
-CT thorax/abdomen
-PSMA (prostaat specifiek membraan antigeen met radioactief molecuul) PET CT: meest gebruikte scan bij nieuwe diagnose high risk pca of recidief
-MRI (bij verdenking neurogene schade, bijv dreigende dwarslaesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke preventieve middel is er voor prostaatkanker?

A

Voeding/ supplementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn voor- en nadelen van prostaatkankerbehandeling?

A

-Uitstel van behandeling geeft stress!
-Maar elke behandeling kent bijwerkingen!
 Erectiele dysfunctie (‘impotentie’) 30-100 %
 Stress-incontinentie 10-85 %
 Urgeklachten
 Radiatie-proctitis/-cystitis 5-10 %
 Fistels (1%)
 Mortaliteit (<1%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke methoden zijn er om behandeling van prostaatkanker uit te stellen?

A

Watchful waiting: houdt iemand in de gaten, geen curatieve behandeling, uitstel van palliatie
Active surveillance: uitstel van curatieve behandeling tot progressie, elke 3 maanden controle, na jaar MRI enz. Meer dan 60% na 6 jaar nog niet behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer kan active surveillance overwogen worden?

A

Gleason 3+3/3+4, PSA<15, T1-T2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke curatieve opties zijn er voor prostaatkanker?

A

Radiotherapie
-> External beam
-> Brachytherapie (LDR Jodium zaadjes, HDR Iridium)
-> Stereotactie (bijv Cyberknife)
Radicale prostatectomie: open of laparoscopisch
Andere fysische methoden
-> HIFU (high intensity focal US)
-> Cryotherapie
-> Protonen
-> IRE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de kenmerken van uitwendige bestraling van prostaatkanker?

A

-Traditioneel 39x
-Bij High risk (T3 of Gleason 8+): combinatie met tijdelijke hormoontherapie (ADT), maakt RT krachtiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor behandeling wordt gegeven als prostaatkanker terugkomt?

A

-Salvage behandeling (poging alsnog te genezen):
 Salvage radiotherapie
 Salvage cryotherapie/HIFU
 Salvage prostatectomie of klierdissectie
-Oligometastasebehandeling (poging uitstel hormoontherapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke palliatieve behandeling wordt gegeven bij prostaatkanker?

A

Hormoontherapie ADT: androgeen deprivatie therapie (als bij curatieve RT alleen medicamenteus)
 Chemische castratie
-Antiandrogeen (bv Bicalutamide)
-LHRH agonist
-LHRH antagonist
 Operatieve castratie (orchidectomie bdz, testikels verwijderd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de aangrijpingspunten voor endocriene therapie (ADT)?

A
  • Pillen: antiandrogenen, gaan aan receptor testosteron zitten waardoor testosteron niet kan binden, remt tumorcellen. CYP17 remmers: bijnier maakt als bijproduct testosteron, blokkeren
  • Chirurgisch: lokaal niveau
  • Injecties: werken op hypofyse-hypothalamus niveau.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de effecten van ADT?

A

 Werkt gemiddeld 18 maanden (hoe lager Gleason hoe langer)
 Ietsje langer leven bij vroege start
 Symptomatische metastasen: klachten zullen verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de bijwerkingen van ADT?

A

-Energie omlaag
-Opvliegers
-BMI+
-Osteoporose
-Lage libido

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe wordt prostaatkanker met veel metastasen behandeld?

A

Chemo-hormonale therapie
->Docetaxel 6 kuren direct na starten LHRH agonist
->13-17 maanden OS benefit tov alleen ADT!!
->Alternatief: Abiraterone + ADT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de overlevingswinst door nieuwe systemische behandelingen voor prostaatkanker?

A

1-2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe wordt prostaatkanker met beperkt maar meer dan 1-2 (oligo) aantal metastasen behandeld?

A

Levenslang ADT en bestraling van de primaire tumor. Levert mogelijk een extra jaar op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hor wordt blaaskanker gediagnosticeerd?

A
  1. Veel blaaskanker patienten presenteren zich met pijnloze macroscopische hematurie, daarvan heeft 1/5 blaastumor.
  2. Daarna transurethrale resectie blaastumor TURBT (cystoscoop, als iets afwijkends gezien wordt weefsel weggenomen)
  3. Patholoog-> 75% niet spierinvasief, 25% wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat voor chirurgische ingreep wordt gedaan bij spierinvasieve blaaskanker?

