Week 8 Flashcards

Week 8

1
Q

Wat is te vroeg geboren

A

< 38 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoeveel te vroeg geboren

A

1/10 of 1/12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

behandelingsgrens NL

A

24 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hersenfunctie te vroeg geboren

A

maken we ons zorgen over: de hele ontwikkeling is nog niet af: je cognitieve functie is in die fase nog niet aangelegd: de hypocampus

ook vaker autisme bij te vroeg geboren kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

BPD

A

bronchiopulmonale dysplasie: De radius van de longblaasjes blijft groter, longen zijn namelijk pas af bij 40 weken

is dit de volgende generatie COPD patienten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cardiovasculair bij te vroeg geboren

A

Ze hebben op latere leeftijd een hogere bloeddruk: meer cardiometaboolsyndroom en in hart verschillen

het cardiovasculaire risico is op latere leeftijd hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mechanisme die effect hebben op vreoggerboorte

A
  • infectie
  • vasculaire problemen
  • decidual senescence (ouder worden decidua)
  • uteriene overdistension (overstrekken uterus)
  • minder progesteron actie
  • cervicale ziekten
  • break-down in moeder- foetus tolerentie
  • stress
  • iatrogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

maternale stress

A

invloed op hele kinderlinke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

maternaal hoge bd

A

invloed op hele intra- uteriene omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hongerwinter zwanger

A
  • meer cardiovasculair risico
  • slechtere longfunctie
  • slechtere mentale gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tijdens covid

A

kinderen die na lockdown geboren zijn 20% reductie in premature kinderen

–> omgevingsfactoren invloed omdat:
- Minder naar de dokter: minder iatrogeen vroeggeboorte
- Meer intra- uterien dood?: bleek niet zo te zijn
- Hygienische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vroeggeboorte impact op moeder

A

< 32 weken als moeder 2-3 x zo snel een herseninfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe betere zorg voor neonataal

A

Meer exposure: centraliseren voor beettere survival

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

essentieel voor toch verbetering neurologisch

A
  • plasticiteit hersenenL door veel trainen verbeteren de hersenen
  • sociaal economische status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

risico op BPD

A
  • Roken van ouders
  • Omgeving ouders
  • Etniciteit: genetische factoren meenemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

risico factoen COPD

A

early life:
- prematuur
- astma
- vroege lwi
- ouderelijke exposure
- kinderlijke exposure
- groei problemen
later life:
- ageing
- comorbiditeiten
noxious exposure:
- primair roken
- secudair roken
- luchtvervuiling
individuele en sociale factoren:
- socioeconomisch
- access to health care
- radicaal en ethnische ongelijkheden
- dieet
general environment
- buurt
- eten
- segregratie
- climaat
- huis kwaliteit etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar is normale groei afhankelijk van

A
  • Maternaal: gezondheid, SES
  • Foetaal: meerling, genetische aandoeningen bij het kind
  • En de placenta functie, als die niet goed werkt: voedingsstoffen niet goed doorgegeven
  • Hormonen: insuline achtige groeifactor- 1 en IGF II, II vooral in de vroege embryonale fase en 1 iets later
    –> beinvloed door voeding en insuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

snelle groei in eerste levensjaar

A

lengte van 50 cm tot 75 cm
Gewicht van 3,5 naar 10 kg
Voeding speelt hier een belangrijke rol bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke hormonen gaan na je eerste levensjaar een belangrijke rol spelen

A
  • GH
  • Schildklierhormoon
  • cortisol

naast hormonen 80% genen
ook gezondheid, voeding en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe groei je

A

Je groeit uit je groeischijf lengtegroei aan het uieinde van botten van je lange pijpbeenderen
Door proliferatie en hypertrofie van je kraakbeencellen en uitscheiding van extracellulaire matrix door uitgerijpte kraakbeencellen heb je endochondrale ossificatie wat je lengte groei is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waardoor wordt je endochondrale ossificatie beinvloed

A
  • hormonen
  • genen
  • voeding
  • chronische ziekte
  • medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

definitie te klein of te groot

A

Lengte < of > 2 SDS voor leeftijd en geslacht uitgaande van de referentie populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer wordt de Target hight minder betrouwbaar

A

bij > 20 cm verschil tussen de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Normale th range

A

1,6 sds/ 9 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wanneer denken aan pathologie

