Week 6 Flashcards

1
Q

dialectiek

A

denkwijze die ontwikkeling via tegenstellingen onderzoekt; bij Hegel: denkwijze die vooruitgang door verzoening van tegenstellingen voltrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

materialisme

A

filosofische visie die stelt dat alles kan worden herleid tot materie; in het marxisme: de filosofische visie die stelt dat alle maatschappelijke verschijnselen kunnen worden verklaard vanuit economische verhoudingen en ontwikkelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

productiekrachten

A

bij Marx: de economische factoren die bijdragen tot de productie van goederen (vooral land, arbeid, kapitaal en techniek); vormt samen met de productieverhoudingen de basis of onderbouw van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

productieverhoudingen

A

bij Marx: de verdeling van de productiekrachten; vormt samen met de productiekrachten de basis of onderbouw van de maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bovenbouw

A

in marxisme en neomarxisme: cultureel leven en maatschappelijke uitingen, worden bepaald door de materiële (economische) basis of onderbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vervreemding

A

bij Marx: situatie waarin mensen zich niet goed kunnen ontwikkelen en zich niet herkennen in hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ideologie

A

bij Marx en neomarxisme: visie die bestaande machtsverhoudingen in stand houdt door verhulling, verdraaiing of verdediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritische theorie

A

filosofische stroming uit de twintigste en eenentwintigste eeuw die, geïnspireerd door het marxisme, maatschappelijke machtsverhoudingen in culturele uitingen onderzoekt en bekritiseert; ook neomarxisme of Frankfurter Schule genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de hoofdbestanddelen van het marxisme?

A

Historisch dialectisch materialisme:

Historisch: niets ligt vast, alles is altijd in verandering; alles moet vanuit een historische ontwikkeling worden begrepen; er zijn wel vaste patronen herkenbaar in de geschiedenis.

Dialectisch: de geschiedenis ontwikkelt zich door tegenstellingen heen volgens onvermijdelijke wetten.

Materialistisch: het zijn niet de ideeën die de geschiedenis aansturen, maar de economische krachten en verhoudingen, en de daarbij behorende machtsverhoudingen; de economie is de motor van de geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

literair realisme

A

bij Lukàcs: marxistisch geïnspireerde visie die stelt dat literatuur en andere kunstvormen een realistische visie op de maatschappelijke realiteit moeten tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Frankfurter Schule

A

groep filosofen en sociale en cultuurwetenschappers, verbonden aan het Institut für Sozialforschung in Frankfurt, bekend van marxistisch geïnspireerd onderzoek dat machtsverhoudingen onderzoekt en bekritiseert; deze stroming is ook bekend als neomarxisme en kritische theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aura

A

bij Benjamin: het ‘hier en nu’ van een kunstwerk dat het uniek en onvervangbaar maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom kan inhoudelijke kritiek op de kapitalistische maatschappij volgens Adorno geen oplossing bieden?

A

Omdat deze kritiek moeiteloos door het kapitalisme geïncorporeerd wordt. Er wordt niet daadwerkelijk iets door veranderd, maar er kan wel geld mee worden verdiend. Deze kritiek werkt dus averechts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ideologiekritiek

A

bij Marx en neomarxisme: analyse van en kritiek op de werking van ideologieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

systematisch verstoorde communicatie

A

bij Habermas: de gedachte dat communicatie niet op een ideale manier verloopt, doordat zij wordt verstoord door machtsrelaties die de manier van spreken en verwijzen bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat was Habermas’ kritiek op de hermeneutiek van Gadamer?

A
  1. Hij heeft een groot probleem met Gadamers omgang met autoriteit en traditie
  2. Habermas bekritiseert de gedachte dat in de cultuurwetenschappen geen echte methodes worden gebruikt en dat de hermeneutiek eerder een ontologie van de interpretatie moet beschrijven dan een methodologie ontwikkelen
  3. Er kan geen universele geldigheid voor de uitgangspunten van de hermeneutiek worden geclaimd
17
Q

dieptehermeneutiek

A

bij Habermas: hermeneutiek die kritisch onderzoek naar verborgen machtsverhoudingen in de taal en communicatie in zich opneemt

18
Q

Hoe reageert Gadamer op Habermas’ kritiek?

A

Het is wel degelijk mogelijk om
binnen een bestaande traditie kritiek te uiten en bijvoorbeeld de gangbare taal ter discussie te stellen, autoriteit kan altijd bekritiseert worden.

