Week 6 Flashcards
Systematische observatie
Observatie waarbij het doel vooraf gesteld wordt en een bepaalde methode gebruikt wordt om te observeren. Geven inzicht onderlinge interacties
Zelfobservatie
Innerlijke gedragingen, zoals denken en voelen, die door het kind zelf geobserveerd worden
Klinisch interview
Informatie verzamelen over de aard en ernst van problematiek
Inventarisatie
Vertalen van algemene gedragsbeschrijvingen naar specifiek en observeerbaar gedrag
Time sampling
Registratie op vaste, korte momenten waarop genoteerd wordt of het gedrag zich wel of niet voordoet en eventueel hoe intens het gedrag is.
Antecedenten
Zijn triggers die een rol spelen in het ontlokken van probleemgedrag, context, tijdstip, gedrag van personen uit de omgeving, verwachtingen die er zijn
Consequenten
Kunnen er zijn in de vorm van versterken (bekrachtigen) of afzwakken van het gedrag. Aangename gevolgen versterken gedrag (bijv. aandacht), onaangename gevolgen zwakken gedrag af (bijv. afkeurende reactie)
Sociale ontwikkeling
Focus op de interactie tussen kind en omgeving <– externaliserend problemen uiten zich hier opa
Emotionele ontwikkeling
Focus op individu, het kind zelf <– internaliserende problemen uiten zich hier op
Items
Uitspraken over probleemgedrag. Het aantal items op een vragenlijst kan verschillen van minder dan 10 tot enkele honderden. Bij elk item moet aangeven worden in hoeverre het beschreven gedrag op het kind van toepassing is.
Informanten
Personen die de vragenlijst invullen
Factoren
Groepjes items die bij elkaar horen. Als items symptomen zijn, is de factor een syndroom. Factoren worden met behulp van factoranalyse samengesteld
Normen
Gegevens die gebaseerd zijn op de verdeling van scores binnen een normgroep. Deze normen maken het mogelijk om de score van een individu te vergelijken met de scores van mensen uit de normgroep.
Test-hertest betrouwbaarheid
Hoog als je bij 2 keer meten eenzelfde resultaat krijgt
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Hoog als je bij 2 verschillende informanten hetzelfde resultaat krijgt
Interne consistentie
Hoog als meerdere items van een vragenlijst meer hetzelfde concept meten
Begripsvaliditeit
Meet men met de vragenlijst het begrip dat men beoogt te meten? Dit wordt beoordeeld aan de hand van factoranalyses. Ook kan er vergeleken worden met vragenlijsten waarmee een correlatie verwacht wordt
Criterium validiteit
De mate waarin een score op een vragenlijst een goede voorspeller is van gedrag buiten de testsituatie . Om dit te onderzoeken kunnen observaties gebruikt worden. Hoge correlatie score vragenlijst en observatie? –> Betere criteriumvaliditeit
Operating characteristics
- Prevalentie
- Sensitiviteit
- Specificiteit
- Positieve predictieve waarde
- Negatieve predictieve waarde
Reliable Change Index (RCI)
Een index voor significante verandering. Hierbij berekenen we aan de hand van de staandaardmeetfout en de bepaalde scores de RCI-waarde. Er is sprake van een statistische significant verschil als de absolute waarde van RCI groter is dan 2.
Communication-referenced onderzoeksmiddel
Onderzoeksmiddel gericht op het exploreren van de individu belevingswereld ipv het maken van een vergelijking met leeftijdsgenoten
Getrapte, procesmatige benadering uitvoeren
- Screening voor de vraag hoe groot de kloof is tussen de culturen die meespelen
- De vraag of het kind ervaring heeft met het soort interactie dat gebruikt wordt in de onderzoekssituatie
- Mogelijke aanpassingen van het onderzoek
- Op school aansluiten bij de mogelijkheden van het kind, deze uitvoeren en evalueren.
Criteriumtoetsen
Test afgenomen met het oog op het opstellen van een behandelplan
Communication referenced test
Test met als uitslag een kwalitatieve beschrijving van een kind. Over- en onderinterpretatie moet voorkomen worden door feiten van interpretaties te onderscheiden
Sociale cognitie
De cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor sociaal gedrag, zoals het denken over de sociale werkelijkheid: personen, relaties en regels
Theory of mind
Het inzicht dat menselijk gedrag wordt gestuurd door mentale toestanden, zoals gedachten, verwachtingen, wensen en bedoelingen en niet door de objectieve werkelijkheid
Sociale informatieverwerkingsmodel
Model dat zes stappen onderscheid bij het reageren van een kind in een sociale situatie: waarneming, betekenis geven aan waarneming, emoties. responsgeneratie, emotieregulatie en responsselectie
Model van Kohlberg: morele ontwikkeling
Gewetensontwikkeling. De morele ontwikkeling wordt beïnvloedt door de mate waarin kinderen geleerd wordt morele regels te internaliseren