Week 6 Flashcards

1
Q

Welke aspecten zijn belangrijk bij het diagnosticeren van kanker?

A

Zonder PA geen behandeling; “tissue is the issue”
 Cytologie/histologie
 Immuunhistochemie; biomarkers
 Moleculaire subtypering (KMBP)
 mutaties, genen
De ziekte klinisch stageren (TNM); beeldvorming (BA2A5)
 Statisch of meer dynamisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke aspecten zijn belangrijk bij het opstellen van een behandelplan?

A

 Performance status van patient
 Wensen van patient
 Complete diagnose
 Uitgebreidheid van ziekte
 Behandeldoelstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke behandelingsdoelen zijn er?

A

 Preventief; beperkt
 Curatief; “alles weg”
 Palliatief; klachten weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is palliatieve behandeling?

A

Klachten verminderen/ weg. Als er geen klachten zijn kun je geen palliatie bieden, wel bijwerkingen mogelijk. Als curatie niet mogelijk afvragen wat de palliatieve opbrengst is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten behandelingen zijn er?

A

 Enkele modaliteit (snijden, stralen, ‘systemisch’)
 Multi modaliteit
 (Neo)adjuvant
 Inductie
 Palliatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een adjuvante behandeling?

A

Behandeling na curatieve behandeling om te voorkomen dat de ziekte terugkeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een neoadjuvante behandeling?

A

Behandeling voor curatieve behandeling om te voorkomen dat de ziekte terugkomt. Operatie gaat ten alle tijden door dus geen tussentijdse scan nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een inductie behandeling?

A

Systemische behandeling waarbij de chirurg heeft besloten dat hij de tumor niet curatief kan behandelen. Systeemtherapie om proberen tumor kleiner te maken waardoor de chirurg het toch kan weghalen (van irresectabel naar resectabel), operatie staat niet vast (alleen bij goede respons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is operabiliteit?

A

Is de patient in staat geopereerd te kunnen worden? Kenmerk patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is resectabiliteit?

A

Niet resectabel betekent dat je tumor niet veilig en compleet kan verwijderen. Kenmerk tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wordt er bij (neo)adjuvante therapie tussentijds een scan gemaakt?

A

Niet zinvol omdat de behandeling al vast staat, behalve bij lange therapie om progressie uit te sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke manieren kunnen modaliteiten gecombineerd worden?

A
  • Concomitant: naast elkaar
  • Sequentieel: na elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt verwijderd bij een curatieve operatieve?

A

 Primaire tumor, regionale lymfklieren, metastasen
 Radicaal (zonder tumorrest)
->Effect op totale en ziektevrije overleving
 Pathologische stagering is nu mogelijk
->M0 status na resectie bevestigd (metastasectomie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de effecten van palliatieve chirurgie?

A

 Effekt op (lokale) klachten
 Geen effect op totale overleving (wonder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarmee kan radiatie gecombineerd worden?

A

-Chemoradiatie: radiotherapie met klassieke chemo
-Bioradiatie: radiotherapie met niet-cytotoxische middelen (biologicals)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de verschillen tussen inductie en neoadjuvant?

A

 I; zoveel als mogelijk, tot maximale respons
 N; vaststaand aantal kuren; respons is NIET nodig
 I; de operatie is niet zeker; afhankelijk van de respons
 N; de operatie volgt per definitie (tenzij……….)
 I; support van de behandelingen?; “hoe meer, hoe beter”
 N; optimale support; dosis intensiteit is essentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wie zitten er in een MDO?

A

-oncoloog
-Radiotherapeut
-Chirurg
-VPK, FT etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wie zijn betrokken bij de radiotherapie behandeling?

A

-Fysicus (dosis)
-Laborant
-RT
-Radiobioloog (helpt met schema)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel kankerpatienten krijgen radiotherapie?

A

> 60% kankerpatienten krijgt ergens in traject radiotherapie, vaak icm systemische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe werkt radiotherapie?

A

Ioniserende straling-> fotonen, elektronen
-Opgewekt in lineaire versneller: uitwendig
-Ontstaan door verval van radioactieve stoffen: inwendig-> brachytherapie
Lokale afgifte energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is ioniserende straling?

A

-Vormt ionen in materie (veel energie-overdracht)
-Gamma, röntgen en kosmosstraling
-Voor therapie gamma/ röntgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke soorten straling zijn er?

