week 6 Flashcards
1
Q
de honger
A
il fame
2
Q
hongerig
A
affamato, affamata
3
Q
eten
A
mangiare
4
Q
de vegetariër
A
il vegetariano, la vegetariana
5
Q
vegetarisch
A
vegetariano, vegetariana
6
Q
het meel
A
la farina
7
Q
de granen, de graanproducten
A
i cereali
8
Q
het brood
A
il pane
9
Q
bruin brood
A
il pane nero
10
Q
het broodje
A
il panino
11
Q
de pasta, de deegwaren
A
la pasta
12
Q
de volkoren pasta
A
la pasta integrale
13
Q
de (zoete) croissant
A
il cornetto
14
Q
het vlees
A
il carne
15
Q
de kotelet
A
la cotoletta
16
Q
de worst
A
il salame
17
Q
de mortadella
A
la mortadella
18
Q
de braadworst
A
la salsiccia
19
Q
de ham
A
il prosciutto
20
Q
gekookt, gaar
A
cotto, cotta
21
Q
rauw
A
crudo, cruda
22
Q
de (gesneden) vleeswaren
A
gli affettati
23
Q
de plak, het punt, het stuk
A
la fetta
24
Q
in plakken snijden
A
affettare
25
de vis
il pesce
26
de visboer of visvrouw
il pescivendolo, la pescivendola
27
de tonijn
il tonno
28
de groente
la verdura
29
vinden, aantreffen
trovare
30
de sla
l'insalata
31
de tomaat
il pomodoro
32
de olijf
l'olivia
33
de paprika
il peperone
34
de chilipeper
il peperoncino
35
de courgettes
le zucchine
36
de aubergine
la melanzana
37
de spinazie
gli spinaci
38
de erwtjes
i piselli
39
de bonen
i fagioli
40
de wortel
la carota
41
de (rode) biet
la barbabietola
42
de kool
il cavolo
43
de spruit
il cavolo di Bruxelles
44
de bloemkool
il cavolfiore
45
de savooikool
la verza
46
de zuurkool
i crauti
47
het fruit
la frutta
48
de peer
la pera
49
de appel
la mela
50
de perzik
la pesca
51
de nectarine
la pescanoce
52
de sinaasappel
l'arancia
53
de abrikoos
l'albicocca
54
de kers
la ciliegia
55
de fruitsalade
la macedonia di frutta
56
de vijg
il fico
57
de watermeloen
il cocomero
58
de meloen
il melone
59
de citroen
il limone
60
de pruim
la prugna
61
de aardbei
la fragola
62
de framboos
il lampone
63
rijp
maturo, matura
64
de melk
il latte
65
de boter
il burro
66
de kaas
il formaggio
67
de margarine
la margarina
68
het ei
l'uovo
69
de dorst
la sete
70
drinken
bere
71
koud
freddo, fredda
72
warm
caldo, calda
73
het (mineraal) water
l'acqua (minerale)
74
de citroendrank
la limonata
75
de koffie
il caffè
76
decaf
decaffeinato
77
de chocolade (melk)
la cioccolata
78
de thee
il tè
79
de (peper) munt
la menta
80
de wijn
il vino
81
laten liggen, bewaren
stagionare
82
droog
secco, secca
83
de kurkentrekker
il cavatappi
84
de mousserende wijn, schuimwijn
lo spumante
85
mousserend
frizzante
86
het bier
la birra
87
de flesopener
l'apribottiglie
88
de toost
il brindisi
89
proost
cin cin
90
de diepvriesproducten
i surgelati
91
diepvries-
surgelato, surgelata
92
de pot
il barattolo
93
de blikopener
l'apriscatole
94
de conserven
la conserva
95
de consumptie, het gebruik
il consumo
96
gebruiken, nuttigen
consumare
97
de keuken
la cucina
98
de kok of kokkin
il cuoco, la cuoca
99
koken
cucinare
100
koken (water)
bollire
101
het gerecht
il piatto
102
klaarmaken, bereiden
preparare
103
schoonmaken
pulire, pulisco
104
schillen, pellen
pelare
105
kruiden
condire
106
de kruiden
il condimento
107
het zout
il sale
108
de peper
il pepe
109
gezouten
salato, salata
110
de nootmuskaat
la noce moscata
111
scherp, pittig
piccante
112
de knoflook
l'aglio
113
de ui
la cipolla
114
de azijn
l'aceto
115
de olie
l'olio
116
in olie
sott'olio
117
in azijn
sott'aceto
118
de aardappel
la patata
119
de puree
il purè
120
de tagliatelle
le tagliatelle
121
de rijst
il riso
122
de saus, de jus
il sugo
123
de saus
la salsa
124
het recept
la ricetta
125
het ingrediënt
l'ingrediente
126
nodig zijn
occorrere
127
het cafè, de bar
il bar
128
het restaurant
il ristorante
129
de snackbar
la tavola calda
130
de traiteur
la rosticceria
131
reserveren
riservare
132
de reservering
la riservazione
133
bestellen
ordinare
134
de consumptie
la consumazione
135
de ober
il cameriere, la cameriera
136
de rekening
il conto
137
de rekening aub
il conto, per favore
138
de fooi
la mancia
139
de vork
la forchetta
140
het mes
il coltello
141
de lepel
il cucchiaio
142
het lepeltje
il cucchiaino
143
het tafelkleed
la tovaglia
144
de maaltijd
il pasto
145
het middagmaal
il pranzo
146
lunchen
pranzare
147
het avondeten
la cena
148
het kerstdiner
il cenone di natale
149
dineren
cenare
150
het tussendoortje
la merenda
151
het ontbijt
la colazione
152
de beschuit
la fetta biscottata
153
de jam
la marmellata
154
de honing
il miele
155
het (vruchten) sap
il succo (di frutta)
156
de yoghurt
lo yogurt
157
de suiker
il zucchero
158
zoet
dolce
159
zuur
acido, acida
160
bitter
amaro, amara
161
het kopje, de beker
la tazza
162
het glas
il bicchiere
163
de fles
la bottiglia
164
nemen
prendere
165
het menu
il menù
166
het aperitief
l'aperitivo
167
de eerste gang
il primo piatto
168
de soep
la minestra
169
de minestrone
il minestrone
170
de tweede gang
il secondo piatto
171
als tweede gang
di secondo
172
de biefstuk
la bistecca
173
gegrild
ai ferri
174
gebraden
arrosto
175
het gebraden vlees
l'arrosto
176
het bijgerecht
il contorno
177
de sperziebonen
i fagiolini
178
de biefstuk
il filetto
179
de pizza
la pizza
180
de scampi's
gli scampi
181
de venusschelpen
le vongole
182
de mosselen
le cozze
183
de inktvis
la seppia
184
de inktvis
il calamaro
185
de eetlust, de trek
l'appetito
186
eet smakelijk
buon appetito
187
stimuleren
stimolare
188
het dessert
il dolce
189
het dessert
il dessert
190
het ijs
il gelato
191
nagerecht bestaande uit lagen crème en in rum gedrenkte biscuit
la zuppa inglese
