Week 2 Flashcards

1
Q

Intelligentie

A

Het algemeen vermogen van een individu om de wereld om hem heen te begrijpen en ermee om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 niveaus van intelligentie

A
  1. Genetisch bepaalde intelligentiepotentieel
  2. Intelligent gedrag/ succesvol functioneren
  3. Academische intelligentie, zoals gemeten met een intelligentietest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

G-factor (Spearman)

A

Algemene intelligentie. De g-factor voorspelt de correlaties tussen verschillende subtests. Het is een onderliggende mentale vaardigheid die je functioneren voorspelt op verschillende gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Primary mental abilities (Thurstone)

A

Zeven onafhankelijke intelligentiefactoren: verbaal begrip, woordvlotheid, cijferen, geheugen, waarnemingssnelheid, ruimtelijk inzicht en logisch redeneren. De g-factor geeft in dit model een zwakke samenhang weer tussen de verschillende factoren. Deze zeven factoren komen voor een deel overeen met niveau 2 van het model Three-Stratum theory (niveau 2: zevental groepsfactoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

CHC-model

A

Combinatie van de verschillende theorieën over structuur van intelligentie

  • Fluid Intelligence
  • Crystallised intelligence
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Three-Stratum theory

A

Hiërarchisch model met drie niveaus
1. Niveau 1: een groot aantal groepsfactoren
2. Niveau 2: Zevental groepsfactoren
3. Niveau 3: G-factor –> de algemene factor van intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fluid intelligence

A

Based on facts, groeit naarmate een persoon ouder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Crystallised intelligence

A

Abstract thinking, ability to learn new things (puzzles, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De indeling van Bannatyne

A

Bannatyne heeft op basis van een inhoudelijke analyse van de subtests van WISC een hergroepering voorgesteld van de subtests in 4 clusters: begripsfactor, ruimtelijke-analytisch factor, concentratie- of sequentiefactor. In elke factor behoren 3 subtests van WISC. Als een factor significant afwijkt, spreken we van een disharmonisch profiel: het totaal IQ is dan geen goed beeld van de cognitieve mogelijkheden van een kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een normale afwijking voor een kind?

A
  1. Totaal IQ
  2. Verbaal IQ en perfomaal IQ
  3. Intelligentiefactoren
  4. Bepaling v. sterkere/ zwakkere subtestscores
  5. Analyse v. ruwe scores & observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Structure of intellect-model (Guildford)

A

In dit model wordt er uitgegaan van 120 cognitieve vaardigheden binnen 3 dimensies als beschrijving voor intelligent gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neuropsychologische theorie (Luria)

A

Deze theorie beschrijft drie systemen in functioneren van de hersenen:
1. Arousal en alertheid
2. Perceptie, verwerking en opslag van informatie –> simultaan en sequentieel
3. Uitvoering, het sturen en reguleren van cognitieve processen en gedrag –> executieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drievoudige intelligentietheorie (Sternberg)

A

Het gaat bij intelligentie niet alleen om cognitieve processen, maar vooral ook om de manier waarop men van ervaring profiteert en met de omgeving omgaat.

Drie verschillende dimensies:
1. Componentendimensie
2. Ervaringsdimensie
3. Conextdimensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Componentendimensie

A

De manier waarop informatie wordt verwerkt –> cognitieve processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ervaringsdimensie

A

De ervaring die men met bepaalde taken heeft –> hoe snel leidt dit tot automatisering van oplossingen en vaardigheden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Contextdimensie

A

De manier waarop met de omgeving of probleemsituatie wordt omgegaan –> aanpassen, proberen de omgeving te veranderen of zich aan de situatie onttrekken

17
Q

Meervoudige-intelligentietheorie

A

Zeven onafhankelijke intelligenties:
1. Musical intelligence
2. Bodily-kinesthetic intelligence
3. Logical-mathematical intelligence
4. Linguistic intelligence
5. Spatial intelligence
6. Interpersonal intelligence
7. Intrapersonal intelligence

18
Q

Internalisatie

A

Een kind werkt eerst onder leiding van en in dialoog met een volwassene aan een taak, om die taak later zelfstandig uit te voeren. De werkwijze en denkmiddelen worden geïnternaliseerd

19
Q

Zone van Naaste ontwikkeling

A

Het verschil tussen wat het kind al zelfstandig kan (actueel niveau) en wat het kan met behulp van een volwassene –> nog niet zelfstandig (potentieel niveau)

20
Q

Testen door leren en transfer

A

Procedure van geleidelijk opgebouwde hulpstappen om kinderen te helpen een testitem op te lossen (gebaseerd op Zone van Naaste ontwikkeling). Intelligentie wordt hierbij gedefinieerd als snelheid en vooruitgang in onafhankelijk cognitief functioneren

21
Q

De leertest van Guthke

A

Deze toetsen richten zich in het bijzonder op het beantwoorden van de vraag: kan de predicatieve validiteit verhoogd worden in vergelijking met de traditionele intelligentietests? De oefenfase bestaat hierbij uit een bespreking van het oplossingsproces, het geven van feedback of herhaling van vergelijkbare testitems