A
  • Groei afbuiging of versnelling ( > 1 SDS, herhaald gemeten)
  • Te klein of te groot
  • Groot verschil met streeflengte: 1,6 sds
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Abnromale groei groepen

A

primair:
- verstoorde regulatie groei ( epifysair) schijf
- mutaties in genen met rol in cellualire processen, paracriene signalen, extracellulaire matrix
- SGA ( small for gesational age) geboorte zonder inhaal groei

secundair:
-invloed van buiten op groei (epifysair) schijf
- endocriene stoornissen, chronische ziekte, onder/overvoeding

idiopatisch: 80%
- familiair/ niet familiair
- langzame of snelle groei zonder bekende origine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waar past een afbuigende lengtegroei het best bij

A

secundaire groeistoonis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

primaire groeistoornissen

A
  • typerend: al in eerste 2/3 jaar afbuiging of al te klein geboren
  • stabile lengtefroei in jaren tussen puberteit en baak geen goeie spurt in puberteit

zonder/ milde dysmorfe kenmerken:
- monogenetische afwijkingen ( bv SHOX gen)
- vaak met disproportie

met dysmorfe kenmerekn/syndromaal
- chromosoomafwijkingen als turner syndroom
- (epi)genetische afwijkingen: genmutaties, methyleringsdefecten en uniparenterale dismie als noonan, silver-russel en prader willi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

secundaire groeistoornissen

A
  • endocrien:geisoleerde of multipele hormoonuitval of overmaat aan cortisol
  • chronische ziekte in orgaansystemen: hartafwijkingen, nierziekten of darmziekten
  • iatrogeen: glucocorticoiden of bestraling
  • emotionele deprivatie
  • malnutritie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Groeihormoone en IGF-1

A

maak je in pieken voornamelijk tijdens slaap

essentieel voor:
- lengtegroei
- botdichtheid
- balans spier- en vetmassa
- cardiovasculaire gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

kenmerken tekort aan groeihormoon

A
  • kleine lengte met meestal progressieve afbuiging ( na 6-12 maanden)
  • vertraagde botrijping en daardoor achterlopende skeletleeftijd
  • meer vet, minder spiermassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

schildklierhormoon voor

A
  • lengtegroei
  • hersengroei/neurlogische ontwikkeling
  • stofwisselingL thermogenese, aminozuur en vetmetabolsime
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

bloodstelling aan te veel cortisol

A
  • afbuigende lengtecurve met toename gewicht tot obesitats
  • emotionele/ gedragsproblemen, moeheid en spierzwakte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

oorzaken overproductie cortisol

A
  • ACTH producerende tumor in hypofsyse: ziekte van cushing
  • Cortisol producerende tumor in bijnier
  • iatrogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

chronische ziekte groeiremming:

A
  • chronsiche inflammatie met productie cytokunen
  • ondervoeding
  • gestoorde balans tussen intake en verbruik
  • gestoorde opname van voedingsstoffen
  • hypercortisolisme (endogeen en door steroid- medicatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Belangrijk voor anamnese bij te klein

A
  • medische vg
  • medicatie
  • ontwikkeling
  • psychosociale anamnese
  • uitgebreiden tractus anamnese
  • voedingsanamnese
  • familie
  • reconstructie lengte- en gewichtscruve incl geboortegewicht/lengte/SO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

lichamelijk onderzoek belangrijk

A
  • lengte, gewicht, hoofdomtrek, tensie
  • zithoogte, spanwijdte
  • lengte van ouders meten
  • proporties indien kleine lengte
  • dysmorfe kenmerken
  • algemeen intern LO
  • puberteitsstadium (incl testisvolume)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Buiten -2 en th

A

bloedonderzoek en handfoto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

screening in lab op

A
  • anemie, infecties: alle kinderen hemoglobine, hematocriet, erys en indices, ouder dan 10: BSE.cr, leukoc en feces calprotectine
  • nieraandoeningen, malabsorptie, calcium en fosfaat metabolisme: alle kinderen
  • renale tubulaire acidose: < 3 bloedgas
  • coeliakie: anti TtG en Iga
  • hypothyreoidie: TSH en FT4
  • groeihormondeficientie: IGF- I en onder 3IGFBP-3
  • syndroom van turner: karyogram of SNP array
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Bij verdenking GH0 IGF-1 as stoornis:

