Week 9 Flashcards

1
Q

Wat zijn packyears?

A

Hoeveelheid jaren dat 1 pakje per dag gerookt is, duur is belangrijker dan hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met het relatief risico op longkanker als iemand stopt met roken?

A

Neemt af, maar blijft altijd hoger dan iemand die nooit gerookt heeft
- stoppen heeft dus op elke leeftijd zin
- hoe langer gestopt des te lager RR
- primaire preventie is belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is de epidemiologie van longkanker?

A
  • slechte overleving: hoogste mortaliteit van alle kankers
  • lichte verbetering door personalized medicine en imuuntherapie
  • adenocarcinoom komt vaker voor bij vrouwen, op jongere leeftijd en ook bij minder roken, daarnaast ook als niet-roken(vooral uit Zuid-Oost Azië, EGFR mutatie)
  • meer longkanker omdat mensen ouder worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van longkanker?

A
  • (mee)roken verhoogd de kans op longkanker, maar niet iedereen is even gevoelig voor schade agv roken
  • bij niet-rokers is er een EGFR-mutatie, trigger kan voor longkanker zorgen(radon, fijnstof, meeroken)
  • asbest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke klachten horen bij longkanker?

A
  • luchtweg: aanhoudende hoest, hemaptoe, infectie, sputum
  • hese stem: stembanden staan stil doordat de tumor in de n. Recurrens ingroeit
  • passagestoornissen agv oesophaguscompressie
  • pijn en dyspnoe treden pas laat op(grote reserve, long voelt geen pijn)
  • hersenmetastasen geven neurlogische uitval en onverklaarde epileptische insulen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het syndroom van Horner?

A

Eenzijdige uitval v/d sympatische grensstreng door aantasting agv een sulcus superior tumor
- anhydrosis(niet kunnen zweten)
- miosis(vernauwde pupil)
- enoftalmie(terugzakken oogbol)
- ptosis(afhangend ooglid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het vena cava superior syndroom?

A

Compressie door tumor/lymfeklier(ook trombose, groei in vaatwand) v/d v. cava superior waardoor stuwing
- gezwollen hals/gelaat
- dikke ogen
- collateralen op thorax
- gestuwde halsvenen
- hoofdpijn
- dyspnoe
Acuut, dus altijd doorverwijzen naar SEH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het Pancoast syndroom?

A

Sulcus superior tumor groeit door in plexus brachialis, klachten, wordt vaak gemist
- schouderpijn uitstralend naar arm
- syndroom van Horner
- zwakte en atrofie handspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn paraneoplastische syndromen?

A

Verschijnselen agv aanmaak hormonen door tumor
- SIADH
- syndroom van Horner
- VCSS
- syndroom van Pancoast
- syndroom van Marie-Bamberger: clubbing, verdikking huid en artitis
- pseudo-Cushings

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doe je bij een verdenking op longkanker?

A
  • anamnese, LO en lab: passend?
    Let op: normaal lab sluit longkanker niet uit
  • beeldvorming: liever CT dan X-thorax, ook PET-CT voor stadiering(let op FP)
  • weefselstadiering: bronchoscopie, EUS/EBUS(lymfeklieren zichtbaar en biopt), transthoracale punctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe behandel je de verschillende stadia bij longkanker?

A
  • lokaal(I en II): operatie(resectabel), evt adjuvante chemo
  • lokaal gevorderd(III): chemoradiotherapie icm immunotherapie
  • uigezaaid(IV): chemo, evt icm immunotherapie/mutatie gericht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke onderzoeken doe je om de operabiliteit te bepalen?

A
  • voedingstoestand
  • longfunctioeonderzoek
  • performance status
  • cardiologisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verschilt de behandeling van NSCLC en SCLC?

A

Behandeling bij SCLC lijkt op NSCLC, maar geen immunotherapie/targeted therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke tumoren zijn resectabel? Hoe werkt chirurgie?

A
  • stadium I/II
  • anatomische resectie(kwab of hele long), vrije snijvlakken(R0) en lymfeklierdessectie
  • vaak recidief door micrometastasen
  • immunotherapie dood tumorcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke vormen van NSCLC zijn er?