A
  • α = heliumkern. Laag doordringendvermogen
  • β = elektronen. Bereikt opp weefsel, lokaal gebruik
  • γ = fotonen. Gaat dwars door weefsel
  • Protonen (experimenteel: neutronen). Bereikt weefsel maar gaat niet door patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe werkt een lineaire versneller?

A

-Maakt elektromagnetisch veld met daarin spanning, laat elektronen bewegen van + naar - (anode trefplaat).
-Elektronen hebben hoge energie en botsen op plaatje-> komen fotonen vrij (hoog energetische deeltjes), gaan door collimator richting patient
-Fotonen geabsorbeerd in weefsel en maken ionisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de kenmerken van ioniserende straling?

A
  • Fotonen zorgen ervoor dat elektronen in weefsel worden losgelaten: ionisatie
  • 1 Gy kan 10.000 ionisaties per cel geven
  • Geioniseerde moleculen (vooral zuurstof) zijn zeer reactief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor schade geeft ioniserende straling?

A

DNA schade:
 Enkelstrengsbreuken (subletaal, herstel mogelijk)
 Dubbelstrengsbreuken (letaal; leidt tot celdood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de eenheid van geabsorbeerde stralingsdosis?

A

 1 Gy = 1 J/kg
 Gy = Gray

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt ioniserende straling opgewekt?

A

 Opgewekt met lineaire versneller (fotonen of elektronen)
 Vanuit een bron bij brachytherapie (fotonen)
 Met een cyclotron (protonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar worden lineaire versnellers gehouden?

A

 Bestralingsbunkers
 Deuren ca 1.5m
 Buiten bunkers: geen straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat doet straling op moleculair niveau?

A

-Straling schiet een elektron weg waardoor atoom instabiel wordt en wilt reageren
-Rontgen en g-straling maakt indirect DNA schade doordat er vrije radicalen gevormd worden-> die kunnen dsDNA breuken veroorzaken
-Deel ook directe schade (vooral hoog energetische deeltjes als neutronen, protonen, alpha, elektron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is LET?

A

Linear energy transfer: dichtheid van energie-afgifte langs het spoor van een ioniserend deeltje
-g-straling: low-LET tracks, chaotische wirwar waardoor minder efficiënt energie-afgifte.
-Neutronen, protonen: high-LET tracks. Maken 1 recht pad met daarin DNA schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoeveel schade veroorzaakt 1 Gy?

A

Met 1 Gy 40 dubbelstrengs breuken in cel, veel meer ionisaties dus efficiency is nog niet zo groot. Veel hogere dosis gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat voor LET straling is effectiever?

A

Bij gelijke energie-overdracht is hoge LET straling effectiever dan lage LET straling
Voor klinische toepassingen wordt doorgaans lage LET straling gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe ziet een celoverlevingscurve eruit?

A
  • Elk weefsel heeft eigen celoverlevingscurve. Bij hoog genoege dosis zul je uiteindelijk tot 100% celkill kunnen komen.
  • Hoe gevoeliger het weefsel hoe lineairder en steiler curve naar beneden. Als minder gevoelig eerst ‘schouder’ voordat curve lineair naar beneden loopt-> enkelstrengs breuken in begin nog hersteld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het effect van fractioneren van bestraling?

A

Bestraling gefractioneerd geven (in porties) zodat normale weefsel kan herstellen. Intrinsieke reparatiemechanisme bij tumorcellen slechter, normale cellen kunnen door repopulatie uiteindelijk weer tot herstel komen. Gefractioneerd voor veel tumorsoorten ook beter (met hoog genoege dosis). Hoe meer fracties hoe groter het verschil tussen tumor en normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt de totale dosis opgedeeld?

A

Totale dosis wordt opgedeeld in kleinere hoeveelheden
Meestal doses rond de 2 Gy
 Fracties groter dan 2 Gy: hypofractioneren (hogere dosis minder fracties). Niet mogelijk bij hoofdhalstumoren
 Fracties kleiner dan 2 Gy: hyperfractioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waarmee moet rekening gehouden worden bij de intervallen tussen dosissen?

A

Lang genoeg dat gezonde cellen herstellen, niet te lang zodat maligne cellen zich niet herstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarvan is de gevoeligheid voor bestraling afhankelijk?