A

GH stimulatie testen
- clonidine en/ of arginine
- beide testen op 1 dag
- priming bij meisjes > 8 en jongens > 9

combinatie IGF-1 en GH:
- groeihomoon def: laag- laag
- groeihormoon resisentieL hoog oplopend GH en laag IGF-I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

welk genetisch onderzoek

A
  • SNP array of kary gram bij meisje met kleine lengte
  • SNP array bij ongen met ontwikkelingsproblemen en/ of dysmorfieen
  • NGS genpanel analyse: kleien lengte (19 groei gerelateerde genen)
  • uitgebreidere NGS voor groeistoornis incl skeletdysplasie
  • methylerings onderzoek
  • WEG en WGS: ontwikkelingsproblemen en/of dysmorfe kenmerken, alleen door klinisch geneticus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

diagnoses te grote lengte

A
  • constitutioneel snelle rijping
  • obesitas geinduceerd
  • polygeen familiair
  • monogenetische grote lengte
  • hormonale overproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

anamnese te grote lengte

A
  • geboortegewicht/ - lengte/ - schedelomtrek: pre- of postnataal overgroei
  • groeicurve: knik = secundair
  • bijkomende ontwikkelings/gedragsproblemen
  • visus problemen: bv marfan
  • vroegtijdig puberteit
  • familie anamnese
  • oculaire of cardiovasculaire kalchten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

LO kernpunten

A
  • lengte, gewicht, SO, zithouding, spanwijdte
  • ontwikkelings niveau en gedrag
  • dysmorfieen
  • tanner stadia
  • marfanoide kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

beighton score

A

hypermobilitiet kind
> 7 punten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

perinataal

A

AD 22 weken t/m 28 dagen post partum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

perinatale sterfte

A

AD 22 weken t/m 28 dagen post partum
–> sterfte hetzelfde en/of > 500 gram geboortegewicht en of > 25 cm kruin- hiellengte: omdat term niet altijd bekend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

oorzaken perinatale sterfte

A
  • prematuriteit
  • Dysmaturiteit ( IUGR/SGA)
  • Aangeboren afwijkingen
  • Placenta- afwijkingen
  • Infecties, opstijgend vanuit vagina naar vliezen vooral
  • Lage APGAR score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

rol pathaloog

A
  • Perinatale audit
  • Post mortem: onderzoek van de placenta, obductie foetus of neonaat
  • Ad vitamL onderzoek van elk weefsel noodzakelijk door behandeldn arts ( niet alle kinderen overlijden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat kan placenta pathologie vertellen

A
  • Te laag gewicht/ insufficientie
  • terminale villus deficientie
  • Pre- eclampsie, maternaal
  • Solutio placentae, te vroeg loslaten
  • Intra- utereine infecties, belangrijskte
  • Chronsiche histiocytaire intervillositis, begrijpen we nog niet helemaal –> geeft insufficientie van de placneta
  • Navelstrengproblemen, voor hoofd bij kleine foetus: afgeklemd of knoop ofz.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

compensatie mechanismen placenta

A
  • Versnelde rijping
    • Niet- fysiologische erythroblastosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

chronische histiocytaire intervillositis

A

tast vooral de overdracht van lucht weer aan dooen ontseking tussen de vlokken en dat aantast
–> onbekende pathogenese
–> hoog herhalingsrisico > 80%
–> door bepertke gaswisseling oppervlakte krijg je een hogere kans op IUGR of IUVD

–> belangrijke overwegen bij herhaalde miskramen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

problemen bij prematuriteit

A
  • Hyaline membranenziekte:
  • Bronchopulmonale dysplasie
  • Necrotiserende enterocolitis
  • Retinopatie van de prematuriteit
  • Germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
54
Q

hyaliene membraan ziekte (respiratory distress syndrome)

A

meest frequent omdat de longen nog onvoldoende surfactant bevatten, vooral bij heel jong, sectio, maternale diabetes, man en gemelli
–> preventie door prenataal corticosteroiden en postnataal surfactant inhalatie

complicaties:
- Bronchopulmonale dysplasie ( BPD), op lange termijn< dus daarna nogsteeds behoefte aan extra zuurstof
- Retinopathie van prematuriteit ( ROP), effect van extra zuurstof diening

