Week 3 en 4 Flashcards

h14

1
Q

stressoren? eustress en distress?

A
  • Stressoren = externe gebeurtenissen of situaties die stress veroorzaken
    o Definiëren stress als de fysieke en psychische veranderingen die optreden in reactie op stressoren
  • Eustress = stress die leidt tot groei  positief
  • Distress = stress die negatieve gevolgen heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

traumatische stressoren?

A

= situaties die onze eigen lichamelijke veiligheid of die van anderen bedreigen en gevoelens van angst, vrees of machteloosheid opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

catastrofale gebeurtenissen?

A

= een groep traumatische stressoren
- Natuurrampen en door de mens aangerichte tragedies zoals terroristische aanslagen en oorlogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

terrorisme?

A

= geweld of dreiging die wordt veroorzaakt door individuen of groepen met het doel de maatschappij te ontwrichten door angst en gevaar te veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 5 fasen maakt een mens door op een psychologische reactie op rampen?

A
  1. Direct na de gebeurtenis: psychische gevoelloosheid, psychische shock en verwardheid
  2. Volgende fase: slachtoffers handelen op de automatische piloot  weinig bewust van hun eigen ervaringen en laten kunnen ze zich details van wat er is gebeurd maar moeizaam herinneren
  3. Derde fase: gezamenlijke inspanning  mensen bundelen hulpmiddelen en bronnen
  4. Vierde fase: inzinking  uitgeput en emotionele gevolgen beginnen eindelijk tot hen door te dringen
  5. Vijfde fase: langdurige periode van herstel  slachtoffers schikken zich langzaam in de veranderingen die het gevolg zijn van de ramp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

secundaire traumatisering?

A

hevige stress die ontstaat wanneer iemand wordt blootgesteld aan de verhalen over trauma’s van anderen en zich hierbij erg betrokken voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rouw? en miskende rouw?

A

Rouw = de emotionele reactie op een interpersoonlijk verlies
- Een pijnlijk complex van gevoelens waaronder verdriet, woede, machteloosheid, schuld en wanhoop
Miskende rouw = de emoties rond een verlies die anderen niet begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

PTSS?

A

het individu beleeft opnieuw de psychische en fysieke responsen die met het trauma gepaard gingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

persoonlijkheidskenmerken bij mensen met PTSS?

A

Snel afgeleid en chaotisch
- Problemen met hun geheugen
- Emotioneel gevoelloos
- Vervreemden van anderen
- Minder plezier beleven aan positieve ervaringen
- Slaapproblemen
- Schuldgevoelens
- Overdreven schrikrespons bij gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat helpt bij PTSS?

A

overmatig reageren of lichte stressoren EMDR heeft een positief effect op de klachten die behoren bij PTSS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

door welk groot deel word onze stress veroorzaakt? en voorbeelden

A

Een groot deel van onze stress wordt veroorzaakt door maatschappelijke stressoren.
Maatschappelijke stressoren = de druk die wordt uitgeoefend door onze sociale, culturele en economische omgeving
Voorbeelden: problemen die zich thuis voordoen, of op het werk of op school, werkloosheid, armoede, racisme en andere aan sociale klasse of groep gerelateerde omstandigheden die mensen beperken of onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is compassiemoeheid?

A

een toestand van psychologische uitputting die de professionals na langdurig contact met lijdende cliënten gestrest, verdoofd of onverschillig maakt voor degenen die het moeilijk hebben o Ook wel ‘secundaire traumatische stress’, omdat helpers de stress ‘oplopen’ die slachtoffers hebben geleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een burn out

A

Burn-out: syndroom dat wordt gekenmerkt door emotionele, fysieke en cognitieve uitputting, gevoelens van cynisme, zich niet meer verbonden voelen met het werk en het gevoel niets te bereiken  geen persoonlijk probleem of teken van zwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de 6 terreinen die bepalen of werknemer en werkplek bij elkaar passen?

A

o Werklast en zeggenschap: verwijzen naar de hoeveelheid werk en de mate van autonomie die de werknemer heeft
o Beloning: refereert aan de mate waarin de beloningen die het werk beidt, gewaardeerd worden door de werknemer
o Gemeenschap: wordt bepaald door de mate waarin sociale steun en interpersoonlijk conflict in de organisatie aanwezig zijn
o Rechtvaardigheid: wordt bepaald door de mate waarin ideeën van de werknemer en de organisatie over billijkheid en sociale rechtvaardigheid overeenkomen
o Waarden: betreft de cognitieve en emotionele kracht van doelen en verwachtingen van het werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn persoonlijkheidskenmerken?