A

Complex samenspel van meerdere factoren:
 DNA-repair
 Redistributie van celcyclus
 Reoxygenatie (hypoxie)
 Repopulatie: tumor kan mbv factoren ook sneller delen
 Radiosensiviteit: verschult per weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de rol van hypoxie bij gevoeligheid voor bestraling?

A

-Hypoxisch centrum in tumor door ANGIOGENESE gereoxygeneerd.
-Soms delen tumorcellen zo snel dat binnenkant geen bloedvaatjes zijn, hypoxie-> necrotisch centrum. Cellen aan die rand hebben heel weinig zuurstof, kunnen nog delen en relatief resistent tegen bestraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn mogelijke acute bijwerkingen van radiotherapie?

A

Afhankelijke van locatie/weefsel, bijvoorbeeld:
 Huid: roodheid, pijn, schilfering, haaruitval
 Oesophagus: passageklachten door mucositis
 Rectum: pijn, diarree door mucositis
 Hersenen: moeheid\
Acuut in snel delende weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de therapeutische ratio?

A

Afstand tussen de tumor control probability (TCP) vs normal tissue complication prabability (NTCP) Naarmate dosis oploopt loopt tumor controle omhoog, maar ook kans op normale weefsel schade. TCP zvm links, NTCP zvm rechts: grootste therapeutische breedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de therapeutische ratio bij een radiosensitieve tumor?

A

Radiosensitieve tumor (seminoom, M. Hodgkin) heeft een grote therapeutische ratio:
 Weinig dosis nodig om tumorcontrole te verkrijgen
 Weinig kans op late weefselschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de therapeutische ratio bij een radioresistente tumor?

A

Radioresistente tumor (glioblastoom,sarcoom) heeft een kleine therapeutische ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de kenmerken van acute schade?

A

 Snelle proliferatie: minder vermogen tot herstel van de bestralingsschade
 Schade komt al tijdens of direct na afloop van de serie bestralingen tot uiting
 Acuut reagerende weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de kenmerken van late schade?

A

 Traag delende of niet delende stamcellen
 Schade wordt pas veel later of nooit zichtbaar (later dan 3
maanden na einde bestraling)
 Deze weefsels noemt men laat reagerende weefsels
 Voorbeelden: hersenen, ruggenmerg, lever, nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe kun je de therapeutische breedte groter maken?

A
  • Fractioneringsschema: normale weefsel herstelt beter, tumor niet/nauwelijks. Normale weefsel curve naar rechts
  • Systemische therapie om linker curve naar links. Potentieert radiotherapie door de cellen er gevoeliger voor te maken. Niet bij alle patienten mogelijk
46
Q

Bij welke tumoren kan radiotherapie gebruikt worden?

A

Radiotherapie kan alle tumoren bestrijden maar niet alle patienten genezen. Balans vinden tussen tumorcontrole vs. schade gezonde weefsel

47
Q

Hoe kun je een tumor zo precies mogelijk bestralen?

A
  • Definieren doelvolume met beeldvorming
  • Ligging checken: patient goed positioneren met referentiepunten, masker of matras
48
Q

Wat is de definitie van palliatieve zorg?

A

Een benadering greicht op het verbeteren van leven van patienten en hun naasten, die geconfronteerd worden met de problemen van een levensbedreigende ziekte, door preventie en vermindering van lijden middels vroegtijdige onderkenning en behandeling van pijn en andere problemen (lichamelijk, psychosociaal en spiritueel)

49
Q

Welke specifieke aspecten zijn van belang bij palliatieve zorg?

A

 Stadium van de ziekte
 Kwaliteit van leven
 Multidimensionele benadering
 Patiënt en naasten
 Acceptatie van de dood als normaal proces
 Wens van de patiënt
 Inclusief rouwbegeleiding

50
Q

Welke dimensies worden in de palliatieve zorg onderscheiden?

A

-Lichamelijk
-Psychisch/ emotioneel
-Sociaal
-Spiritueel

51
Q

Uit welke stadia bestaat een ziekte?

A

-Primaire behandeling: gericht op genezing
 Ondersteuning in de periode na behandeling
-Behandeling gericht op levensverlenging en kwaliteit van leven
 Gemetastaseerde ziekte/uitgebreid locoregionale ziekte
-Ondersteuning wanneer er geen anti-tumor therapie meer mogelijk is

52
Q

Uit welke fasen bestaat palliatieve zorg?