A

Pelviene lymfklierdissectie (PLKD) + radicale cystectomie (RC) met urinedeviatie
Bij de man wordt ook de prostaat verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe wordt een neoblaas gemaakt?

A

40-45 cm terminale ileum losgemaakt en opengeknipt, daar s of j vorm van gemaakt. Bol zo gemaakt dat de peristaltiek van de darm eruit gaat, lage druk systeem. Begin 200 cc opslag, kan rekken tot 500 cc. Man alleen continent op de externe sfincter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer is een orthotope neoblaas mogelijk?

A
  • Gemotiveerde patient
  • Jonger dan 75 jaar
  • Adequate nierfunctie
  • Vermogen CIC
  • Blaashals/UP tumorvrij
  • Geen radiotherapie bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt een urinestoma ingreep gedaan?

A

Bricker: 18 cm terminale ileum. Aborale deel naar huid gehecht, aan orale deel ureters vastgemaakt
Indiana pouch: weinig gedaan, vaker infecties door bacterien dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe presenteert een patient met blaaskanker zich meestal?

A

Met microscopische (>3 ery’s/gz, 2x bepaald) of macroscopische hematurie
Kans op tumor bij microscopische hematurie is 2-5%, bij macroscopische hematurie 30-40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn urologische oorzaken van hematurie?

A

-Maligniteit
-Zware lichamelijke inspanning/ trauma
-UWI
-Steenlijden
-Radiatieschade (geeft neovascularisatie, kunnen beschadigd raken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat voor labonderzoek wordt gedaan bij hematurie?

A

-Kreatinine, ureum, GFR, Hb
-Sediment (bij microscopische)
-Morfologie erythrocyten
-Kweek
-Niet: urinecytologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat voor beeldvorming wordt gedaan bij hematurie?

A

-Echografie nieren
-UCS = urethrocystoscopie
-CT-urinewegen
Afhankelijk van indicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt blaaskanker behandeld?

A

-TUR (transurethrale resectie, lis met stroom)/ blaasbiopt
-Blaasspoelingen
-re-TUR
-Radicale cystectomie met urinedeviatie (als spierinvasief en fitte patient)
-(Chemo)RT
-Chemo
-Immuuntherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar kijkt de operateur naar bij een transurethrale resectie?

A

-Aantal tumoren
-Grootte
-Radicaliteit
-Bimanueel toucher
-Bepalen of eenmalige spoeling met chemotherapie nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat voor blaastumor komt het vaakst voor?

A

90% urotheelcelcarcinoom. Kan dedifferentieren tot een adeno- of plaveiselcelcarcinoom. 25% spier-invasief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de overall survival van blaaskanker?

A

5-jaar 50-55%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van blaaskanker?

A

-Bestraling kleine bekken
-Chronische UWI
-Verblijfskatheter
-Fenacetine (pijnstiller)
-Immuunsuppressie
-Cyclofosfamide (cytostaticum)
-Schistosomiasis (bilharzia)
-Roken
-Aromatische amines (in verf)
-Blakan-nefropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar kijkt de patholoog naar na een transurethrale resectie?

A

 Histologie: urotheelcelca/ plaveiselcelca/ adenoca/ neuro-endocrienca/ sarcomatoid
 T-stadium
 Gradering (G1/2/3)
 Carcinoma in situ (verhoogde kans op spierinvasie)
 Detrusor aanwezig
 spierinvasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke T-stadia van blaaskanker zijn er?

A

T1 groeit in lamina propria, T2 in detrusor, T3 door tot in perivesicale vet, T4a ingroei in omliggende organen, T4b ingroei in kleine bekken (voorbehandeling nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarop is het klinisch stadium gebaseerd?

A

-Pathologisch stadium
-Bevindingen operateur
-CT scan. Als niet-invasief CT-urinewegen, als spierinvasief CT-th/abd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat wordt als eerste gedaan bij de behandeling van niet-spierinvasieve blaaskanker?

A

Bepalen kans op progressie of terugkeren ziekte:
 Aantal: 1, 2-7, ≥8
 Grootte: < 3 vs ≥ 3 cm
 Primair / recidief
 Recidiefvrij interval: <1 jaar
vs >1 jaar
 T-stadium: Ta vs T1
 Gradering: G1, G2, G3
 CIS: ja / nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat wordt na een TUR gedaan bij niet-spierinvasieve blaaskanker?

