week 7 Flashcards
1
Q
de aarde
A
la terra
2
Q
van de aarde
A
terrestre
3
Q
buitenaards
A
extraterrestre
4
Q
ruimtelijk
A
spaziale
5
Q
eindig
A
finito, finita
6
Q
oneindig
A
infinito, infinita
7
Q
het oneindige
A
l’infinito
8
Q
ontdekken
A
scoprire
9
Q
de planeet
A
il pianeta
10
Q
de zon
A
il sole
11
Q
de straal
A
il raggio
12
Q
ondergaan
A
tramontare
13
Q
de (zons)ondergang
A
il tramonto (del sole)
14
Q
de (zons)opgang
A
il sorgere (del sole)
15
Q
opkomen, aanbreken
A
sorgere
16
Q
het doel
A
lo scopo
17
Q
het bestaan
A
l’esistenza
18
Q
bestaan
A
esistere
19
Q
de ster
A
la stella
20
Q
sterren-
A
stellare
21
Q
de maan
A
la luna
22
Q
maan-, lunair
A
lunare
23
Q
de sterrenkunde
A
l’astronomia
24
Q
de aardrijkskunde
A
la geografia
25
de wereldbol
il mappamondo
26
het continent
il continente
27
continentaal
continentale
28
het noorden
il nord
29
het zuiden
il sud
30
ten zuiden
a sud di
31
het oosten
l'est
32
het westen
l'ovest
33
het kompas
la bussola
34
het landschap
il paesaggio
35
het uitzicht
il panorama
36
de plaats, de plek
il luogo
37
ergens aan
un luogo sul
38
het laagland
la pianura
39
de heuvel
la collina
40
de echo
l'eco
41
het gebergte, de berg
la montagna
42
het woud, het bos
la foresta
43
de woestijn
il deserto
44
de oase
l'oasi
45
wijd, uitgestrekt
vasto, vasta
46
de eenzaamheid
la solitudine
47
de vulkaan
il vulcano
48
vulkanisch
vulcanico, vulcanica
49
de aardbeving
il terremoto
50
de schok
la scossa
51
de lawine
la valanga
52
de aardverschuiving
la frana
53
de oceaan
l'oceano
54
zee-
marino, marina
55
de zee
il mare
56
de straat, de zee-engte
lo stretto
57
de kust, de oever
la riva
58
woelig, ruw
mosso, mossa
59
de golf, de baai
il golfo
60
de kust
la costa
61
de rots, de klip
lo scoglio
62
de grot
la grotta
63
het eiland
l'isola
64
het meer
il lago
65
de horizon
l'orizzonte
66
verdwijnen
sparire, sparisco
67
de verdwijning
la sparizione
68
de rivier
il fiume
69
rivier met hoge waterstand
il fiume in piena
70
overstromen
tracimare
71
stromen
scorrere
72
overstromen, onder water zetten
inondare
73
de overstroming
l'inondazione
74
vissen
pescare
75
oversteken, doorsteken
attraversare
76
de waterval
la cascata
77
de pool
il polo
78
de noordpool
il polo nord
79
de zuidpool
il polo sud
80
polair
polare
81
de poolkap
la calotta polare
82
het weer
il tempo
83
het klimaat
il clima
84
kimatologisch
climatico, climatica
85
de klimaatverandering
il mutamento climatico
86
de verandering, de omslag
il cambiamento
87
de hemel
il cielo
88
bewolkt
coperto, coperta
89
de wolk
la nuvola
90
bewolkt
nuvoloso, nuvolosa
91
de bewolking
la nuvolosità
92
de drukkende hitte
l'afa
93
drukkend
afoso, afosa
94
de regen
la pioggia
95
het onweer
il temporale
96
de regenboog
l'arcobaleno
97
nat, vochtig
bagnato, bagnata
98
regenen
piovere
99
nat worden
bagnarsi
100
vochtig, klam
umido, umida
101
de vochtigheid
l'umidità
102
het (zon)licht
la luce
103
de zon
il sole
104
schijnen, stralen
splendere
105
verwarmen
scaldare
106
de warmte
il caldo
107
de Celciusgraad
il grado Celsius
108
de kou
il freddo
109
vriezen, bevriezen
gelare
110
ontdooien
sgelare
111
de dooi
il disgelo
112
het ijs
il ghiaccio
113
sneeuwen
nevicare
114
de sneeuw
la neve
115
de lucht
l'aria
116
fris, koel
fresco, fresca
117
de wind
il vento
118
ht zuchtje wind
il soffio
119
waaien, blazen
soffiare
120
hevig, heftig
violento, violenta
121
de flora
la flora
122