A
  1. Ziektegerichte palliatie (beheersing ziekte, verbetering kwaliteit van leven)
  2. Symptoomgerichte palliatie. Laatste 3 mnd is terminale deel
  3. Palliatie in de stervensfase (1-2 weken)
  4. Rouwbegeleiding voor naasten
53
Q

Vanaf wanneer moet palliatieve zorg gegeven worden?

A

Vanaf het moment dat duidelijk wordt dat curatie niet mogelijk is

54
Q

Wanneer moet palliatieve zorg nadrukkelijk op de voorgrond staan?

A

Surprise question: zal het mij verbazen als deze patient over een jaar overleden is?

55
Q

Waarvan is het antwoord op de surprise question afhankelijk?

A

 Relatief snelle en plotselinge achteruitgang
 Geleidelijke, progressieve achteruitgang met exacerbaties
 Reeds lang aanwezige langzame achteruitgang
 (Medische) bevindingen
 Gevoel van de patiënt en/of naasten zelf

56
Q

Wat houdt palliatieve zorg in?

A

 Ondersteuning met coping, vooral in vroeg palliatieve fase
 Inzicht in prognose en ondersteuning behandeling
 Symptoombestrijding
 Besluitvorming
 Advance care planning (nadenken over toekomst)

57
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen bij uitgezaaide kanker?

A

 Pijn 84%
 Moeheid 69%
 Zwakte 66%
 Anorexie 66%
 Droge mond 57%
 Obstipatie 52%
 Dyspnoe 51%
 Hoesten 50%
 Gewichtsverlies 50%
 Onrust 48%
 Slaapproblemen 47%
 Depressie 40%
 Misselijkheid 36%
 Oedeem 28%
 Braken 23%

58
Q

Hoeveel symptomen heeft iemand in de palliatieve zorg gemiddeld?

A

10

59
Q

Wat is multidimensionaliteit?

A

Zich presenterend met verschillende problemen als verklaring voor een enkel, complex probleem

60
Q

Waarvan is de beleving van symptomen afhankelijk?

A

-Medicatie
-Lichamelijke factoren
-Angst
-Omgeving
-Vermoeidheid
-Eerdere ervaringen
-Stemming
-Levensbeschouwing

61
Q

Hoe wordt een patient bij palliatieve zorg behandeld?

A

 Onderliggende ziekte
 Symptoomgericht, behandeling en anticiperend
 Lichamelijke naast psycho-sociale en spirituele aspecten
 Open communicatie, waardigheid
 Patiënt heeft eigen keuze

62
Q

Welke aspecten zijn van belang bij advance care planning/ proactieve zorg?

A

 Uitgaan van waarden en wensen van patiënt en naasten
 Sociale situatie vastleggen
 Wie de vertegenwoordiger van patiënt?
 Therapeutische beslissingen:
->Anti-tumor therapie
->Complicaties van de ziekte/symptomen
 Wilsverklaringen
 Besluiten rond reanimatie
 Voorkeursplaats van zorg en overlijden

63
Q

Welke factoren zijn belangrijk rondom de beslissingen die bij PZ gemaakt worden?

A

-Autonomie
-Draagkracht naasten

64
Q

Wat zijn de uitgangspunten van palliatieve zorg?

A

-Wat is belangrijk in de laatste periode?
-Reele doelen stellen

65
Q

Wat vinden patiënten zelf belangrijk bij palliatieve zorg?

A
  1. Zorgverleners op de hoogte van waarden, wensen en behoeften patient
  2. Naasten voldoende betrokken in proces
  3. Kunnen rekenen op goede ondersteuning
  4. Beschikken op evt extra ondersteunen
  5. Sterven op plaats van voorkeur
  6. Hebben van regie
  7. Goede kwaliteit van zorg
66
Q

Wat zijn de belangrijkste aanduchtspunten van palliatieve zorg?

A

-multi-problematiek
-multi-dimensionele benadering
-reële doelstellingen
-anticiperend handelen
-communicatie tussen hulpverleners

67
Q

Wat zijn de kenmerken van neoadjuvante behandeling?

A

 Bij resectabele ziekte; #respons!!
 Beperkte behandelduur (weken)
 GEEN responsevaluatie (tenzij je denkt dat het niet goed gaat)
 Altijd het definitieve vervolgplan uitvoeren (soms wachten); Go for it

68
Q

Wat zijn de kenmerken van inductie behandeling?