A

Intravesicale spoelingen:
 Chemotherapie: Mitomycine C of Epirubicine
 Immuuntherapie: BCG
 Eenmalig postoperatief chemo: bij low/intermediate-risk → verlaagt kans op recidief met 12%
Onderhoudsspoelingen:
- Low-risk: geen spoelingen
- Intermediate met hoge recidief frequentie: MMC
- High-risk: re-TUR en aansluitend BCG 1-3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wanneer wordt een re-TUR gedaan?

A

 Bij Ta/T1G3 urotheelcarcinoom altijd re-TUR
 Als geen detrusor aanwezig: kans op T2 hoger
 Als wel detrusor aanwezig en tumorvrij: recidiefkans 4x lager dan geen detrusor aanwezig en invasie in lamina propria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe wordt een spierinvasieve urotheelcarcinoom behandeld?

A

-Cystectomie met urinedeviatie
-Chemotherapie
-Radiotherapie
-Combinatie therapie (chemoradio)
-Systemische immuuntherapie

54
Q

Wat wordt verwijderd bij een radicale cystectomie?

A

-Blaas
-Pelviene lymfklierdissectie (iliacaal vaten)
-Cystoprostatectomie bij mannen

55
Q

Wat voor urinedeviaties zijn er?

A

-Incontinent= Bricker of ureterocutaneostomie (bv bij 1 nier)
-Continent niet-orthotoop= Indiana pouch
-Continent orthotoop= neoblaas

56
Q

Wat is een indiana pouch?

A

Continent/ katheteriseerbaar stoma
Caecum en stukje colon ascendens, daaraan ureters vastgemaakt. Stukje terminaal ileum aan huid vastgemaakt, klep van Bauhin zorgt voor continentie
Patient moet katheteriseren

57
Q

Wat zijn postoperatieve complicaties van urinedeviaties?

A
  • Ileus
  • Wondinfectie
  • UWI
  • Abces
  • Trombo-embolisch
58
Q

Wat zijn lange termijn complicaties van urinedeviaties?

A
  • Parastomale hernia
  • Metabole acidose (zure urine in darm heropgenomen-> hyperchloremische acidose)
  • Nierinsufficiëntie (stuwing)
  • Ureterstenose
  • Littekenbreuk
59
Q

Wat is de rol van chemotherapie bij de behandeling van blaaskanker?

A

Inductie of neoadjuvant
-Neoadjuvant absolute overlevingswinst van 6% na 10 jr, als het goed werkt 85% 5-jaarsoverleving
-Cisplatin-based, 3 of 4 kuren gevolgd door radicale cystectomie

60
Q

Wanneer kunnen blaaskanker patiënten geen cisplatin krijgen?

A

1 op 3 vanwege:
-Slechte nierfunctie (<60 ml/min)
-CV status (verhoogde kans op trombo-embolische events)
-Gehoorstoornissen
-Polyneuropathie

61
Q

Wat voor toxische effecten kan cisplatin geven?

A

-Gehoorschade
-Beenmergdepressie
-Nierfunctieverlies

62
Q

Bij welke blaaskankers wordt chemotherapie in inductiesetting gegeven?

A
  • Locoregionaal lymfogeen gemetastaseerd
  • Primaire tumor met klinisch stadium T4
  • Cisplatin of carboplatin-based
    Plaveiselcelcarcinoom van de blaas is chemoresistent!
63
Q

Wat is het effect van chemotherapie bij blaaskanker in palliatieve setting?

A
  • mediane survival van 8 naar 14 maanden
  • Cisplatin of carboplatin-based
    → goede performance, geen anemie, geen lever of botmeta’s zijn prognostisch gunstige factoren
64
Q

Bij wat voor patiënten wordt blaaskanker met radiotherapie behandeld?

A

-Kans op genezing klein: 30%
-Bij opereren of chemoRT kans 50-60%, dus is inferieur
-Bij patiënten die in slechte conditie zijn (geen operatie mogelijk)

65
Q

Wat voor blaaskankers kunnen met brachytherapie behandeld worden?

A
  • Solitaire tumor < 5 cm
  • Klinisch stadium T2N0M0
  • Geen bijkomend CIS
  • Tumor niet op blaashals of trigonum
66
Q

Wat is de rol van immuuntherapie bij de behandeling van blaaskanker?