55
Q

necrotiserende enterocolitis

A
  • in terminale ileum, coecum en colon ascendens
  • premature neonaten ( 10% onder 1500 gram)
  • pathogense slechts deels duidelijk: darmischemie, bacteriele colonisatie en enterale voeding
  • necrose, ulceratie, pneumatosis intestinalis leidend tot perforatie, peritnitis en sepsis
  • behandeling coservatief o operatiefL resectie
  • 10-25% mortaliteit
  • preventie met moedermelk
56
Q

problemen door aangeboren afwijkingen

A
  • Niet bekende hartafwijkingen
  • Nier- en diafragma afwijkingen leidend tot resporatoire insufficientie
  • Congenitale tumoren
57
Q

primaire longaandoeningen

A
  • Surfactant eiwit deficienties
  • Alveolaire capillaire dysplasie
  • Pulmonale hypertensie
58
Q

SIDS definitie

A

het plotselinge overlijden van een kinden onder 1 jaar, niet in eerste week, waarvan de oorzaak onopgehelderd blijft na grandig onderzoek, inculsief complete obductie, analyse van de plaats van overlijden en review van de klinische geschiedenis

59
Q

omgevingsfactoren leidend tot SIDS

A
  • Buikslapen (RR 4)
    • Co-sleeping
    • Hyperthermie (dekbedje)
    • Slapen op een zacht opp
60
Q

risicofactoren ouders bij SIDS

A
  • Jonge maternale leeftijd
  • Roken en drugs ouders beide ouders ( RR10)
  • Weinig of geen perinatale zorg: vluchtelingen status of niet geregistreed etc
  • Lage ses
  • Kinderen heel kort op elkaar geboren
61
Q

risicofactoen kind SIDS

A
  • Prematuren of ex prematuren
  • Mannelijk
  • Meerling
  • SIDS bij broertje of zusje
  • Voorafgaand respiratoire infectie
  • hersenstamafwijkingen
62
Q

farmacokinetiek:

A

wat doet het lichaam met het geneesmiddel
- absorptie
- distributie
- metabolisme
- eliminatie uitscheiding

63
Q

farmacodynamiek

A

wat doet het geneesmiddel met het lichaam
- concentratie effect
- zowel therapeutisch als toxissch ( bijwerking)

64
Q

waarom niet mogelijk om volwassendosering te extrapoleren naar kinder dosering?

A

het continuum van ontwikkeling

65
Q

Belangrijke geneesmiddel karaketeristieken

A
  • pKa (dissociatie zwak zuur/base)
  • oplossing waarin geneesmiddel zit
  • disintegratie en dissolutie van vaste vorm
66
Q

veranderingen bij neonaat tot kind om rekening mee te houden

A
  • Zuurgraad : geboren met ph van 7 en na week neemt dat af tot wat het de rest van je leven heeft
  • Enzymactiviteit
  • Darm
  • Fist- pass uptake ( 1e keer door darm)
67
Q

welke medicatie anders door zuurgraad

A

neonaten en pasgeboren kinden een veel hogere piek bij penicilline en erythromycine
–> zwakker organische zuren als antiepileptica: fenobarbital en fenytoine zorgen juist voor minder opname

68
Q

passage bij neonaat en peuter

A

Bij neonaat is de maagpassage en darmpassage vertraagd
bij peuter is darmpassage versneld

69
Q

enzymen darm neonaat

A

minder metaboliserende enzumen: medicatie minder snel omgezet

70
Q

rectale absorptie

A

via hemorrhiodale venen
–> geen fist pass uptake

nadeel:
- incomplete resorptie
- wisseldende resoptie
- verlies via feces

vaak voor paracetamol of benzodiazepines

71
Q

waarom leiden lokaal toegepaste middelen bij kinderen vaker tot systemische bijwerkingen

A

lichaamsopp relatief groter dus relatief meer opname: hogere bloedpsiegel

72
Q

manieren oplossen geneesmiddel

A
  • water oplosbaar: onveranderd via nier
  • non-polair, vetoplosbaar
    fase1: oxidatie, reductie en hydrolyse
    fase 2: conjugatie tot polair substraat, glucuronzuur, sulfaat en glycine
73
Q

CYP3a

A

Helft geneesmiddelen via CYP3A omgezet en vervolgens uitgescheden
–> belangrijk enzym wat erg laag is maar snel verdubbelt bij kind
–> ook voor andere enzymen grootste veranderingen in de eerste paar maanden