A

 Zo intensief mogelijk; =respons!!
 Beperkte behandelduur (weken), maar doorgaan als dat nuttig is
 ALTIJD responsevaluatie (in de hoop dat het goed werkt)
 Vervolgplan onzeker; Alleen bij respons; Go for it

69
Q

Wat zijn de kenmerken van een adjuvante behandeling?

A

 Volgend op een in opzet curatieve primaire behandeling
 Zo intensief mogelijk qua dosisintensiteit; #responsevaluatie

70
Q

Wat zijn de voordelen van neoadjuvante behandeling?

A

-Patient kan het dan soms beter hebben dan na een operatie
-Immunotherapie vaak adjuvant gegeven, 1+ jaar. Neoadjuvant heeft als voordeel dat je in de tumor kan kijken of de behandeling effect heeft . Sommige neoadjuvante behandeling (bij onderzoek) geven al bij 2/3 kuren een pathologische complete respons. Daarom nu soms 2 kuren neoadjuvant gegeven om te kijken of het geneest/ wat doet

71
Q

Welke soorten systemische therapie zijn er?

A

-Cytotoxische chemotherapie (cel-killers)
-Kankercel specifieke (?) therapie
->Receptoren of targets
-(Anti) hormonale therapie (is meestal ongelooflijk kankercelspecifiek)
-Immunotherapie

72
Q

Wat zijn de kenmerken van chemotherapie?

A

-Vrijwel alle tumortypes van het thema: (BIJNA) alle genoemde indicaties + snelle groeiers
-Level 1 evidence van (in)effectiviteit
-Zeer veel ervaring tav management: korte/ lange termijn toxiciteit, soms lethaal, secundaire tumoren

73
Q

Welke levels of evidence zijn er?

A

1 Gebaseerd op 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar
uitgevoerde onderzoeken van niveau A2
2 Gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van
niveau B
3 Gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B, of op onderzoek van niveau C
4 Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

74
Q

Welke soorten cytotoxische chemotherapie zijn er?

A

-Alkylerende middelen
-Platina verbindingen
-Topoisomerase remmers
-Microtubulaire middelen

75
Q

Wat zijn de kenmerken van alkylerende middelen?

A

-Cyclo, ifos, melphalan
-Door alkyleren aan DNA vorming van adducten en remming van transcriptie/ replicatie
-Stabiele of meer instabiele DNA adducts, DNA schade en celdood

76
Q

Wat zijn de kenmerken van platina verbindingen?

A

-Cisplatinum, carboplatinum, oxplatinum
-Door DNA adductvorming en crosslinks vorming remming van transcriptie/ replicatie

77
Q

Wat zijn de kenmerken van topoisomerase II remmers?

A

-Doxorubicine, etoposide
-Dubbelstrengs DNA breuk in de S-fase

78
Q

Wat zijn de kenmerken van topoisomerase I remmers?

A

-Topotecan, irinotecan
-Enkelstrengs DNA breuk in de S-fase

79
Q

Wat zijn de kenmerken van microtubulaire middelen?

A

-Taxanen; paclitaxel en docetaxel
-Remmen depolymerisatie van tubulines in de M-fase

80
Q

Wat zijn de voordelen van chemotherapie middelen combineren?

A

Chemomiddelen leggen ergens in de celcylus een blok. Verschillende middelen doen dat op verschillende plaatsen, daarom vaak middelen combineren

81
Q

Waarvan zijn doseringen bij combinatie chemotherapie afhankelijk?

A

-Additie: 1+1=2 of synergie=1+1=3 (versterkt elkaar).
-Afwegen tegen de toxiciteit.
-Additionele of cumulatieve toxiciteit
Dus zoeken naar de effectieve dosis en de toxische dosis

82
Q

Wat is zinvoller om te bepalen dan de dosering?

A

Beter bepalen op werkzame concentraties dan doseringen (individuele verschillen in adme enz.)

83
Q

Wat zijn vroege bijwerkingen van cytotoxische middelen?

A

Beenmerg, Maag-darm slijmvlies, haren
 Meestal dosis afhankelijk, dosis beperkend,
 Soms levensbedreigend (soms geen klachten!)
 Meestal reversibel

84
Q

Wat zijn late bijwerkingen van cytotoxische middelen?

