Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is de hermeneutische cirkel?

A

De cirkel tussen deel en geheel bijv: woor naar zin, zin naar hoofdstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Historisering

A

Visie waarbij iets wordt begrepen vanuit zijn historische ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Historisch besef

A

een in de moderne tijd ontstane houding en visie die het eigen bestaan opvat als onderdeel van een lineare geschiedenis met een beginpunt en een eindpunt waar werkelijk iets nieuws kan gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verlichting

A

Filosofische en culturele stroming uit de achttiende eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kennisleer

A

sub-discipline in de filosofie die vraagt naar aard, oorsprong, reikwijdte en rechtvaardiging van kennis; ook epistemologie genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rationalisme

A

Filosofische stroming die het denken als voornaamste bron en rechtvaardiging van kennis ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Empirisme

A

Filosofische stroming die waarneming en ervaring als voornaamste bron en rechtvaardiging van kennis ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ideeën

A

Bij Plato: essenties van alle dingen, alleen voor het denken toegankelijk; bij Hegel: denkbeelden die via uitdrukking in de werkelijkheid tot verdere ontwikkeling en inzicht komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Esthetica

A

Letterlijk: waarnemingsleer; verwijst meestal naar schoonheidsleer of kunstfilosofie; filosofische subdiscipline die vraagt naar aard, betekenis en rechtvaardiging van schoonheid en van kunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Transcendentale filosofie

A

Filosofie die vraagt naar mogelijkheidsvoorwaarden, de vooronderstellingen die iets mogelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Romantiek

A

Culturele stroming uit eind achttiende en negentiende eeuw, had niet alleen kritiek op de verlichting; bouwde er ook op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geist

A

Letterlijk: geest; dit verwijst niet alleen naar de individuele menselijke geest, maar ook naar zijn culturele expressies die het individuele overstijgen; andere mogelijke vertaling: cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Duits idealisme

A

Filosofische stroming uit de vroege negentiende eeuw die cultuur ziet als uitdrukking van ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom kan Kants filosofie kritisch genoemd worden?

A

Omdat hij niet van dogma’s of principes wilde uitgaan, maar kritisch onderzoek deed naar de voorwaarden en mogelijkheden van kennis, denken en moraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dialectiek

A

Denkwijze die ontwikkeling via tegenstellingen onderzoekt;

bij Hegel: denkwijze die vooruitgang door verzoening van tegenstellingen voltrekt;

bij Adorno: denkwijze die verstrikt raakt in tegenstellingen;

bij Ricoeur: denkwijze die spanningen blootlegt tussen polen die elkaar vooronderstellen maar niet tot elkaar herleidbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk onderscheid maakt Schleiermachter tussen een losse en strikte interpretatie?

A

Een losse interpretatie wordt in het dagelijks leven gebruikt; direct begrijpen, misverstanden worden verholpen

Een strikte interpretatie gaat exact de bedoeling na

17
Q

Wat zijn de drie delen van Hegels Geist?

A
  1. Subjectieve geest: het geheel van de manieren waarop een individu zichzelf uitdrukt en begrijpt
  2. Objectieve geest: het geheel van de manieren waarop een cultuur zichzelf uitdrukt en begrijpt
  3. Absolute geest: het geheel van de manieren waarop de mensheid als geheel zichzelf uitdrukt en begrijpt.
18
Q

Wat bedoelt Schleiermacher met ‘psychologische interpretatie’?

A

Dat de lezer niet alleen met behulp van grammaticale regels een tekst analyseert, maar dat hij zich inleeft in de auteur en zijn wordingsproces volgt

19
Q

Hoe is het volgens Schleiermacher mogelijk dat een lezer de schrijver beter begrijpt dan deze zichzelf begrijpt?

A

Omdat de interpreet een beter overzicht van het leven en werk van de auteur dan deze zelf kan vinden

20
Q

Wat was Maarten Luthers mening over het interpreteren van de bijbel?

A

Hij was tegen de ingewikkelde wetenschappelijke uitleg en vond dat de letterlijke betekenis van de Bijbel voldoende was, Bijbel kon met zichzelf vergeleken worden

21
Q

Wat was de wisselwerking van theorie en empirie in de veertiende eeuw?

A

Theoretische inzichten over consistentie oude geschriften leiden niet alleen tot nieuwe visies, maar de toepassing van de theorie versterkte de theorie ook

22
Q

Wat houdt het vroegmodern denken met de mens als subject tegenover een object in?