Hij blijft kritisch over het gebruik van wetenschappelijke methoden in de hermeneutiek, de taal van een traditie kan van binnenaf ondervraagd worden, niet van buiten

De psychoanalyse werkt alleen van therapeut tot patient, dat kun je niet toepassen op de gehele samenleving

19
Q

kritische hermeneutiek

A

bij Habermas: hermeneutische interpretatieleer die is aangevuld met ideologiekritiek en daarmee ook de gebruikte taal of uitdrukkingsmiddelen kritisch onderzoekt op verborgen machtsstructuren

20
Q

communicatieve rationaliteit

A

bij Habermas: theorie over taal die rationaliteit opvat als vorm van argumentatie in een dialoog – tegenover instrumentele rationaliteit

21
Q

historisch a priori

A

historisch gegroeide kennis die aan ervaring voorafgaat

22
Q

epistèmè

A

in Griekse filosofie van de oudheid: ware kennis (tegenover meningen en opinies); in Foucault: grotendeels onbewuste dieptestructuur van kennis in een bepaald tijdperk

23
Q

discours

A

bij Foucault: samenhangend geheel van stellingen en denkwijzen die het historisch kader vormen waarin wordt gedacht, gesproken en onderzoek wordt gedaan

24
Q

discoursanalyse

A

onderzoek naar de structuren van een discours

25
Q

archeologie van het weten

A

bij Foucault: onderzoek naar historische kaders en dieptestructuren van kennis

26
Q

genealogie

A

bij Foucault: historische analyse van kennis- en machtspraktijken die disciplinerend werken

27
Q

Wat wordt bedoeld met Foucaults archeologische en genealogische werkwijze?

A

Mijn antwoord controleren verbergen
‘Archeologie’ staat voor de studie van de diepere maatschappelijke lagen en structuren die veelal onbewust ons denken en weten ordenen en bepalen. Zij bevatten ook de criteria voor betrouwbare en ware kennis en de juiste denkwijze.

‘Genealogie’ staat voor het historisch onderzoek naar het ontstaan van de diepere maatschappelijke lagen en structuren die zowel het weten als de handelingspraktijken in een samenleving ordenen en bepalen. Kennis en macht hangen met elkaar samen in de structuren die het weten en handelen mogelijk maken en vormgeven.

28
Q

Waarom noemt Foucault macht anoniem, uitsluitend en scheppend?

A

Anoniem: omdat de machtsstructuren aan niemand toebehoren en door niemand worden beheerd of beheerst.

Uitsluitend: omdat elke bepaling van wat normaal, gezond of goed is, ook bepaalt wat abnormaal, ongezond of niet goed is. Er zijn dus altijd opvattingen leefwijzen en eigenschappen van mensen die geen ruimte krijgen of worden onderdrukt. Een onpartijdig of universeel perspectief hierop is niet mogelijk.

Scheppend: het kennis-macht-systeem is niet alleen een beperking van de vermeende universele menselijke vrijheid, maar is ook de mogelijkheidsvoorwaarde voor elk zelfbegrip en bewust handelen. Vrijheid kan alleen ervaren en gerealiseerd worden binnen de kaders van deze kennis-macht-structuren.

29
Q

disciplinering

A

bij Foucault: machtsuitoefening door systemen van kennis en praktijken die individuen onderwerpen door met leefregels onderscheid te maken tussen normaal en abnormaal, gezond en ongezond, enzovoorts.

30
Q

macht-kennis

A

bij Foucault: geheel van kennisvormen en machtspraktijken dat, gedeeltelijk onbewust, het kader vormt waarbinnen in een bepaalde tijd en cultuur wordt gedacht en gehandeld

31
Q

dispositif

A

bij Foucault: netwerk van richtlijnen, instituten, opvattingen en praktijken, die het weten en handelen ordenen en reguleren.

32
Q

biopolitiek

A

bij Foucault: geheel van politieke praktijken die individuen disciplineren en het gedrag van bevolkingsgroepen aansturen

33
Q

habitus

A

de houding of sociale intuïtie die mensen in hun sociale groep hebben aangeleerd en waarmee ze het leven en samenleven ervaren, beoordelen en erin handelen.

34
Q

cultureel kapitaal

A

kennis en vaardigheden die je binnen je sociale omgeving kunt krijgen of ontwikkelen en die je macht of status kunnen verhogen.

35
Q

Wat houdt Bourdieu’s distinctietheorie in?

A

Deze theorie poogt te verklaren hoe groepen mensen zich door middel van hun culturele smaak van andere groepen onderscheiden en distantiëren, waardoor ook maatschappelijke en sociale ongelijkheid in stand wordt gehouden.

36
Q

veld

A

bij Bourdieu: relatief autonoom domein binnen de samenleving, bijvoorbeeld politiek, cultuur, economie, wetenschap of religie, met een eigen vorm van status, kapitaal en waarden