week 5 Flashcards

1
Q

Wanneer wordt echo binnen de onco (diagnose) gebruikt?

A
  • Lever voor levermeta
  • kliermeta
  • Nieren: hydronefrose
  • Milt + lever lengte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij primair stageren van tumor, welke beeldvorming?

A

CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CT indicaties

A
  • Follow-up (recidief, metastasen, respons metastasen op therapie)
  • Complicaties
  • CT geleide punctie voor PA
  • Virtuele colonografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

CT met contrastmiddel nut

A
  • Arterieel beeld (30 sec)
  • Veneus beeld (80 sec)
  • Excretie na paar minuten (urinewegen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

TNM classificatie

A

Stadiering oncologie CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

T in TNM

A

Evaluatie uitgebreidheid primaire tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

N in TNM

A

Pathologische lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

M in TNM

A

Metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Doel beeldvorming oncologie

A

Bepalen prognose en behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N1

A

Tumor aan de zelfde kant lymfekliermetastase, peribronchiaal of hilair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

N2

A

Tumor en lymfekliermetastase aan zelfde kant mediastinaal en/ subcraniaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

N3

A

Lymfekliermetastasen contralateraal mediastinaal, hilair of supraclaviculair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mx

A

Niet te beoordelen/ niet bekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

M0

A

geen metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

M1

A

Afstandsmetastase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

T3

A

Als tumor door de wand groeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

T4

A

Als tumor doorgroeit in ander orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Nut RECIST

A
  • Aantal laesies
  • Metingen pathologische lymfomen
  • Betere definiering ziekteprogressie
  • Detectie nieuwe laesies / PET
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

RECIST

A

Response Evaluation Criteria in Solid Tumors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Meetbaarheid tumoren CT

A
  • > 10mm op CT langste as
  • > 20mm op X-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Meetbaarheid lymfeklieren op CT

A
  • 15> mm korte as
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Niet-meetbare tumoren/ lymfeklieren

A
  • Tumoren <10 mm lange as
  • Path. klieren > 10 mm en < 15 mm
  • Slecht afgrensbaar
  • Leptomeningeale ziekte
  • Vocht: pleuraal, pericardiaal, ascites
  • Inflammatoir mammacarcinoom
  • Lymfangitis huid of long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

NADIR

A

Het moment dat het het beste met de patient ging (ahv. som opgemeten metastases)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

CR

A

Verdwijnen alle non-targetlaesis alle pathologische lymfeklieren + normale tumormarkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Non-PR/CR

A

Persisteren non-targetlaesies en markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

PD

A

Unequivocal progressie van bestaande non-targetlaesies of ontstaan nieuwe laesies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kleine preparaten worden bij aankomst

A

gefixeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Na fixatie (kleine preparaten)

A

solvent wordt gewisseld
hydrofiel naar hydrofoob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kleuren preparaten afkomstig van

A

Wol verf industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Resectie

A

Operatieve verwijdering door snijdend specialist, vaak grotere preparaten die bewerking vereisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Andere voorbeelden van een weefselpijpje of biopt kunnen op geleide van

A
  • Palpatie
  • Echo
  • MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wanneer is een biopt lastig in beeld te krijgen?

A

Als het biopt gekronkeld in het paraffine ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Vriescoupes

A

Snellere pathologische techniek die coupes bevriest zodat ze gelijk gesneden kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Kleuring specifiek voor spiercellen

A

Actine eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Diagnositsche technieken path. onco

A
  • Histologie
  • Cytologie
  • Immunohistochemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Verrijkingswijzen path. onco (3)

A
  • Biopt
  • Punctie
  • Excisie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Stageren

A

Hoe ver is de tumor voortgeschreden?
(Lokaal, systemisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Stadium bepaalt

A
  • Behandeling
  • Prognose
  • Tumoren in zelfde stadium (verg. prognose & behandeling)
  • Tumorstadia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

T in TNM

A

Lokale stadium van de primaire tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

