week 7 Flashcards

1
Q

autobiografisch geheugen

A

Geheugen voor specifieke gebeurtenissen in ons leven, dat zowel episodische als semantische componenten bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

reminicentiebult

A

Mensen boven de 40 hebben een verbeterd geheugen voor gebeurtenissen uit hun pubertijd en jonge volwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zelfbeeldhypothese

A

Hypothese om reminicentiebult mee te verklaren. Het geheugen wordt versterkt voor gebeurtenissen die zich voordoen wanneer het zelfbeeld of de identiteit van een persoon wordt gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitieve hypothese

A

Hypothese om reminicentiebult mee te verklaren. Periodes van snelle veranderingen die gevolgd worden door stabiliteit, veroorzaken een sterke coderingen van het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hypothese van het culturele levensscript

A

Gebeurtenissen worden gemakkelijker onthouden wanneer ze passen bij het culturele levensscript (verwachte culturele gebeurtenissen op een bepaald moment in het leven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

flashbulb memories

A

Gedetailleerde herinneringen die worden gecodeerd als er iets schokkends om zeer emotioneels gebeurt. Stresshormonen die vrijkomen na een emotionele ervaring verhogen de consolidatie van die ervaring. Vaak onnauwkeurig en missen details.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wapen-focus effect

A

Alle aandacht kan worden gericht op één prikkel, waardoor de andere belangrijke prikkels worden vergeten. Hierdoor kunnen emoties het geheugen voor flashbulb memories aantasten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bron monitoring

A

Het idee dat de herinneringen bestaan uit details van verschillende bronnen, zoals kennis en overtuigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

schema vs. script

A

Een schema is iemands kennis over de dingen in de omgeving. Een script is de opvatting over de opeenvolging van handelingen doe gewoonlijk tijdens een gebeurtenis plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

retroactieve interferentie

A

Recente aangeleerde informatie (misleidende informatie na een gebeurtenis) interfereert met de herinnering van wat er in het verleden is gebeurd (echte gebeurtenis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

prototype benadering van categorisering

A

Lidmaatschap van een categorie wordt bepaalt door de gelijkenis met het prototype dat de categorie vertegenwoordigd. Een prototype is een representatief lid van een categorie; gemiddelde van alle eerdere ervaringen met objecten uit die categorie. Nadeel: vereist aparte opslag voor unieke items (je eigen hond). Voordeel: erg efficiënt; er hoeft maar een item worden opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorbeeld benadering van categorisering

A

Object wordt gekoppeld aan verschillende exemplaren van een categorie. Exemplaren zijn alle werkelijke leden van een categorie. Nadeel: veel capaciteit vereist voor opslag. Voordeel: unieke exemplaren worden opgeslagen als elk ander exemplaar; geen categorisatieprobleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

semantische netwerken (hiërarchische organisatie)

A

Indeling van grotere, meer algemene categorieën in kleine, meer specifieke categorieën. Bestaat uit nodes (concepten), links (eigenschappen of voorbeelden), activatie (energie is verspreid via links). Probleem: kan niet dealen met typocality effecten.
- kwetsbaar; als een node beschadigd raakt gaat de informatie verloren (specificity coding)
- geen duidelijke ideeën over leren
–> outdated

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cognitieve economie

A

Elke eigenschap is gerepresenteerd in een plaats in de hiërarchische boom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

parallel verdeelde verwerkingsmodellen

A

Netwerken die bestaan uit input units, hidden units en output units. Wanneer twee neuronen tegelijkertijd actief zijn, versterkt de connectie. Geen lokale representatie, maar verspreidde concepten over de nodes. Vooral berust op het patroon van activiteit. Error back propagation: aanpassing van verbidingsgewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verbindingsgewicht

A

Bepaalt hoe de signalen van de ene eenheid, de activiteit van de volgende eenheid verhogen of verlagen.