Week 3 Flashcards

1
Q
  1. hermeneutiek
  2. filosofische hermeneutiek
  3. hermeneutische filosofie.
A

Uitlegkunde, de wetenschap die de regels en methoden van het uitleggen bestudeert; zij is ontwikkeld als hulpwetenschap binnen theologie, filologie en het recht

Filosofische reflectie op de uitlegkunde; wetenschapsfilosofie die zoekt naar grondslagen en methoden voor de geesteswetenschappen of cultuurwetenschappen; ontstaan in de negentiende eeuw.

Filosofische stroming in de twintigste eeuw die stelt dat de mens een interpreterend wezen is, dat al onze kennis en al onze ervaringen interpretaties zijn, en dat wetenschap en filosofie dus altijd interpreterend te werk gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat bedoelt Dilthey met ‘kritiek van de historische rede’?

A

Zoals Kant door middel van zijn ‘kritische filosofie’ in de Kritik der reinen Vernunft de mogelijkheidsvoorwaarden voor natuurwetenschappelijk onderzoek had uiteengezet, zo wil Dilthey hetzelfde doen voor de geesteswetenschappen. In tegenstelling tot de natuurwetenschappen werken de cultuurwetenschappen met de ‘historische rede’. Dat wil zeggen dat zij enerzijds wetenschappelijk rationeel te werk gaan (alleen feiten en argumenten tellen, en dragen bij aan objectieve kennis) en anderzijds zelf historisch zijn (en dus veranderlijk, en mede bepaald door hun eigen tijd en cultuur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

descriptieve psychologie

A

bij Dilthey: beschrijvend onderzoek van de menselijke geest dat een fundering van de cultuurwetenschappen moest opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

psychologisme

A

de gedachte dat de geldigheid van wetenschappelijke kennis zou moeten worden gebaseerd op psychologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen erklären en verstehen volgens Dilthey?

A

ERKLÄREN
- Oorzakelijkheid
- Verklaren van uiterlijke verschijnselen
- Wetmatigheid
- Rationele ordening
- Algemeen
- Object

VERSTEHEN
- Motieven, redenen
- Herbeleven van innerlijk
- Structurele samenhang
- Vóór-rationele ordening
- Singulier en algemeen
- Subject en object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Levensfilosofie

A

filosofische stroming uit de negentiende en twintigste eeuw die stelt dat de dynamiek van het leven nooit volledig met rationaliteit kan worden begrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke spanningen kunnen in Diltheys filosofie worden gevonden?

A

De spanning tussen het zoeken naar objectief-wetenschappelijke kennis en de fundamentele irrationaliteit van het leven en de historiciteit van de onderzoeker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interpretandum

A

(Latijn) dat wat geïnterpreteerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fenomenologie

A

Filosofische stroming uit de twintigste en eenentwintigste eeuw, die onderzoekt hoe de dingen verschijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontisch – ontologisch

A

bij Heidegger: het verschil tussen de dingen als zijnden en het zijn van die zijnden, hun zijnswijze; de mens is het enige zijnde dat actief invloed heeft op de zijnswijze van de dingen en van zichzelf; dit onderscheid is de ontologische differentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontologische differentie

A

bij Heidegger: het verschil tussen de dingen als zijnden (ontisch) en het zijn van die zijnden, hun zijnswijze (ontologisch); de mens is het enige zijnde dat actief invloed heeft op de zijnswijze van de dingen en van zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Metafysica

A

Filosofische sub-discipline die vraagt naar de meest fundamentele principes van het denken en de werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In het denken van Heidegger vindt een ‘ontologische wending’ in de hermeneutiek plaats.
Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Interpretatie is bij Heidegger niet meer alleen een specifieke methode die we kunnen toepassen in de cultuurwetenschappen, maar het is integraal onderdeel van het mens-zijn. In alles wat wij doen, zijn we al aan het interpreteren. Hermeneutiek gaat nu dus niet meer alleen over de vraag hoe je teksten leest of naar muziek luistert, maar over de zijnswijze van het menselijk bestaan, over de manier waarop mensen bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bedoelt Heidegger met de ‘voorstructuur van het verstaan’?

A

Vorhabe, voor-hebben: we beginnen een interpretatie altijd vanuit een indruk die we al hebben van het geheel van een situatie. De klus van het ophangen van een schilderij, waarin we ons al bevinden, bepaalt onze opvatting van de hamer. Dit is niet alleen het referentiekader van waaruit de interpretatie vertrekt, het is ook wat we van plan zijn, wat we met de hamer voorhebben.

Vorsicht, voor-zicht: het perspectief waarmee we ons vanuit de Vorhabe op het te interpreteren ding richten.

Vorgriff, voor-begrip: In Vorhabe en Vorsicht zijn al bij voorbaat nog niet verwoorde begrippen geïmpliceerd, vanuit de zaak zelf; begrippen die vervolgens kritisch uitgedacht moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kan iets in één keer volledig, in al zijn facetten verschijnen?

A

Nee, als iets verschijnt, doet het zich altijd voor binnen een bepaald perspectief, binnen een kader, die ook anders had kunnen zijn. De dingen verschijnen als mogelijkheden, waaruit gekozen wordt. Het is niet mogelijk dat alle mogelijkheden tegelijk gerealiseerd worden. Daarom gaat het verschijnen van iets, het ‘onthullen’, altijd samen met een ‘verhulling’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Horizon

A

in hermeneutiek: metafoor die verwijst naar het referentiekader behorend bij de sociaal-historische situatie van waaruit men interpreteert

17
Q

Horizonversmelting

A

in Gadamer: voorstelling van interpretatie als dialoog waarbij het referentiekader van de interpreet en de werkingsgeschiedenis van wat wordt geïnterpreteerd, versmelten

18
Q

Hermeneutische identiteit

A

Een dynamische identiteit in de vorm van al zijn interpretaties

19
Q

applicatie

A

toepassing; bij Gadamer en Ricoeur: doorwerking van een culturele uiting bij het interpreterende publiek

20
Q

werkingshistorisch bewustzijn

A

bij Gadamer: bewustzijn bij de interpreet dat zijn interpretatie deelneemt aan en wordt opgenomen in de werkingsgeschiedenis van een uiting of werk