N in TNM

A

Nodes, lymfekliermetastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

M in TNM

A

Wel/ geen metastasen op afstand

42
Q

T1 –> T4

A

Oppervlakkige groei –> Ingroei in omliggende organen

43
Q

N0 –> N3

A

Geen lymfekliermetastasen –> heel veel lymfekliermetastasen

44
Q

Pathologisch stageren

A

Het verwijderde orgaan ligt met meegenomen lymfeklieren onder de microscoop

45
Q

Behandeling klinisch stadium IV

A

Palliatieve chemo

46
Q

ERCP

A

Ectopische retrograde cholangio-pancreaticografie
(bekijken via de gastroscoop van de galwegen)

47
Q

Stadium 0

A

Carcinoma in situ

48
Q

Stadium 1

A

Kleine carcinom

49
Q

Stadium 1

A

Kleine carcinom

50
Q

Stadium 2

A

Doorgroei in orgaan van origine, Nx, M0, goede prognose, grotere recidiefkans

51
Q

Stadium 3

A

Locoregionale kliermetastasen

52
Q

Stadium 4

A

Metastasen op afstand

53
Q

Factoren bepalend voor stadiering kanker

A
  • Celdifferentiatie
  • Celtype
  • Locatie van de tumor is soms van invloed op behandeling en prognose
  • Tumormarkers
54
Q

cTNM

A

Klinisch TNM stadium

55
Q

pTNM

A

Pathologisch TNM stadium

56
Q

ypTNM

A

Pathologsich stadium na voorbehandeling

57
Q

Basement membrane

A

Georganiseerde laag ECM onder de epitheliale cellen en rond het endotheel, en gladde spiercellen

58
Q

Functie tight junction

A

Dichten buurcellen in een epitheliaal membraan om lekkage van moleculen tussen cellen te voorkomen

59
Q

Functie adherens junction

A

Actine bundel met andere vgl. bundel in buurcel verbinden

60
Q

Functie desmosoom

A

Verbinden intermediaire filamenten in een cel met buurcel

61
Q

Functie gap junction

A

Vormen kanalen die kleine watermoleculen (ionen) van cel naar cel doorlaten

62
Q

Functie hemidesmosoom

A

Verankeren intermediaire filamenten in een cel aan de basale lamina

63
Q

Verbindingsmoleculen desmosoom

A

Cadherines

64
Q

Verbindingsmoleculen hemidesmosoom

A

Integrine

65
Q

Integrine functies (min.3)

A
  • Verbindt epitheelcel met BM en ECM
  • Dimeer opgebouwd uit een alpha en een beta keten
  • Gekoppeld aan cytoskelet
66
Q

Tumorigenese (5 stadia)

A
  1. normaal: proliferatie en differentiatie van het epitheel
  2. Dysplasie: gestoorde differentiatie en proliferatie (precancereuze afwijking)
  3. Carcinoma in situ: gestoorde diferentiatie in alle lagen, basaal membraan nog niet doorbroken
  4. Invasief carcinoom: autonome groei, tumorcellen penetreren omringende ECM
  5. Metastase: autonome uitgroei van tumorcellen op afstand van de primaire tumor: in lymfeklieren, andere organen
67
Q

Cel-cel situatie bij: Proliferatie en differentiatie van het epitheel

A

Normale cel-cel en cel-ECM adhesie

68
Q

Cel-cel situaite bij: Gestoorde differentiatie en proliferatie (precancereuze afwijking)

A

Verminderede cel-cel en cel-ECM adhesie

69
Q

Cel-cel situatie bij carcinoma in situ

A

Verminderde cel-cel en cel-ECM adhesie

70
Q

Cel-cel situatie bij invasief carcinoom

A

Veranderde cel-cel en cel-ECM adhesie

71
Q

Cel-cel situatie bij metastase

A

Gedeeltelijk herstel van de cel-cel en cel-ECM adhesie

72
Q

Invasie van de matrix

A
  1. Begint met ‘‘los maken’’ van IC-junctions, o.a door verlies van E-cadherine
  2. Migratie & afbraak door BM, met proteolyse
  3. Begin matrix afbraak, MMP-9 belangrijk
73
Q