A

Urotheelcarcinomen hebben een hoge mutatie load
 1e lijns therapie indien Cisplatin-unfit en PDL1+
 Als 2e lijns therapie in M+ setting: responspercentage 25%
 Vergeleken met 2e lijns chemotherapie: responskans max 10%

67
Q

Kunnen mictieklachten veroorzaakt worden door prostaatkanker?

A

Mictieklachten hebben gewoonlijk niks te maken met een beginnende prostaatkanker, maar met verouderingsprecossen van de blaas en prostaat. Pas bij verdergevorderde kanker

68
Q

Welke soorten kanker in de familie verhogen de kans op prostaatkanker?

A

-Prostaatkanker
-Alvleeskanker
-Borstkanker (BRCA mutatie)

69
Q

Waarom is de incidentie van prostaatkanker in Aziatische landen veel lager?

A

-Dieet: veel minder consumptie van rood vlees
-Microscopische prostaatkanker even vaak als in Westen

70
Q

Wat is de meest voorkomende bijwerking van een prostaatbiopsie?

A

-Hematurie: 30-40% van de gevallen
-De meest ingrijpende bijwerking is een infectie. Leidt in <1% tot sepsis

71
Q

Welke gegevens worden in de prostaatwijzer ingevuld?

A

DRE, volume en PSA

72
Q

Wat zijn de inclusie criteria voor active surveillance?

A
  1. PSA <10 ng/ml
  2. Gleason score <7 of 3+4
  3. Minder dan 3 positieve biopten
  4. Behandelbaar voor eventuele invasieve interventie
73
Q

Is brachytherapie een poliklinische of klinische behandeling?

A

HDR: klinisch
LDR: poliklinisch. Radioactieve jodium-zaadjes

74
Q

Wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van een radicale prostatectomie en cyberknife?

A

Prostatectomie: blaasfunctiestoornissen, zoals stressincontinentie (30% 6 mnd na operatie)
Cyberknife: aandrang van defaecatie

75
Q

Wat is de eerste maatregel bij klachten van stressincontinentie?

A
  1. Bekkenbodemoefeningen
  2. Anticholinergica: remmen de blaaswerking
  3. Kunstmatige blaassfincter
76
Q

Hoe wordt erectiele disfunctie na operatie of RT behandeld?

A

Low-dose dagelijkse sildanafil (Viagra)

77
Q

Wat betekent R1?

A

Positieve snijvlakken

78
Q

Welke interventie moet overwogen worden bij een biochemisch recidief (stijgende PSA)?

A

Lokale salvage RT

79
Q

Wat voor receptor is een androgeen receptor (AR)?

A

Een universele celkern receptor. Het wordt aangedreven door testosteron

80
Q

Hoe kan ingegrepen worden in de hypothalamus-hypofyse-gonade as?

A

Eerste 2 weken antiandrogenen geven
1. LHRH agonist remt de LH productie in de hersenen
2. Verwijderen van de testis stopt testosteron productie in de testis
3. Antiandrogenen (bijv. bicalutamide) remmen de werking van testosteron op nivo van de testes

81
Q

Hoe werkt een LHRH agonist?

A

Langdurig niet-intermitterend gebruik leidt tot desensibilisatie van de hypofyse. Eerste 2 weken ook antiandrogenen geven

82
Q

Bij welk PSA wordt pre-operatief gewoonlijk een botscan gemaakt?

A

Bij PSA >20 ng/ml, dan is de verdenking op metastase hoog. Bij (pijn)klachten kan al eerder gekozen worden om een botscan te maken

83
Q

Hoe hoog mag het testosterongehalte bij een geslaagde blokkade zijn?

A

<1.7 op castratie niveau, naast de testes maken ook de bijnieren een klein beetje testosteron/ androgenen wat niet geblokkeerd wordt door LHRH-agonisten

84
Q

Wat is de eerste medicatie keuze bij ziekteprogressie van prostaatkanker?

A

Taxanen

85
Q

Wat is wetenschap?

A
  • Kennis (body of knowledge): wetenschappelijk als via de wetenschappelijke methode verkregen
  • Methode om betrouwbare kennis te verkrijgen
86
Q

Hoe wordt wetenschappelijke kennis verkregen?

