Week 5 Flashcards

h3

1
Q

psychofysica?

A

= de studie van stimulatie en sensorische ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is sensatie en perceptie?

A

Sensatie = het proces waarbij gestimuleerde receptoren (zoals in de ogen of de oren) een patroon van neurale impulsen creëren  dit patroon representeert de waargenomen stimuli in de hersenen, waardoor een initiële ervaring van de stimuli ontstaat.
- Sensatie = onze eerste gewaarwording van de stimulus
Perceptie = het proces waarin een sensatie bewerkt en geïnterpreteerd wordt - Creëert dus een interpretatie van de sensatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 3 kenmerken hebben alle zintuigen met elkaar gemeen?

A

transductie, sensorische adaptatie en drempels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

transductie?

A

stimulatie in sensatie veranderen, = het hele proces waarbij fysische energie, zoals lichtgolven, wordt omgezet in neurale impulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is sensorische adaptie?

A

= zintuigen worden steeds minder gevoelig naarmate een stimulus langer aanhoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

drempels? en absolute drempelwaarde?

A

Drempels: de grenzen van sensatie
- Absolute drempelwaarde = de minimumhoeveelheid fysische energie die nodig is om tot een sensorische ervaring te leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Verschildrempel/ juiste waarneembare verschil (JWV) ?
A

kleinste mogelijke detecteerbare verschil tussen twee stimuli, 50%. Hoeveel verschil moet er zijn om het verschil te merken? Zie wet van Weber.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de wet van weber?

A

Grootte van het JWV hangt proportioneel samen met de intensiteit van de stimulus.
Hard geluid =behoorlijk zachter zetten om verschil waar te nemen.
Zacht geluid= beetje zachter zetten om verschil waar te kunnen nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

signaaltheorie?

A

geeft meer inzicht in absolute drempels en verschildrempels en geldt zowel voor biologische als voor elektronische sensoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

klassieke psychofysica en moderne signaaldetectietheorie?

A
  • Klassieke psychofysica: stelde slecht dat als een signaal sterk genoeg was om de absolute drempel van een persoon te overstijgen, het zou worden opgemerkt, terwijl het gemist zou worden als het onder die drempel bleef
  • Moderne signaaldetectietheorie: sensatie wordt niet beschouwd als een eenvoudige kwestie van aanwezig/afwezig en ja/nee, maar als een waarschijnlijkheid dat het signaal wordt opgemerkt en accuraat wordt verwerkt onder bepaalde omstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarvan is sensatie afhankelijk?

A

kenmerken van de stimulus, de achtergrondstimuli en de detector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het systeem van perceptuele verwerking?

A

het vinden van betekenis in sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar kan je perceptuele verwerking in indelen?

A

– Wat-route: bestaat dus uit twee takken kunnen vaststellen wat de objecten zijn en binnen welke context ze bestaan
- Waar-route: projecteert vanuit de occipitaalkwab op de pariëtaalkwab  stelt de locatie van een voorwerp vast ten opzichte van ons lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welk deel van de hersenen splits de wat en de waar route?

A
  • De primaire visuele cortex achter in de hersenen splitst visuele informatie in twee onderling verbonden routes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doen de kwabben van de perceptuele verwerking?

A

temporaalkwab= identificeren object
occipitaalkwab= omgeving/context
parietaal= locatie van object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

blindzicht?

A

schade aan de wat-route, waardoor je visueel niet meer bewust bent van de voorwerpen om je heen

17
Q

kenmerkdetectoren?

A

de gespecialiseerde groepen cellen

18
Q

top down en bottum op verwerking?

A
  • Top-downverwerking: onze doelen, vroegere ervaringen, kennis, verwachtingen, herinneringen, motivaties of culturele achtergrond spelen een rol bij de perceptie van objecten of ervaringen
  • Bottom-upverwerking: de kenmerken van de stimulus hebben een sterke invloed op onze waarnemingen
19
Q

hoe wordt bottum up verwerking ook wel genoemd?

A

o Ook wel ‘stimulusgedreven verwerking’: een verwerking waarbij het resulterende percept door kenmerken van de stimulus wordt bepaald of ‘aangedreven’

20
Q

welke 4 perceptuele constanties zijn er?

A

– Voorbeeld: het vermogen om een voorwerp vanuit verschillende hoeken en vanaf verschillende afstanden ongewijzigd waar te nemen
- Kleurconstantie: zorgt ervoor dat onze waarneming van de kleur in het rode licht van de zonsondergang hetzelfde is als in het witte licht overdag
- Constantie van grootte: stelt ons in staat een persoon op verschillende afstanden als even groot waar te nemen + helpt bij waarnemen van diepte
- Vormconstantie: maakt het mogelijk dat we een deur als rechthoekig waarnemen, onafhankelijk vanuit welke hoek we ernaar kijken

21
Q

wat is illusie en wanneer treed dit op?

A
  • Illusie = als je hersenen je ‘voor de gek houden’ door een stimuluspatroon te interpreteren op een manier die aantoonbaar fout is
    o Kunnen ons helpen om fundamentele eigenschappen van sensatie en perceptie te begrijpen, met name de discrepantie tussen onze percepten en de externe realiteit
    1. Treden op als receptoren op een ongebruikelijke manier worden gestimuleerd, waardoor verkeerde informatie naar de hersenen wordt gestuurd
    2. Ontstaat als er iets misgaat op het niveau van perceptie
22
Q

ambigue figuren?

A

: stimuluspatronen die op twee of meer verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd

23
Q

wat is de gestalttheorie? welke 2 begrippen horen hierbij?

A

Het komt met name door aangeboren principes. Neiging binnenkomende stimuli in betekenisvolle patronen te organiseren
- Subjectieve contouren = grenzen die niet in de stimulus voorkomen, maar alleen in de subjectieve ervaring van de waarnemer
- Mechanisme van sluiting: zorgt ervoor dat je incomplete figuren als compleet ziet en dat ontbrekende randen rond lege plekken en barrières worden aangevuld

24
Q

Welke wetten van gestalt zijn er? (5)

A
  • Wet van gelijkenis je ziet 4 rijen omdat stimuli op elkaar lijken. Voetbalteam hebben dezelfde kleding aan dus zijn hetzelfde.
  • Wet van nabijheid het zit bij elkaar dus je gaat het in bijvoorbeeld groepen indelen.
  • Wet van continuering als plaatjes niet zijn afgemaakt maakt de brein het af. Zoals een panda die nog moeten worden afgetekend.
  • Wet van gelijke bestemming datgene dat dezelfde kant op gaat wordt een geheel.
  • Wet van pragnanz wat het minst intensief is wordt het eerder waargenomen.
25
Q

theorie concluderen door leren?

A

stelt dat een waarnemer eerder opgedane kennis over de omgeving gebruikt bij het interpreteren van nieuwe sensorische informatie

26
Q

perceptuele predispositie?

A

de gereedheid om een specifieke stimulus te herkennen in een bepaalde context Al onze perceptuele processen vertonen invloed van zowel nature (aangeboren Gestalten) als nurture (aangeleerde percepten).