de plant, het gewas
la pianta
123
planten
piantare
124
de teelt
la coltura
125
het zaad
il seme
126
de wortel
la radice
127
diep
profondo, profonda
128
het blad
la foglia
129
de tak
il ramo
130
plukken, oogsten
cogliere
131
het veld
il prato
132
vertrappen
calpestare
133
het bos
il bosco
134
het graan
i cereali
135
de tarwe
il grano
136
de tarwe, het graan
il frumento
137
de maïs
il mais
138
de gerst
l'orzo
139
de haver
l'avena
140
de rogge
la segale, la segala
141
de vrucht
il frutto
142
de schil
la buccia
143
pellen
sbucciare
144
de druiven
l'uva
145
de groente
la verdura
146
de peulvruchten
i legumi
147
de linzen
la lenticchia
148
de kikkererwt
il cece
149
de tuinboom
la fava
150
de paddenstoel
il fungo
151
eetbaar
commestibile
152
verwarren met, door elkaar halen
confondere
153
de bloem
il fiore
154
de anjer
il garofano
155
de roos
la rosa
156
de lelie
il giglio
157
de sering
il lillà
158
de margriet
la margherita
159
de tulp
il tulipano
160
het viooltje
la viola
161
het boeket, de bos
il mazzo
162
verdorren, uitdrogen
seccare
163
de boom
l'albero
164
de spar
l'abete
165
de cipres
il cipresso
166
de den
il pino
167
de plataan
il platano
168
de eik
la quercia
169
het dier
l'animale
170
het beest
la bestia
171
het vee
il bestiame
172
het ras
la razza
173
het wijfje
la femmina
174
het mannetje
il maschio
175
huis-
domestico, domestica
176
het huisdier
l'animale domestico
177
de stal
la stalla
178
de veren
le penne
179
de vleugel
l'ala
180
vliegen
volare
181
de bek, de snavel
il becco
182
de staart
la coda
183
de snuit
il muso
184
de poot, de klauw
la zampa
185
de klauw
l'artiglio
186
het nest
il nido
187
het hol
la tana
188
bijten
mordere
189
de beet
il morso
190
giftig
velenoso, velenosa
191
fokken
allevare
192
het kalf
il vitello
193
de os
il bue
194
de stier
il toro
195
de koe
la mucca
196
de geit
la capra
197
het schaap
la pecora
198
het varken
il maiale
199
het varken (neg)
il porco
200
de haan
il gallo
201
de kip
la gallina
202
de gans
l'oca
203
de eend
l'anatra
204
de duif
il piccione
205
het paard
il cavallo, la cavalla
206
de ezel
l'asino
207
de hond
il cane, la cagna
208
de muilkorf
la museruola
209
de kat
il gatto, la gatta
210
het insect
l'insetto
211
de vlinder
la farfalla
212
de vlieg
la mosca
213
verdrijven, verjagen
cacciare (via)
214
het vliegje
il moscerino
215
de mug
la zanzara
216
de steek, de beet
la puntura
217
de bij
l'ape
218
de bijenkorf
l'alveare
219
de wesp
la vespa
220
steken, bijten
pungere
221
de mier
la formica
222
de krekel
il grillo
223
de spin
il ragno
224
de worm, de rups
il verme
225
de vogel
l'uccello
226
de zwaan
il cigno
227
de mus
il passero
228
de merel
il merlo
229
de uil
la civetta
230
de ransuil
il gufo
231
de arend, de adelaar
l'aquila
232
solitair, op zichzelf
solitario, solitaria
233
de condor
il condor
234
de papegaai
il pappagallo
235
nadoen, imiteren
imitare
236
de imitatie
l'imitazione
237
camoufleren
mimetizzare
238
de aap
la scimmia
239
de kameel
il cammello
240
de olifant
l'elefante
241
de beer
l'orso
242
de ijsbeer
l'orso polare
243
de wolf
il lupo
244
het geloei
l'urlo
245
de leeuw, leeuwin
il leone, la leonessa
246
de tijger
la tigre
247
het luipaard
il leopardo
248
het konijn
il coniglio
249
de haas
la lepre
250
de rat
il ratto
251
de cavia
la cavia
252
de muis
il topo
253
de vis
il pesce
254
de kikker
la rana
255
de pad
il rospo
256
de krokodil
il coccodrillo