A

Tot 17e eeuw redeneren, va 17e eeuw observeren en experimenteren

87
Q

Wanneer is kennis betrouwbaar?

A

Hoge waarschijnlijkheid dat het waar is [= niet ‘DE WAARHEID’]. Kan nog steeds weerlegd worden
-> Dit is voor nu de meest aannemelijke waarheid
-> Gerechtvaardigd omdat het vastgesteld is door een betrouwbare methode

88
Q

Welke 3 aspecten zijn belangrijk in de huidige westerse wetenschap?

A
  1. Empirisch bewijs
  2. Logica (niet emotioneel denken)
  3. Kritische houding
89
Q

Wat is empirisch bewijs?

A
  • = proefondervindelijk, gebaseerd op eigen ervaring (direct of indirect)
  • Waarneembaar, herhaalbaar en meetbaar (ook door anderen)
    Autoriteitsbewijs mag ook
90
Q

Wat houdt een kritische houding in?

A
  • Constant onderzoeken bewijs, argumentatie en reden
  • Open voor nieuw bewijs
91
Q

Wat zijn de stappen van de wetenschappelijke methode?

A
  1. Zinvolle vraag of belangrijk probleem
  2. (Achtergrond) informatie verzamelen. Is het nuttig, al beantwoord?
  3. Hypothese/ vraagstelling: toetsbare voorspelling
  4. Testen (verifieren). Experiment of observeren van al verzamelde data
  5. Accepteren, afwijzen, wijzigen hypothese
  6. Publiceren. Anderen kunnen kritiek geven of het herhalen
92
Q

Waardoor wordt een wetenschappelijke vraag beïnvloed?

A

– Beinvloed door culturele, sociale, politieke, economische factoren
– Vervolgstappen zorgen dat emotionele / culturele aspecten de uiteindelijke betrouwbaarheid niet schaden

93
Q

Wat maakt dat iets waar is in de geneeskunde?

A

Geneeskunde is een consensus wetenschap: het is waar als de meeste artsen het geloven

94
Q

Hoe kun je omgaan met nieuw bewijs?

A
  1. Onderzoek had niet gedaan moeten worden
  2. Onderzoek had niet op deze manier
    gedaan moeten worden
  3. We nemen ook het ‘a priori’ geloof mee. Bayesiaanse manier: elke studie draagt stukje bij aan totale kennis, bijdrage afhankelijk van vooraf waarschijnlijkheid
  4. Al het onderzoek samen is het ‘bewijs’
95
Q

Waarom zijn goede onderzoeksmodellen voor prostaatkankeronderzoek noodzakelijk?

A

-Begrijpen van de biologie
-Ontdekken en valideren van (nieuwe) biomarkers
->Target expressie: diagnostische tracers
->Target interventie: mechanisme
-Testen van potentiële drugs/ behandeling

96
Q

Welke afwijkingen kunnen gevonden worden in prostaatkankercellijnen?

A

-Heterogeniteit in cellen
-Verandering DNA copy number: amplificatie of deletie
-Veel inter-patient verschillen
-Intra-heterogeniteit
-Clonale heterogeniteit
-Variatie tijdens progressie

97
Q

Welk fusie-gen kan aanwezig zijn bij prostaatkanker?

A

TMPRSS2 promotor->ERG gen
TMPRSS2 androgeen-gereguleerd gen, ERG is oncogen= androgen-gereguleerde activatie
Marker voor tumor

98
Q

Welk materiaal kan gebruikt worden voor een prostaatkanker model?

A

-Vloeibare biopsies (bloed, urine, speeksel, semen, CTCs)
-FFPE (formaline-gefixeerd paraffine materiaal)
-Ingevroren vers biobank: tumor en gezond weefsel
-Levende biobank: experimentele modellen: cellijnen, organoids, xenografts

99
Q

Welke proefdier modellen worden gebruikt voor prostaatkanker onderzoek (in vivo)?

A

-Vrijwel niet waar spontane prostaatkanker voorstaat
-Prostaatkanker induceren in ratten door hormonen, evt carcinogene stoffen, transgene muizen
-Humane xenograft modellen: immuun-deficiente muizen

100
Q

Wat zijn voordelen van patient-derived xenograft (PDX) modellen?

