Week 5 Flashcards

1
Q

Onbewuste

A

bij Freud: alle processen in onze psyche waar we ons niet bewust van zijn, maar die wel invloed uitoefenen op ons denken, gedrag en handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbewuste

A

bij Freud: alle processen in onze psyche waar we ons niet bewust van zijn, maar die we wel in herinnering kunnen terugbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lustprincipe

A

bij Freud: psychoanalytische visie die stelt dat het menselijk gedrag allereerst wordt aangestuurd door begeertes uit het onderbewuste Es

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Es

A

volledig onbewust, een irrationele chaos van driften, begeerten, wensen en verlangens, waar geen besef van goed of kwaad is en waar ook geen logica heerst; we kunnen tegelijkertijd tegenstrijdige neigingen hebben. Bron van energie, omdat onze begeerten en verlangens naar vervulling en ontlading streven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ich

A

de instantie die alle driften in toom moet houden en in goede banen moet leiden. We kunnen immers niet altijd en overal direct aan onze wensen toegeven. Vaak zijn we ons niet bewust van deze afweermachinismen. Deels bewust, onderbewust en voorbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Über-Ich

A

Het Über-Ich of boven-Ik is het deel van onze psyche waar we de eisen van onze omgeving, de normen en waarden die we ingeprent hebben gekregen, doorwerken. Deels bewust, onderbewust en voorbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

realiteitsprincipe

A

bij Freud: psychoanalytische visie die stelt dat de begeertes uit het onderbewuste Es niet direct bevredigd kunnen worden en daarom moeten worden beheerst door het Ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verdringing

A

bij Freud: één van de afweermechanismen waarmee het Ik probeert de driften vanuit het Es te beteugelen, in dit geval door de begeerte te ontkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sublimatie

A

bij Freud: één van de afweermechanismen waarmee het Ik probeert de driften vanuit het Es te beteugelen, in dit geval door de begeerte op een ander object te vestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

projectie

A

bij Freud: één van de afweermechanismen waarmee het Ik probeert de driften vanuit het Es te beteugelen, in dit geval door de eigen wensen aan iemand anders toe te schrijve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omkering

A

bij Freud: de gedachte dat symbolen twee tegengestelde betekenissen kunnen hebben; iets kan bijvoorbeeld wenselijk en beangstigend tegelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

genetisch model

A

bij Freud: onderdeel van de psychoanalytische theorie waarin wordt gesteld dat menselijke gedrag en belevingen sterk worden beïnvloed door ervaringen in verschillende stadia van de seksuele ontwikkeling in de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oedipuscomplex

A

bij Freud: spanning in de seksuele ontwikkelingsfase van een kind dat zich tot twee ouders van verschillende sekse moet leren verhouden; vanuit mannelijk perspectief betreft dit de moeder als object van begeerte en de vader als rivaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de orale fase

A

0-1,5 jaar
Een klein kind is voor het overleven aangewezen op het drinken uit de moederborst. Daarnaast heeft het de neiging veel te sabbelen en van alles in de mond te stoppen. Conflicten die uit deze fase stammen, kunnen zich uiten in mateloosheid, verslaving of een al te passieve houding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de anale fase

A

1,5-3 jaar
Het kind wordt zindelijk, leert dus controle krijgen over het eigen lichaam, maar kan er ook een smeerboel van maken. Neurotische conflicten die in deze fase wortelen, hebben vaak betrekking op overmatige controle en drang tot perfectie of juist het tegendeel daarvan. Ook kunnen beide vormen van gedrag bij dezelfde persoon voorkomen, die zich dan op een tegenstrijdige manier afwisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de fallische fase

A

3-6 jaar
Hier ontdekt het kind het geslachtsverschil en ontstaat er een driehoeksverhouding met de twee ouders van het verschillende geslacht. Een jongetje gaat zijn eigen seksuele identiteit ontwikkelen, die anders is dan die van zijn moeder, maar wil tegelijk met de moeder verbonden blijven en ervaart zijn vader nu als een concurrent. (Oudipuscomplex)

17
Q

de latente fase

A

6-12 jaar
Hier staat de seksuele ontwikkeling grotendeels stil. Seksuele wensen en verlangens kunnen niet worden bevredigd en worden veelal gesublimeerd.

18
Q

de genitale fase

A

12 jaar
Dit is de periode van de vroege puberteit, waarin de lichamelijke seksuele ontwikkeling zich voltrekt.

19
Q

catharsis

A

bij Freud: louterende werking van een herbeleving van een traumatiserende ervaring

20
Q

analysant

A

patiënt of cliënt in psychoanalyse

21
Q

falsificatiecriterium

A

criterium om onderscheid te maken tussen echte wetenschap en pseudo-wetenschap; echte wetenschap ontwerpt theorieën die gefalsifieerd, weerlegd, kunnen worden

22
Q

Welke kritiek is er op de psychoanalyse geleverd?

A

Freuds onevenwichtige nadruk op seksuele begeerte.

De psychoanalyse zou onwetenschappelijk zijn omdat zij – vooral via de idee van omkering – alles kan verklaren en daardoor niets werkelijk verklaart. In termen van de wetenschapsfilosoof Popper: de psychoanalyse is niet falsifieerbaar, onweerlegbaar, en daarom onwetenschappelijk.

22
Q

falsificatie

A

weerlegging; in de kennis- en wetenschapsleer een begrip dat aangeeft hoe filosofische theorieën moeten worden beoordeeld, namelijk op hun weerlegbaarheid door experimenten; tegenover verificatie

23
Q

verificatie

A

bevestiging; in de kennis- en wetenschapsleer een begrip dat aangeeft hoe filosofische theorieën in experimenten kunnen worden bevestigd; tegenover falsificatie

24
Q

Wat was Freuds beschouwing over cultuur?

A

Hij vond dat cultuur een uitkomst is van de spanning tussen het lustprincipe en het realiteitsprincipe

25
Q

imaginaire orde

A

bij Lacan: niveau waarop de ervaring wordt gestructureerd door identificatie van een beeld buiten het zelf

26
Q

spiegelstadium

A

bij Lacan: fase in de ontwikkeling van een kind, waarin het een zelfbeeld ontwikkelt via spiegelingen die het Ik buiten zichzelf plaatsen

27
Q

symbolische orde

A

bij Lacan: maatschappelijk en cultureel geheel van taal en sociale regels die de werkelijkheid ordenen en de enige toegang tot de werkelijkheid vormen

28
Q

reële

A

bij Lacan: onbepaalde zaken in de werkelijkheid, die zich niet laten uitdrukken in de talen van de symbolische orde

29
Q
A