A
  • plaveiselcelcarcinoom(45%): centraal, verhoorning en desmosomen, necrose, cavitatie, roken
  • adenocarcinoom(40%): perifeer, slijm- en buisvorming
    Jonge vrouwen niet-rokers(EGFR) en rokers(kRAS)
  • grootcellig carcinoom(10%): overal in long, geen differentiatie(wel moleculair)
    Histologie: (middel)grote cellen, vergrofd chromatine, nucleoli zichtbaar, scherpe celgrenzen, roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke voorloperlaesies zijn er bij adenocarcinoom in de long?

A

Atypische adenomateuze hyperplasie(leasies <5 mm)
Adencarcinoom in-situ
Cellen met buisvorming liggen op nog intact alveolaire structuur, septa verdikt(fibrose)
Kan chrirugisch verwijderd worden, kanker is dan definitief weg

17
Q

Hoe ontstaat plaveiselcelcarcinoom in de long?

A

Roken beschadigd trilhaardragend epitheel waardoor het plaveiselepitheel word(squameuze metaplasie) -> dysplasie -> CIS(hooggradige dysplasie, orientatie verloren)

18
Q

Wat is kleincellig carcinoom?

A

20% totaal broncuscarcinoom, agressief en vaak metastasen bij diagnose(slechte prognose), centraal gelegen
- kleine cel, hoog N:C ratio, egaal vergrofd chromatine, geen nucleoli, geen structuurvorming, uniform beeld, moulding en necrose
- kunnen in rozetjes groeien
- sterke associatie roken
- paraneoplastisch syndroom

19
Q

Wat is mesothelioom?

A
  • uit mesotheelcel, groeit diffuus over pleura(verdikt)
  • latentie na blootstelling aan asbest(bruine vlek als ijzer bind)
  • vormt klierbuizen: onderscheid via PAS-kleuring voor slijm of TTF-1 immuunhistochemie
20
Q

Waarom word er weefseltypering gedaan bij longkanker?

A
  • prognose: adenocarcinoom goed, SCLC slecht
  • predictie
  • therapie: specifieke therapie voor bepaalde mutaties(TKI’s)
    Via klinisch/radioloogisch, histologisch en moleculair/genetisch onderzoek
21
Q

Hoe kun je dyspnoe behandelen?

A
  • bij lage saturatie: extra zuurstof
  • opiaten(morfine): lage dosis helpt om gevoel minder te maken
  • bij pleuravocht: ontlastende pleurapunctie
22
Q

Wat is het verschil tussen een atelectase en pleuritis carcinomatosa?

A

Bij beide gedempte percussie en verminder AG aan aangedane kant
Atelectase: deel long collabeert omdat niet geventileerd door blokkade bronchus -> midline shift richting aangedane zijde
Pleuritis carcinomatosa: pleuravocht in pleuraholte door tumor -> midline shift naar niet aangedane zijde

23
Q

Hoe behandel je pleuravocht?

A
  • (ontlastende) pleurapunctie: met naald in intercostaal ruimte boven rib, aan achterzijde patiënt
    Afname pleuravocht voor cytologie, kweek en chemisch onderzoek
    Bij ontlastende punctie in ettapes
  • pleurodese: via drain al het pleruavocht weg en talk ingebracht zodat pleurabladen aan elkaar plakken
    Indicatie: snel recideverend pleuravocht waarvoor geen andere behandeling, >3mnd levensverwachting
  • getunnelde katheter: katheter in pleuraholte en onder huid zodat zelf aftappen in palliatieve setting
    Indicatie: mislukte pleurodese, symptomatisch maligne pleuravocht
  • systeemtherapie
24
Q

Wat zijn opiaten?

A

Zwakke(tramadol, codine) en sterke(morfine, fentanyl)
Veel bijwerkingen zoals obstipatie, misselijkheid, sufheid en ademdepressie
- acute bijwerkingen zijn goed op te lossen met medicatie
- andere bijwerkingen vooral bij hoge dosis
Titreren obv effect en bijwerkingen, evt andere opioid als teveel bijwerkingen
Er is geen risico op verslaving of gewenning als symptoomgericht gebruikt