week 5 Flashcards
1
Q
de telecommunicatie
A
la telecomunicazione
2
Q
italiaanse telecommaatschappij
A
la Telecom
3
Q
het telefoongesprek
A
la telefonata
4
Q
het lokale gesprek
A
la telefonata urbana
5
Q
het interlokale gesprek
A
l’interurbana
6
Q
dringend
A
urgente
7
Q
de urgentie, het dringend zijn
A
l’urgenza
8
Q
de telefoongids
A
l’elenco telefonico
9
Q
de telefoon
A
il telefono
10
Q
de vaste telefoon
A
il telefono fisso
11
Q
de kaarttelefoon
A
il telefono a scheda
12
Q
de mobiele telefoon
A
il telefonino
13
Q
de smart phone
A
il palmare
14
Q
de mobiele telefoon
A
il cullulare
15
Q
de sms
A
l’SMS
16
Q
bellen, telefoneren
A
telefonare
17
Q
het nummer
A
il numero di telefono
18
Q
het nummer draaien
A
fare il numero
19
Q
het verkeerde nummer kiezen
A
sbagliare numero
20
Q
de telefooncel
A
la cabina telefonica
21
Q
de telefoonkaart
A
la scheda telefonica
22
Q
de munt
A
il gettone
23
Q
hallo
A
pronto
24
Q
de verbinding
A
la comunicazione
25
verbreken
interrompere
26
iemand doorverbinden
passare qu a qu
27
ophangen
riattacare
28
de tik
lo scatto
29
het geluidssignaal
il segnale acustico
30
rinkelen, overgaan
squillare
31
het gerinkel
lo squillo
32
het antwoordapparaat
la segreteria telefonica
33
de mailbox
la mailbox
34
de post
la posta
35
de brief
la lettera
36
de postzegel
il francobollo
37
de expresbrief
l'espresso
38
het aangetekende stuk
la raccomandata
39
de geadresseerde
il destinatario, la destinataria
40
de afzender
il, la mittente
41
de handtekening
la firma
42
ondertekenen
firmare
43
de postbode
il postino, la postina
44
de koerierdienst
il corriere
45
de brievenbus
la cassetta delle lettere
46
legen
vuotare
47
de correspondentie
la corrispondenza
48
de kaart
la cartolina
49
de briefkaart
la cartolina postale
50
het pakje
il pacco
51
het pakje
il pacchetto
52
het telegram
il telegramma
53
het loket
lo sportello
54
versturen, verzenden
mandare
55
verzenden, versturen
spedire
56
posten
impostare
57
de radio
la radio
58
het nieuws
la notizia
59
het laatste nieuws
le ultime notizie
60
uitzenden
trasmettere
61
luisteren
ascoltare
62
het volume
il volume
63
aandoen
accendere
64
uitdoen
spegnere
65
de televisie
la televisione
66
de tv
la TV
67
de televisiecamera
la telecamera
68
de afstandsbediening
il telecomando
69
het zappen
lo zapping
70
zappen
fare lo zapping
71
zich onderhouden
intrattenersi
72
het amusement
l'intrattenimento
73
het televisietoestel
il televisore
74
het tv-journaal
il telegiornale
75
het station
la stazione
76
het kanaal
il canale
77
de televisieverslaggever
il, la telecronista
78
de presentator
il conduttore, la conduttrice
79
krijgen, verkrijgen
ottenere
80
het interview
l'intervista
81
het schandaal
lo scandalo
82
rondbazuinen
gridare allo scandalo
83
het alleenrecht
l'esclusiva
84
het programma
il programma
85
de onderbreking
l'interruzione
86
de reclame
la pubblicità
87
het reclamespotje
lo spot pubblicitario
88
lanceren
lanciare
89
de videorecorder
il videoregistratore
90
de dvd
il DVD
91
de videoband
la videocassetta
92
de cd
il CD
93
de drukpers
la stampa
94
het type
il tipo
95
het dagblad, de krant
il giornale
96
het dagblad, de krant
il quotidiano
97
het weekblad
il settimanale
98
het tijdschrift
la rivista
99
het cadeau
l'omaggio
100
de krantenverkoper
il giornalaio, la giornalaia
101
de kiosk
l'edicola
102
zich abonneren op iets
abbonarsi a qc
103
geabonneerd op
abbonato, abbonata
104
het abonnement
l'abbonamento
105
de titel
il titolo
106
de vette kop
il titolone
107
het artikel
l'articolo
108
beïnvloeden
influenzare
109
de eerste opzet
la bozza
110
illustreren
illustrare
111
het feit
il fatto
112
de gebeurtenis van de dag
il fatto di cronaca
113
de advertentie
l'inserzione
114
het detail
il particolare
115
de vergelijking
il confronto
116
de situatie
la situazione
117
de actualiteit
l'attualità
118
tegenwoordig
attuale
119
recent
recente
120
de publieke opinie
l'opinione pubblica
121
openbaar maken
pubblicare
122
de rubriek
la cronaca
123
de misdaadrubriek
la cronaca nera
124
de roddelrubriek
la cronaca rosa
125
het plaatselijk nieuws
la cronaca cittadina
126
de gebeurtenis
l'avvenimento
127
de zaak
la faccenda
128
de computer
il computer
129
starten, aanzetten
avviare
130
uitschakelen
spegnere
131
resetten
resettare
132
de software
il software
133
de hardware
l'hardware
134
het gegeven
il dato
135
de databank
la banca dati
136
het geheugen
la memoria
137
de capaciteit
la capacità
138
in het geheugen opslaan
memorizzare
139
de verwerking
l'elaborazione
140
de harddisk
l'hard disk
141
de cd-rom
il CD-ROM
142
de usb-stick
la chiavetta USB
143
programmeren
programmare
144
de programmering
la programmazione
145
de besturing
il comando
146
oproepen
chiamare
147
aanklikken
cliccare
148
de muis
il mouse
149
intoetsen
digitare
150
het wachtwoord
la password
151
het bestand
il file
152
de foutmelding
la segnalazione di errore
153
de printer
la stampante
154
de informatica
l'informatica
155
de computerdeskundige
l'informatico, l'informatica
156
het internet
l'Internet
157
de toegang tot het internet
l'accesso a Internet
158
de breedband
la banda larga
159
surfen
navigare
160
de internetsurfer
il navigatore, la navigatrice
161
de site
il sito
162
de e-mail
la E-mail
163
de spam
lo spam mail
164
het versturen van spam
lo spamming
165
de bijlage
l'allegato
166
het overzicht
l'estratto
167
online
on-line
168
de poort
il portale
169
de gebruiker
l'utente
170
downloaden
scaricare
171
de provider
il provider