A

als je gebeurtenissen langdurig, in verschillende situaties consequent op een bepaalde manier benadert en beleeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn moderatoren?

A

beïnvloeden het stressniveau dat we beleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

type a en type b gedragspatroon?

A

A=‘workaholics’  iemand met zo’n gedragspatroon loopt twee keer zo veel kans op een hartkwaal
B= iemand die het leven op een meer ontspannen wijze benadert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

perfectionisme?

A

hangt samen met systematisch hoog gestelde doelen en angst en depressie bij het niet of onvoldoende bereiken van die doelen

19
Q

wat zijn mensen die internaliseren?

A

denken dat de kans groot is dat ze, wanneer ze bepaalde handelingen verrichten, het gewenste resultaat zullen krijgen

20
Q

wat zijn mensen die externaliseren?

A

beschouwen de relatie tussen hun inspanningen en de resultaten daarvan als onvoorspelbaar

21
Q

primaire en secundaire controle?

A
  • Primaire controle: het uitvoeren van handelingen die erop zijn gericht externe gebeurtenissen aan te sturen
    o Komt vooral in het Westen voor
    – Secundaire controle: de nadruk ligt op het beheersen van de individuele reacties op gebeurtenissen o Komt vooral voor in oosterse culturen
22
Q

aangeleerde hulpeloosheid?

A
  • Aangeleerde hulpeloosheid: mensen die herhaaldelijk falen wanneer ze proberen aan bedreigende omstandigheden te ontsnappen, ondernemen eenvoudigweg geen pogingen meer
23
Q

weerbaarheid?

A

= een oordeel over het leven dat is gebaseerd op een kenmerkende houding tegenover stress en de beheersing daarvan

24
Q

uit welke 3 factoren bestaat weerbaarheid?

A

o Uitdaging (challenge): weerbare mensen zien veranderingen als een uitdaging en een mogelijkheid om te leren en te groeien, en niet per definitie als een bedreiging
o Betrokkenheid of toewijding (commitment): weerbare mensen verbinden zich aan een organisatie of eeng roep mensen en zoeken op doelgerichte wijze naar een manier om de uitdaging het hoofd te bieden o Controle (control): weerbare mensen hebben een interne locus of control en zijn goed in het oplossen van problemen  ze zijn geen slachtoffers van aangeleerde hulpeloosheid
- Kan worden aangeleerd

25
Q

drie kenmerken optimistische denkwijze?

A

o Negatieve gebeurtenissen worden toegeschreven aan specifieke situaties in plaats van aan algemene omstandigheden
o Verklaringen voor deze gebeurtenissen worden eerder gezocht in situationele factoren dan in persoonlijke factoren
o Situaties waarin deze gebeurtenissen voorkomen, worden beschouwd als tijdelijk, niet als permanent

26
Q

veerkracht?

A

de capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken ondanks ernstige bedreigingen van de ontwikkeling

27
Q

wat is coping ugly?

A

o Verwijzing naar alle strategieën die helpen in stressvolle situaties, maar die in normale omstandigheden misschien niet geschikt zijn
o Biases om jezelf beter te maken, je ego op te peppen, lachen en glimlachen, gedachten onderdrukken, geloven dat je alles kunt overleven, etc.

28
Q

wat zijn de 4 fases van Bonanno’s
psychologisch functioneren?

A
  1. veerkracht= volwassenen die een gebeurtenis meemaken kunnen een relatief gezond psychologisch en lichamelijk functioneringsniveau handhaven en zijn in staat om positieve emoties te bewaren.
  2. herstel= het normale functioneren wijkt een aantal maanden of langer voor psychisch leed en keert dan gelijdelijk terug naar het niveau voor de gebeurtenis.
  3. chronische disfunctie= langdurig lijden en onvermogen om te functioneren, dat gewoonlijk een aantal jaren of langer duurt
  4. uitgestelde rouw of trauma-= wanneer aanpassingen in het begin normaal lijken, maar leed en symptomen maanden later verergeren
29
Q

wat zijn twee groepen gedrag voor stressmanagement en wat betekent dit?