A

 Hart
 Longen
 Nieren
 Zenuwbanen
 Lever
 Vaak blijvende effecten, soms nog wel (deels) reversibel!
 Soms dodelijk!

85
Q

Welke kankercel specifieke therapie (receptoren of targets) zijn er?

A

Mabben: grote stoffen, via infuus geven, aangrijpingspunt aan buitenkant transmembraanreceptor
Nibben: pillen, aangrijpingspunt aan binnenkant transmembraanreceptor
Tumorcel of endotheelcel (tumor van 60-100 cellen maakt al bloedvat)

86
Q

Wat is de rol van kankercel specifieke therapie in de behandeling?

A

Groter onderdeel van behandeling (big 4);
 Groeiend bewijs; Level 1 evidence
Mab’s combinaties met chemo- en radiotherapie, Nibben NIET

87
Q

Welke tumoren zijn geschikt voor hormoontherapie?

A

Aantal tumoren kan hormonen maken, aantal heeft hormoonreceptoren (nodig voor groei) waardoor anti hormonale therapie mogelijk is.
 (Anti)hormonale behandeling van mammacarcinoom en prostaatcarcinoom is de oudste en best bewezen vorm LEVEL 1 EVIDENCE van Cancer Cell Specific of Pathway Driven therapi
Bij geen aankleuring (oestrogeen)receptor geen target dus geen anti hormonale therapie mogelijk

88
Q

Wat zijn de kenmerken van (anti)hormonale behandeling?

A

 RECEPTOREN; REMT PROLIFERATIE; MEESTAL NIET SNEL EFFECT
 Over het algemeen zeer goed verdragen
 Uitstel van start chemotherapie; soms ook aanvullend effect
 NOOIT CHEMO EN HORMONALE THERAPIE SAMEN
 ………en zal dus de hoeksteen van behandeling voor geselecteerde patienten blijven

89
Q

Hoe werkt immunotherapie?

A

Tumor blokkeert het immuunsysteem. Immunotherapie: zet immuunsysteem/ T-cel weer aan door de deadly interaction met de kankercel te verbreken

90
Q

Wat zijn de effecten van immunotherapie?

A

Immunotherapie kan sommige mensen met gevoelige uitgezaaide kanker 6/7 jaar overleving bieden zonder genezing, stabiel

91
Q

Wat is de rol van immunotherapie in de behandeling?

A

Level 1/2 evidence breidt gestaag uit
Steeds meer in combinaties chemotherapie (long) target specifieke middelen (RCC, HCC)

92
Q

Welke balans staat bij radiotherapie centraal?

A

Blans tussen tumorcontrole vs. schade gezonde weefsel

93
Q

Welke maatregelen kunnen genomen worden om het balans van radiotherapie te verbeteren?

A

 Biologische maatregelen
->Fractionering van bestraling
->Chemoradiatie/bioradiatie
 Fysische maatregelen: zo nauwkeurig mogelijk de tumor bestralen

94
Q

Welke voorbereidingen worden voor radiotherapie gedaan?

A

-Positionering
-Plannings-CT-scan
-Definieren doelvolumes

95
Q

Welke columes worden op de plannings-CT aangegeven?

A

-Gross tumor volume (GTV): macroscopische tumor
-Clinical target volume (CTV): microscopische ziekte marge (grote kans op microscopische uitbreiding) + beetje rekening met ademhaling
-Planning target volume (PTV): positioneringsnauwkeurigheid. Voor dit volume wordt een dosisplan gemaakt

96
Q

Welke beelden worden voor de planning-CT gebruikt?

A

Data van PET-CT kun je overbrengen op planning-CT. Als dat er niet is MRI enz. gebruiken.

97
Q

Welke radiotherapie technieken zijn er?

A
  • External beam radiotherapy met fotonen
    • 2D/3D - enkele seperate bundels. Tegenwoordig niet meer acceptabel
    • IMRT (intensity modulate radiotherapy)/ VMAT (volumetric modulated arc radiotherapy). Meest gebruikt. Intensiteit bundel varieren zodat je precies de dosis krijgt waar je het hebben wil
    • Stereotactische radiotherapie
  • Brachytherapie
  • Protonen
98
Q

Hoe is bestraling met radiotherapie ontwikkeld?

A

Bij 1 bundel hou je weinig dosis over waar je het hebben wil. Daarom meer bundels van meerdere kanten. Bij 2D planning veel meebestraling van gezond weefsel. Dosisverdeling werd met 3D langzaam beter, handmatig bedenken waar de bundels moeten. Nu altijd inverse planning: met de computer

99
Q

Wat is inverse planning?