A

-Fysiologische omgeving (micro-omgeving, doorbloeding)
-Puur menselijk tumor materiaal, geen contaminatie met normaal weefsel
-Oneindige bron van tumorweefsel
-Manipulatie/ behandeling van muizen

101
Q

Wat zijn beperkingen van patient-derived xenograft (PDX) modellen?

A

-Vers tumormateriaal niet altijd eenvoudig te verkrijgen (bij uitgezaaide ziekte)
-Muis-achtergrond (farmacokinetiek, muis-stroma)
-Geen immuunsysteem
-Ethische aspecten

102
Q

Welke in vitro (in glas) modellen voor kanker zijn er?

A

-Cel-vrije modellen
->In vitro transcriptie translatie systemen
->Gezuiverde eiwitten
-Primaire cel culturen
->Cellen zullen na een bepaald aantal delingen stoppen met groeien
-Geimmortaliseerde cellen uit normaal weefsel en kanker
->2D cellijnen
->3D spheroids/ organoids

103
Q

Wat zijn de voordelen van in vitro systemen?

A

-Gemakkelijk in gebruik: standaardisatie, opschalen
-Puur menselijk tumor materiaal, geen contaminatie met normaal weefsel
-Oneindige bron van tumorweefsel
-Manipulatie/ behandeling van muizen
-Organ-on-Chip systemen (verhogen complexiteit)

104
Q

Wat zijn de beperkingen van in vitro systemen?

A

-Verlies van heterogeniteit (vooral bij klonale cellijnen afkomstig van 1 cel)
-Vers tumormateriaal niet altijd eenvoudig te verkrijgen
-Niet-fysiologische omgeving

105
Q

Wat zijn ex vivo modellen?

A

-Primaire tumor kweken
-Weefselplakjes (tissue slice technology)

106
Q

Wat zijn de 3 demonen van de wetenschap?

A
  • De dataduivel: data slecht gearchiveerd
  • Het replicatieprobleem: studieresultaten moeten door andere studies gecheckt worden
  • De verificatiekramp: te hard proberen het gewenste resultaat te krijgen (kijken naar subgroepen, corrigeren enz. tot er wel iets gevonden wordt)
107
Q

Wat zijn betrouwbaarheid en validiteit?

A

Betrouwbaarheid: meet je telkens hetzelfde
Validiteit: meet je wat je wilt meten

108
Q

Wat moet je proberen te vermijden/ beperken bij het verzamelen van gegevens?

A
  • Toevallige meetfouten: door meetonnauwkeurigheid van instrument of waarnemer
  • Systematische meetfouten: door fouten in meetinstrument
  • Differentiële systematische meetfouten: in de ene groep wordt een andere systematische meetfout gemaakt dan in de ander
109
Q

Welke soorten variabelen zijn er?

A

Numerieke / kwantitatieve variabelen
->Discreet: gehele getallen
->Continu: reële getallen
Categorische variabelen
->Nominaal: geen ordening
->Ordinaal: wel rangorde

110
Q

Hoe kunnen numerieke variabelen gepresenteerd worden?

A
  • gemiddelde of mediaan
  • standaarddeviatie of interkwartielafstand
  • histogram, boxplot (met mediaan)
111
Q

Hoe kunnen categorische variabelen gepresenteerd worden?

A
  • percentages in de categoriën
  • taartdiagram
112
Q

Hoe worden numerieke (continue) uitkomstvariabelen geanalyseerd?

A

Is deze verschillend tussen A en B? t-test voor onafhankelijke groepen
Welke factoren bepalen de grootte van de daling? Lineaire regressie-analyse (corrigeren voor verschillen tussen groepen die invloed kunnen hebben, continue uitkomst)

113
Q

Hoe analyseer je categorische uitkomstvariabelen?

A

Komt dit vaker voor bij vrouwen van niet-westerse afkomst?
->chi-kwadraattoets
Wat zijn risicofactoren voor hypertensie? (ja/nee)
->logistische regressie-analyse

114
Q

Wat is de standaarddeviatie?

A

SD: gemiddelde spreiding in een groep. Hoe ver liggen de individuele waarden van het gemiddelde af?

115
Q

Hoe bereken je de SD?

A

Variantie= (individuele waarde - gemiddelde)^2 optellen/ (aantal personen in groep - 1)
SD= wortel variantie

116
Q

Welke populatieparamters zijn er?