A

De mens is een vrij, kennend, beheersend en scheppend persoon tegenover de gekende en beheerste natuur

23
Q

Wat was de impact van de Industriële revolutie op de cultuur?

A

Cultuur werd toegankelijker, niet alleen voor adel, gezamelijk product van menselijke keuzes

24
Q

Wat betekent Bildung?

A

brede vorming die alle intellectuele en andere talenten ontplooit

25
Q

Aan welke maatschappelijke ontwikkelingen hebben de cultuurwetenschappen mede vormgegeven?

A

De opkomst van de burgerij
De opkomst van de natiestaat
De opkomst van het nationalisme
De opkomst van het kolonialisme
De hervorming aan de Duitse universiteiten.

26
Q

Cyclisch tijdsbeeld

A

Beleving van de tijd als een cirkelvormig gebeuren , de opvatting dat alles zich steeds opnieuw herhaalt bijv. seizoenen

27
Q

Lineair tijdsbeeld

A
28
Q

Welke verschillende zienswijzen neemt Droysen samen in zijn Historik?

A

Van de filologie:
de methode van kritische bronnenschifting

Van Vico en Herder:
de gedachte dat de cultuur door de mens is voortgebracht en dus beter gekend kan worden; plus de gedachte dat mensen zijn opgenomen in een omvattende geschiedenis

Van Schleiermacher:
de gedachte dat de producten van mensen voortkomen uit hun ideeën, motieven en gevoelens, dat ze van daaruit ook moeten worden begrepen en dat de historicus daar achteraf een beter overzicht van kan vormen dan de historische figuren zelf.

29
Q

In welke vier stappen verdeelt Droysen het historisch onderzoek?

A
  1. Heuristik: het ontwerpen van de juiste onderzoeksvraag en het verzamelen van historische bronnen
  2. Kritik: schifting en ordening van de historische bronnen
  3. Interpretation: de duiding van feiten, omstandigheden, bedoelingen, ideeën, enz.
  4. Darstellung: de presentatie van de onderzoeksresultaten.
30
Q

Erklären en Verstehen

A

Onderscheid van Droysen tussen natuurwetenschappen en cultuurwetenschappen. De causale verklaring van de natuurwetten en het interpreterend begrijpen van de cultuurwetenschappen

31
Q

Positivisme

A

Filosofische stroming uit de negentiende en twintigste eeuw die stelt dat alleen objectieve feiten ware kennis kunnen opleveren; wetenschappelijk onderzoek zou daarom alleen onbevooroordeeld feiten moeten vaststellen

32
Q

Historisme

A

Filosofische stroming uit de negentiende eeuw die stelt dat elke historische periode uniek is en vanuit zichzelf moet worden begrepen; die stelt dat alles vanuit zijn historische wording moet worden begrepen

33
Q

Welke aspecten van Kants filosofie werken het duidelijkst door in het neokantianisme?

A

De strenge scheiding tussen natuur en cultuur (bij Kant vooral een scheiding tussen kennis en ethiek)

De strenge scheiding tussen enerzijds transcendentale grondslagen (logische principes en waarden) en anderzijds empirische gegevens.

34
Q

Neokantianisme

A

Filosofische stroming van eind negentiende en begin twintigste eeuw die, geïnspireerd door Kant, natuur en cultuur net als natuurwetenschapen en cultuurwetenschappen onderscheidt en de laatste ziet als gebaseerd op ethische waarden

35
Q

Wat is de derde tak van de wetenschappen?

A

De sociale wetenschappen, sociologie, psychologie, economie. Eind 19e, begin 20e eeuw ontstaan, berekenen, meten, statistisch onderzoek

36
Q

Waarin bestaat een belangrijk verschil tussen de sociale wetenschappen en de cultuurwetenschappen?

A

De sociale wetenschappen zoeken naar wetmatige structuren in hun onderwerp. Bij de psychologie is dat het menselijk gedrag en de menselijke psyche, bij de sociologie de opbouw van de samenleving, bij de economie rationeel gedrag op de markt. Binnen deze wetenschappen probeert men zo veel mogelijk cijfermatige feiten te verzamelen en deze met wiskundige en statistische berekeningen te verwerken tot algemene conclusies.

De cultuurwetenschappen zijn meestal minder gericht op algemene structuren en wetmatigheden.