A

Inverse planning: computer laten bepalen, aan computer laten weten wat de kritieke organen zijn en hoeveel dosis in een bepaald volume mag (constraints). Computer mag met intensiteit van de bundels variëren (IMRT), schuifjes door bundel (multileaf collimator) in kop lineaire versneller, dosisgradient die je kunt varieren. Met intensiteitsmodulatie kun je weefseldelen sparen. Zo 95/100% dosis in tumor en plaatsen buiten tumor een lage dosis.

100
Q

Waardoor is het bestraald volume bij radiotherapie afgenomen?

A

 Door biologische inzichten
 Door verbeterde technieken
Genezingskans even groot met verminderde toxiciteit

101
Q

Hoe wordt bij radiotherape de positionering gecontroleerd?

A

‘Conebeam-CT’: Lineaire versneller eerst 1x om patient laten draaien-> simpele CT (met beperkte kwaliteit) voorafgaand aan elke bestralingsfractieom te checken of alles klopt voordat aan de radiotherapie begonnen wordt

102
Q

Wat zijn de kenmerken van stereotactische radiotherapie?

A

-Klein doelgebied
-Precisiebestraling
->Positionering met vacuummatras
->Tumor tracken met fiducial tracking (percutaan plaatsen) zodat de machine ziet waar de tumor zit en de ademhalingen volgen.
->Robotbestraler die heel veel hele kleine bundels van heel veel richtingen kan geven
-Hoge dosis per fractie (dus beperkter aantal fracties) (bv 3 x 17 Gy)

103
Q

Wat is het principe van brachytherapie?

A

Het geven van een hoge tumordosis in een beperkt volume met maximale sparing van de omringende gezonde weefsels. Bestraling van heel dichtbij
Het dosistempo neemt met toenemende afstand tot de
radioactieve bron zeer snel af (heterogene dosisverdeling)
Kwadratenwet: dosis omgekeerd evenredig met het kwadraat van
de afstand.

104
Q

Welke rol speelt brachytherapie in de behandeling?

A

Bestraling kleine tumor of extra bestraling na uitweindige radiotherapie (booster dosis)

105
Q

Welke vormen van brachytherapie zijn er?

A

 Intraluminaal: bronchus, oesophagus
 Intracavitair: baarmoederhals, vagina, neusholte
 Interstitieel: in zachte weefsels zoals tong, mondbodem

106
Q

Hoe wordt brachytherapie toegdiend?

A

Radioactieve bron die bewaard worden in een flexitron (kluis) waaruit katheterdraden komen die je precies kunt plaatsen. Katheterdraden in/ bij tumor plaatsen en aansluiten aan de draden. Op OK of speciale behandelkamer

107
Q

Wat zijn de voordelen van brachytherapie t.o.v. uitwendige radiotherapie?

A

 Betere sparing omringende gezonde weefsels
 Hogere dosis direct rondom catheters (tot 200%)
 Dosis in kortere tijd gegeven (minder kans voor herstel van de tumorcellen)

108
Q

Wat zijn de nadelen van brachytherapie t.o.v. uitwendige radiotherapie?

A

 Tumorvolume mag niet te groot zijn
 Niet geschikt voor alle tumorlocalisaties (toegankelijkheid)
 Lokale of algehele verdoving nodig
 Opname op verpleegafdeling nodig

109
Q

Hoe verschillen protonen van fotonen?

A

Protonen gedragen zich anders dan fotonen omdat het high LET straling is. Fotonen komen grotendeels door weefsel, protonen niet: Bragg piek, dosis is heel laag, neemt enorm toe en wordt daarna weer heel laag. Piek goed richten zodat het bij tumor valt, hoge dosis in tumor en in gezond weefsel lage dosis (zo bv ruggenmerg besparen)

110
Q

Wanneer wordt protonenbestraling vergoed door de zorgverzekering?

A

Standaardindicatie
-Intra-oculaire tumoren, chordomen, pedriatrische tumoren
Op basis van rekenkundig modellen (NTCP ivm RT)
-Hoofd-halstumoren, mammacarcinomen, longcarcinomen en prostaatcarcinomen, slokdarmcarcinoom
-Neuro-oncologische tumoren

111
Q
A