74
Q

nierfunctie ontwikkeling

A
  • Snel neonataal
  • Volwassen warde aan einde eerste levensjaren
  • Tubulaire nierfunctie loopt wel iets achter: tot 2 jaar voordat op volwassen niveau
75
Q

farmacokiniekte factoren op patient pk

A
  • ziekte
  • ontogenie
  • co- medicatie
  • polymorfisme
76
Q

soorten bijwerkingen

A
  • Extrapiramidale verschijnselen bij metoclopramide (en antipschygotica)
  • (sederende) antihistaminica: kans op wiegendood ( te sederend effect)
  • Tetracyclines: verkleuring tand matrix, permanente geelkleuring
  • Ciprofloxacine: gewrichtsscahde
77
Q

routes voor intra- uteriene infecties

A
  • via vagina
  • via placenta: transplacentaire transmissie
78
Q

Torches

A
  • Toxoplasmose (kattenbak)
  • Other (HIV en parvovirus B19)
  • Rubella (vaccinatie)
  • Cytomegalovirus ( komt het vaakste voor)
  • Herpes simplex virus
  • Syphillis
79
Q

waar wordt een vrouw op getest tijdens de zwangerschap

A
  • syphillis
  • hiv
  • hepatitis
    –> kun je wat aan doen
80
Q

CMV

A
  • geel
  • plekjes en oogt niet heel ziek
  • eerder bij slechte hygienische omstandigheden
81
Q

klinische manifestatie CMV

A
  • prematuritas
  • SGA
  • hepatosplenomegalie
  • petechiae/ purpura
  • icterus
  • neurologicshe afwijkingen: microcephalie, hypotonie, convulsies en periventriculaire verkalkingen

lab:
- thrombocytopenie
- geconjugeerder hyperbilirubinemie en verhoogde transaminasen

82
Q

Diagnostiek cmv

A
  • PCR CMV in urine en speeksel ( voorheen kweek)
  • detectie van antistoffen
  • postitief voor 21 dagen is bewijzend congenitaal
83
Q

behandeling CMV

A

ganciclovir
bij:
- chorioetnitis
- pneumonie
- mogelijk neurologisch aangedaan

84
Q

waarom is het ernsitger voor neonaat bij primaire infectie HSV bij moeder

A
  • heeft geen antistoffen
  • hogere viral load
85
Q

uitgangsvormen herpes bij neonaat

A
  • disseminated, 1e week
  • cns : menigitis/ encephalitis, 2-3e week
  • skin/ eye/ mouth, 2e week
86
Q

diagnostiek hsv

A
  • Tzanck- test huidlesie: indien postief multinucleaire reuscellen me intranuclaire insluitsles
  • Pcr, oropharynx

behandeling met acyclovir

87
Q

kenmerken van torches

A
  • dysmaturiteit
  • microcephalie
  • hepatiosplenomegalie
  • icterus
  • anemie/thrombocytopenie
88
Q

waar kan conjuctivitis neonatorum door?

A
  • Chlamydia trachomatis
  • Neisseria gonorrhoeae
89
Q

klinisch beeld kind bij sepsis en/ of menigitis

A
  • Kreunen: hoge druk in longen, pneumonie aan het ontwikkelen
  • Slechte perifere circulatie/ grauw
  • Temperatuurinstabiliteit
  • Apnoes/ bradycardien
  • Convulsies, denken aan meningitis
  • Weinig/ niet actief (stilletjs) –> niet willen drinken
90
Q

veel voorkomende verwekkers

A
  • b- hemolytische streptococ groep B
  • Escherichia coli
  • Oa listeria monocytogens
91
Q

vormen GBS

A
  • early onset ( 75%): 0-6 dagen, verticale transmissie, kreunen, apneu, shock, pneumonie, sepsis , 25% kans meningtis
  • late onset: 7 dagen tot 3 maanden, kan verticaal en horizontaal ( hygiene) en 75% kans op meningitis
92
Q

verhoogde kans infectie bij

A
  • Dreigende vroeggeboorte ( < 37 weken)
  • Prom > 24 uur ( lang gebroken vliezen)
  • GBS- kolonisatie in een voorgaande zwangerschap
  • Sepsis moeder
  • Eerder kind met earlu onset sepsis met onbekende verwekker
  • zware maternale kolonisatie
93
Q

profylaxe GBS

A

lijkt alleen bij early onset te werken

94
Q

waar zitten verschillen bij kind en volwassen

A
  • anatomisch
  • fysiologisch
  • ontwikkeling
    groei
95
Q

verandering cardiovasculair systeem omdat je je longen gaat gebruiken

A
  • Sluiten ducus arteriosus
  • Sluiten ducus venosus
  • Dicht foramen ovale
96
Q