A

μ: gemiddelde systolische bloeddruk bij diabetespatiënten
π: proportie complicaties na aanleggen stoma
δ: μv - μm = verschil in cholesterol mannen/vrouwen
βleeftijd : regressiecoëfficiënt: hoeveel neemt sysbd toe,
per één jaar stijging in leeftijd
RR: kans op overlijden aan longkanker van rokers
ten opzichte van niet-rokers

117
Q

Wat is het verschil tussen een toevallige en systematische fout?

A

Toevallige fout: steekproefvariabiliteit, niet te voorkomen
Systematische fout: bias. Zvm representatieve groep

118
Q

Wat is inferentiele statistiek?

A

Als je obv een steekproef iets groters probeert te zeggen over de populatie

119
Q

Waar is spreiding van afhankelijk?

A

-Spreiding van de individuele waarden (populatie SD)
-Grootte van de steekproef

120
Q

Hoe bereken je de betrouwbaarheidsinterval?

A

x − 1.96 ∗ 𝑠𝑒 < 𝜇 < x + 1.96 ∗ 𝑠𝑒
m= populatiegemiddelde
x= gemiddelde
SE = S/ wortel n (spreiding gemiddeldes steekproeven)

121
Q

Wat is een t-verdeling?

A

Bij kleinere aantallen gebruik je een t-verdeling
Bij echt normaal verdeelde parameters is de t-verdeling nauwkeuriger dan de z-verdeling.
Hoe groter de steekproef, hoe meer deze t-verdeling gaat lijken op de
standaard normale (z) verdeling

122
Q

Welke toetsingsgrootheden zijn er?

A

Z: kans op de gevonden waarde van de toetsingsgrootheid gegeven dat de nulhypothese waar zou zijn. T voor kleinere groepen, F als je 3 groepen vergelijkt, U als redelijk kleine aantallen en gek verdeelde resultaten, x2 bij categorische resultaten, r voor correlatie

123
Q

Wat is de t-toets?

A

Toetsen door helling te delen door standard error: t. P-waarde wordt afgeleid uit de t toets. t zal in de buurt van 2 komen als het significant wordt

124
Q

Wat is een type 1 fout?

A
  • Nulhypothese verwerpen als deze in werkelijkheid correct is.
  • alpha = kans op het maken van een type I fout
  • alpha = P(H0 verwerpen | H0 waar
    1 op 20 kans per toets, hoe vaker je toetst hoe groter de kans
125
Q

Wat is een type 2 fout?

A
  • Nulhypothese NIET verwerpen als deze in werkelijkheid NIET correct is
  • beta (β) = kans op het maken van een type II fout. 20% aannemlijk
  • β = P(H0 behouden | H0 niet waar)
  • 1- β heet de power van de toets (onderscheidingsvermogen): kans om een effect te vinden dat er daadwerkelijk is
126
Q

Wat is het verschil tussen een fixed en random effects model?

A

Gezegd dat iedereen dezelfde gemiddelde heeft, alleen spreiding is anders (binnen studie variatie, door toeval). Bij random effect naast binnen studie variatie ook tussen studie variatie (hele verdeling kan meer naar links of rechts liggen)

127
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Kun je een stof ontwikkelen die genoeg specificiteit heeft?
Specificiteit voor bindingsplaats is zelden uniek. Specificiteit voor ene bindingsplaats tov andere is kenmerkend voor therapeutische bandbreedte

128
Q
A

Het doel van synthetische stoffen is om de opname en specificiteit te kunnen regelen:
- Small molecules: goede opname (oraal), wisselende specificiteit
- RNA (vaccins, ASO’s): slechte opname, hoge specificiteit
- Antilichamen: matige opname, hoge specificiteit

129
Q

Waarom moeten academie en industrie samenwerken om geneesmiddelen te ontwikkelen?

A
  • Industrie heeft biochemische expertise (small molecule library), financiën (van winsten en privé investeerders), marktgericht (patent)
  • Academie: klinische expertise, werken vanuit volksgezondheid effect (dus geen winst)
130
Q

Wat zijn de stappen van de discovery fase van een geneesmiddel?

A
  1. Therapeutic concept: op wat voor ziekte gaan we ons richten?
  2. Target selection: identificatie bindingsplaats. Indien onbekend identificatie nodig (gene chips)
  3. Target validation: moduleer gen in cel of dier.
  4. Lead finding: small molecule gebruikt die het beste aan de target bindt