Eigenschappen die kunnen voorspellen of een tumor gaat metastaseren

A
  • Grootte
  • Intrinsieke eigenschappen
  • Immuun response
73
Q

MMP-9 kenmerken + functie

A

Hoge expressie in invasieve tumoren, het klieft collageen IV

74
Q

Invloed tumor type op metastasering

A

Metastasering is grotendeels een intrinsieke eigenschap van tumor soort

75
Q

Invloed ‘‘Host response’’ op metastasering

A

bv. immuniteit faciliteert of belemmert kolonisatie, langdurige suppressie geeft tumoren

76
Q

3 hoofdgroepen wijze metastasering

A
  • Lymfatische verspreiding
  • Hematogene verspreiding
  • Anders: Transcoelomisch en/ seeding
77
Q

Transcoelomisch

A

Uitzaaiing in lichaamsholtes

78
Q

Sentinel node

A

Eerste lymfeklier die tumor aan kan doen bij metastasering

79
Q

Vergrote lymfeklier in nabijheid tumor kan

A

Of een metastase, maar dat is het niet automatisch, het kan ook lymfadenitis zijn of sinus histiocytosis (immuunreactie op tumor van de lymfeklier)

80
Q

Metastasering vorm bij niet-epitheliale tumoren

A

Hematogene metastasering (vaak ook de enige vorm van met.)

81
Q

Twee hoofdklassen lymfoide neoplasieën

A
  • non-Hodgkin
  • Hodgkin
82
Q

Extranodaal

A

Op plaatsen waar normaalgesproken geen lymfeklieren zitten

83
Q

Plasma cel lymfoom

A

Lymfomen van mature B-cellen

84
Q

Meest voorkomende tumor in de long

A

Hamartoom

85
Q

Plaveiselcelcarcinomen bevinden zich vooral

A

hoog in de luchtweg

86
Q

Adenocarcinomen liggen

A

dieper in de long

87
Q

Etiologie adenocarcinoom longen

A
  • 75% rokers
  • Vaker perifeer gelegen
  • Soms geassocieerd met littekens
88
Q

Adenocarcinomen met activerende EGFR mutatie blijken goed/ slecht te reageren op tyrosine kinase remmers

A

goed

89
Q

Etiologie kleincellige longcarcinomen

A
  • 98% rokers
  • Agressiever dan niet-kleincellige types
  • p53 mutaties
  • RB mutaties
  • p16 overexpressie
90
Q

Verhoudingen carcinoomsoorten borst

A
  • 80% ductaal
  • 10% lobulair
  • 10% anders
91
Q

Her2

A

Eiwit dat bij ductale carcinomen overexpressief is

92
Q

3 types mammacarcinoom

A
  • ER positief/ HER2 negatief
  • HER2 positief (ER positief/negatief)
  • Triple negatief (ER, PR en HER2)
93
Q

Metastasering mammacarcinoom-

A

In eerste instantie lymfogeen
Vervolgens kan het ook hematogeen metastaseren (hersenen, lever etc.)

94
Q

Met name de __________ tumoren in de borst metastaseren erg agressief

A

ER negatieve

95
Q

Tumor dormancy

A

Metastase pas na 10-20 jaar ontstaat

96
Q

Drivers

A

Oorzakelijk betrokken bij de transformatie van en normale cel in een tumorcel, of spelen een rol bij de progressie van de getransformeerde cel

97
Q

Niet-specifieke genomische afwijkingen

A
  • Passengers/ hitchhikers
  • Age-related genomic aberrations
    Geen directe invloed op het ontstaan van de tumor (zoals drivers)
98
Q

Coverage

A

Aantal malen dat een base-positie (onafhankelijk) bepaald is

99
Q

Hoe hoger de coverage hoe _______ gesequenced

A

dieper