grote verschillen kind

A
  • Meest essentiele verschillen in respiratoire en ciculatoire systeem
  • Respiratoir systeem heeft ongunstige anatomie
  • Spierfunctie cardiaal, RR, frequentie
  • Hoog metabolisme
97
Q

luchtweg veranderingen

A
  • Opvallend dat het hele kleine luchtwegen zijn
    –> klein gaatje, gierende ademhaling: diameten bij neonaat 5mm
    –> hogere weersand
  • Kinderen hebben neusademhaling, grote tong
    Snotneus–> goed spoelen
  • Ademhalingspieren moeilijker: hoofd zwaar en kracht nog niet in thorax: head bibbebn
  • Bronchus wand structur: meer kraakbeen/ soft tissue, premature cilia, minder glad spierweefsel
    –> incidentie occlusie/ collaps hoger
    –> minder sputum mobilisatie
  • Lucht/ weefsel opp: minder/ onrijpe alveoli –> minder uitwissle opp en risico op atelectase
  • Ribben hebben meer kraakbeen en staan meer horizontaal
98
Q

genetisch invloed op kind

A
  • congenitale afwijkingen
  • syndromen
  • familliar/ de novo
99
Q

biologische invloed kind

A
  • prematuriteit
  • geboorte trauma
  • infecties
  • chronsiche ziekte
  • homronale afwijkingen
100
Q

omgeving invloed op kind

A

in utero:
- maternale ziekten: DM, hypertensie en infectie
- intoxicaties: roken, medicatie en drugs

voeding

sociaal milieu:
- gezin/ familie: ses, hechting, emotionele deprivatie
- overig: oppas, kinderdagverblijf, school en sociale contacten

101
Q

comminicatie kind is anders:

A
  • Anamnese gericht op gorei en ontwikkeling
  • Anamnese beinvloedende factoren
  • Sterk leeftijdsafhankelijk: inieke eisen per leeftijdscategorie
  • Familie/ ouders
  • Non verbale communicatie
  • Lichamelijk onderzoek
103
Q

mens moedermelk in verglijking met andere dieren

A
  • weinig eiwit
  • we denken: veel suiker: lactose
104
Q

redenen stoppen moedermelk

A

begin vooral onzeker over voldoende voeding en pijn en vanaf maand 3: niet goed te combineren met werk

105
Q

waarom in NL minder melk

A
  • koemelk land
  • Sterke melkindustrie: reclame
  • Kort bevalverlof
  • Lacatiekundige begeleiding: minder omas die helpen, heel indivindualistisch
106
Q

voordelen moedermelk

A
  • Minder maagdarminfecties -50%
    • Minder middenoorontsteking -50%
    • Minder luchtweginfecties - 33%
    • Overgewicht en diabetes op latere leeftijd
    • Betere hersenontwikkeling en visueel
    • Eczeem (atopische dermatitis)
    • Psychische toestand moeder: preventief voor postnatale depressie en psychose
107
Q

IgA

A

specifiek tegen verwekkers waar moeder mee in aanraking komt en dat is zelfde omgeving als het kind

108
Q

wat zit er in moedermelk

A
  • aspecifieke afweer
  • specifieke afweer
  • probiotica
  • prebiotica
  • cytokines chemokines en receptoren
  • anti- inflammatoire facren, antioxidanten, lactoferine
  • bindingseiwitten
  • enzymen
109
Q

probiotica

A

levende bacterien die een gunstig effect hebben op je microbioom

110
Q

lactoferinne

A

tegen bacterien

111
Q

waarom is microbioom cruciaal

A
  • Gunstiger profiel
    • Probiotica
    • Meer divers
    • Levenslang efect
    • Meer bifidogene bacterien en lactobacilles
      –> ook een rol in vertering en hersenfunctie
112
Q

minder cardiovaculaire risicofactoren door moedermelk:

A
  • Obesitas
    • Bd
    • Retinavaten
    • Insuline ongevoeligheid, glucose en DM2
    • Lipen profiel
    • Cartis intima media dikte
113
Q

hoe heeft hersenfunctie dodiseffect

A

Door essentiele vetzuren at bouwstof is voor hersenweefsel en retina
–> lange keten LC- PUFA’s