A

Twee groepen gedrag voor stressmanagement: afweer en coping - Afweer = het reduceren van de symptomen van de stress of het verminderen van het bewustzijn van deze symptomen.
- Coping = het ondernemen van actie die erop gericht is de oorzaken van stress te verminderen of weg te nemen, en niet alleen de symptomen ervan

30
Q

wat is probleem gerichte en emotionele gericht coping?

A
  • Probleemgerichte coping: de stressor wordt geïdentificeerd en er wordt actie ondernomen om een oplossing te vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor
  • Emotiegerichte coping: bestaat uit inspanningen om je emotionele reactie op de stressor te reguleren o Door je gevoelens te identificeren, je erop te concentreren en ze te verwerken
31
Q

wat is cognitieve herstructering?

A

het cognitief her beoordelen van stressoren met het doel deze vanuit een minder stressvol perspectief te bekijken

32
Q

wat is het maken van sociale vergelijkingen en in welke kan je dit opdelen?

A
  • Maken van sociale vergelijkingen = een type cognitieve herstructurering waarbij je je eigen situatie specifiek vergelijkt met die van anderen in soortgelijke situaties
    o Neerwaartse sociale vergelijking: eigen situatie vergelijken met die van mensen die er erger aan toe zijn, waardoor je je eigen situatie op een positievere manier kan beoordeling
    o Opwaartse sociale vergelijking: voorbeeld nemen aan mensen die beter ergens mee om te weten gaan dan zijzelf, ter inspiratie voor verbetering van hun eigen instelling
33
Q

wat is sociale steun?

A
  • Sociale steun = psychologische en fysieke middelen die anderen je kunnen bieden om de confrontatie met tegenslagen aan te kunnen
34
Q

wat zijn drie voordelen van sociale steun?

A
  1. Emotionele steun: als je vrienden hebt die je vertrouwt, en dierbaren op wie je in moeilijke tijden kunt rekenen, geeft dit een onmeetbare verlichting
  2. Instrumentele steun: neemt de vorm aan van specifieke, taakgerichte hulp
  3. Informationele steun: is erop gericht iemand te helpen een beter inzicht te krijgen in de aard van de stressor  hierbij worden hulpmiddelen beschikbaar gesteld om met de stressor om te gaan
35
Q

wat is mindfulness en savoring?

A

Mindfulness = het richten van de aandacht op directe ervaringen, waarbij een nieuwsgierige, oordeelvrije en accepterende houding wordt aangenomen, in het bijzonder ten opzichte van psychologische processen als gedachten en gevoelens
o Savoring = the capacity to attend to, appreciate, and enhance the positive experiences in one’s life

36
Q

wat is o Mindfulness-based Stress Reduction (MBSR):

A

gebaseerd op elementen uit de boeddhistische leer en meditatiepraktijk

37
Q

o Dialectical Behavior Therapy (DBT?

A

complexe therapievorm waarin de dialectiek tussen acceptatie en verandering centraal staat

38
Q

o Acceptance and Commitment Therapy (ACT) en Mindfulness-based Cognitive Therapy (MBCT): ?

A

contextuele gedragstherapeutische therapievorm, waarin mindfulness en acceptatie een belangrijke rol spelen

39
Q

o Derdegeneratiegedragstherapie

A

legt de nadruk op het gebruik van mindfulnessvaardigheden, acceptatie en het effectiever leren omgaan met emoties en cognities zonder deze te veranderen.

40
Q

wat is subjectief welbevinden en in welke 3 dingen kan je dit opdelen?

A

Subjectief welbevinden (SWB): wanneer je veranderingen in je leven aanbrengt ten gunste van je gezondheid, kan dit ertoe leiden dat je je beter gaat voelen
1. Tevredenheid met het huidige leven:
2. Relatief veel positieve emoties:
3. Relatief weinig negatieve emoties:

41
Q

wanneer voelen mensen zich ongelukkig?

A
  • Ze geen sociale steun krijgen
  • Ze onder druk staan om een doel te bereiken dat door anderen is gesteld
  • Ze zelden positieve feedback krijgen op hun prestaties
42
Q

welke 4 conclusies zijn er over SWB?

A
  • De ene levensfase maakt niet per definitie gelukkiger dan de andere
  • Mannen en vrouwen zijn even gelukkig
  • Geld maakt niet gelukkig
  • Spiritualiteit en geluk gaan vaak samen
43
Q

wat is posttraumatische groei?

A

als je gelukkiger bent dan voor de traumatische gebeurtenis