114
Q

effecten borstvoeding prematuren

A
  • Minder infecties
    • Snellere volledig enterale voeding
    • Necrotiserende enterocolitis 6-10x verminderd
    • Minder heropnames na ontslag
    • Betere hersenontwikkeling
115
Q

compositie moedermelk

A
  • varieert met behoefte kind
    • Alle macro en micronucrienten die een baby nodig heeft: micro: vitaminen, mineralen, zouten en tres elementen
    • Immunologische componenten
    • Groeifactoren, hormonen
    • enzymen
116
Q

colostrum

A

eerste melk
- Veel eiwit
- Extreem rijk aan immunoglobulines ea immunologische stoffen als lactoferrine

117
Q

vit suppletie

A

Vit k en D suppleren bij borstvoeding en d ook bij flesvoeding
Vit k bij 1e 3 maanden en D tot min 4 jaar

118
Q

prematur suppletie

A

extra eiwit, calcium en fosfaat aaangevuld owrden voor groei en preventie rachitus

119
Q

lactatie fysiologie

A
  • Prolactine: zorgt voor productie dat je melk gaat maken, kan ook medicamenteus gestimuleerd worden, komt vrij door tepel prkkeling, voorkwab
    • Oxytocine: toeschiereflex bij xien/ horen/ voelen kind, zorgt ook psychisch voor binding, achterkwab
      –> is met neusspray te geven
120
Q

maternale complicaties

A
  • Tepelkloven
    • Verstopping
    • Mastitis/ abcedering
      –> vaak door de techniek
      –> op te lossen door ontlast: dus doorgaan met geven
121
Q

stille ondervoeding aan borst

A
  • Visueze cirkel: niet krachtig genoeg om te drinken
    • Advies kolven en bijvoeden
    • En lacatiekundig begleidng geven
122
Q

contraindicaties borstvoeding

A
  • Borstlesies: TBC, varicella, HSV
    • HIV met viral load, maar niet in land met slecht drinkwater
    • Medicatie dat kind niet goed kan klaren: psychofarmaca als lithium en antidepressiva
    • Overmatig alcohol
    • Harddrugs en hoge dosis methadon
    • chemotherapeutica
123
Q

6 weken zwanger bloedverlies oorzaken

A
  • Fysiologisch
  • Dreigende Miskraam
  • Minder waarschijnlijk: mola en EUG
124
Q

aanwijzingen eug

A
  • Vaginaal bloedverlies
    • Hevigere en/of andere buikpijn dan menstruatie
    • risicoactorenL tuba chirurgie, ertiliteitsbehandeling, PID en eerdere EUG
    • Zangerschap bij spiraal/ na sterilisatie
    • Bij LO: palpatie buik, peritoneale prikkeling, slingerpijn bij VT
    • Positieve zwangerschapstest
    • Ccave: bedreigde situatie
125
Q

mola zwangerschap

A
  • Tumoreuze groei van placenta (na bevruchting en overleiden eicel)
    • Komt weinig voor
    • Te zien op echo
    • Symptomen vaak later in zangerschapL vaginaal bloedverlies en hypermesis gravidarum
126
Q

bloedverlies in 3e trimester oozaken

A
  • dreigende vroeggeboorte
    • Plaventa preavia
    • Abruptio (solutio) placentae
127
Q

hypermeisis gravidarum

A
  • Dreigende dehydratie
    • Gewichtsverlies
    • Onvoldoende verbetering klachten ondanks behandeling met anti emetica
      –> verwijzing gynaecoloog
128
Q

geven bij hypermeisis zonder dehydratie/ gewichtsverlies

A
  • Meclozine: 1e keus
    • metoclopramide
129
Q

symptomen pre- eclamspie/ HELLP

A
  • Pijn in bovenbuik/ tussen de schouderbladen met misselijk en braken
    • Hoofdpijn, erger worden
    • Visus klachten
    • Misselijk/ braken
    • Ziek of griepachtig gevoel ( zonder koorts)
    • Vocht in gezicht, handen en voeten
130
Q

mastitis

A
  • Lokale pijnlijke ontsteking
    • Komt door stase van melk in melkgangen wat koorts kan geven
    • Infectie vaker bij tepelekloven o acuut begin

beleid:

- Stase tegen gaan frequent voeden
- Warmte compressen
- Pijnstillen
- Antibiotica bij : algemeen ziek, koorts en tepelkloven of geen verbetering bij afwachtend beleid --> advies: fluclaxcilline
131
Q

3 b’s

A
  • Borsten
    • Benen
    • Buik