Week 1 Flashcards

H4 geheugen

1
Q

wat is het geheugen?

A

een systeem dat informatie codeert, opslaat en weer terughaalt.is dat van de mens een cognitief geheugensysteem dat informatie krijgt van de zintuigen en een gedeelte daarvan om zet in betekenisvolle patronen die opgeslagen kunnen worden voor eventueel later gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is breinleren?

A

vertrekt vanuit de vaststelling dat het leerproces kan worden gestimuleerd door rekening te houden met onze kennis van het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is neuroplasticiteit?

A

het menselijk brein verandert onder invloed van leerprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het informatieverwerkingsmodel?

A

nadruk ligt op het gegeven dat het geheugen functioneel is  voert
een aantal nuttige functies voor ons uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de essentiële functie van het geheugen?

A
  • Het menselijk geheugen neemt betekenisloze sensorische informatie op en verandert het in betekenisvolle patronen die je kunt opslaan en later kunt gebruiken  geheugen moet eerst de sensorische informatie in een nuttig format coderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 2 stappen zijn er om informatie te coderen?

A
  • Om informatie te kunnen coderen moet je:
    1. Een stimulus selecteren uit de immense brij van prikkels die je via zintuigen binnenkomt,
    en een eerste classificatie maken
    2. Onderscheidende kenmerken van de stimulus identificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet het sensorisch geheugen?

A
  • Belangrijkste taak is om de stroom van sensaties net zo lang vast te houden tot je hersenen
    hebben besloten welke informatie jouw aandacht verdient
  • Houdt veel meer informatie vast dan er ooit in het bewustzijn terechtkomt
  • Bestaat uit de snel vervagende sporen van stimuli in onze zintuiglijke systemen  het
    werkgeheugen ‘leest’ vervolgens deze vervagende sensorische sporen en besluit welke het toelaat in het centrum van aandacht en welke genegeerd mogen worden en dus mogen
    verdwijnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iconisch en echoisch geheugen? waar van is dit?

A
  • Iconisch geheugen = de sensorische opslagruimte voor beelden
  • Echoïsch geheugen = het sensorisch geheugen voor auditieve stimuli
    van het sensorisch geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het werkgeheugen?

A
  • De verwerker van bewuste ervaringen, inclusief informatie uit het sensorisch geheugen en informatie die wordt opgehaald uit het langetermijngeheugen
  • Ook wel ‘kortetermijngeheugen’
  • Een soort psychische ‘werkplaats’ waar we informatie sorteren en coderen voordat we die
    aan het langetermijngeheugen toevoegen
  • Ook de plaats waar we spelen met ideeën een beelden die we uit het langetermijngeheugen
    hebben opgehaald, een proces dat we ‘denken’ noemen
  • Heeft de geringste capaciteit van alle drie de geheugensystemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is elaboratie, opslaan en terughalen?

A
  • Elaboratie = de nieuwe informatie wordt gekoppeld aan informatie die reeds in je geheugen
    ligt opgeslagen
  • Opslaan: het gedurende langere tijd bewaren van het gecodeerde materiaal
  • Terughalen: de beloning voor je eerdere inspanningen bij coderen en opslaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 2 beperkingen moet het werkgeheugen ondergaan door de geringe opslagcapaciteit?

A
  1. chunking= - Chunk = elk patroon of elke betekenisvolle eenheid van informatie die zich in het geheugen bevindt
    - Kan een enkele letter/getal zijn, maar ook een groep
    - Door middel van chunking kun je meer materiaal in de zeven vakjes van je werkgeheugen kwijt
  2. repeteren en actief herhalen=
  • Repeteren voorkomt dat concurrerende nieuwe informatie de te onthouden informatie uitwist
  • Geen efficiënte manier om informatie over te brengen naar het Langetermijngeheugen
  • Betere manier om informatie naar het langetermijngeheugen te transporteren, is door middel van actief herhalen door verbanden te leggen of elaboratie
  • Niet simpelweg herhalen, maar actief verbinden met kennis die je eerder hebt opgeslagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welke 5 onderdelen bestaat het werkgeheugen?

A

centrale bestuurder, fonologische lus, schetsboek, episodische buffer en semantische buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de centrale bestuurder?

A
  • Het distributiecentrum voor informatie
  • Richt je aandacht op belangrijke input en coördineert welke informatie bewust verwerkt dient te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de fonologische lus?

A
  • Akoestische codering = als je woorden zoals ‘boem’, ‘koekoek’ en ‘miauw’ leest, hoor je in je geest de geluiden die deze woorden beschrijven
  • Bij woorden die geen imitatie van een geluid zijn, vindt dit minder duidelijk plaats
  • In de fonologische lus slaat het werkgeheugen de verbale patronen tijdens de verwerking in akoestische vorm op
  • Akoestische codering kan leiden tot specifieke geheugenfouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het schetsboek?

A
  • Codeert visuele beelden en mentale representaties van voorwerpen in de ruimte
  • Bevat de visuele beelden die je in gedachten doorzoekt als je je probeert te herinneren waar je je sleutels hebt gelaten
  • Bevat ook de mentale plattegrond die je volgt op weg van huis naar school of langs de schappen van de supermarkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de episodische buffer?

A
  • Verbindt verschillende stukjes informatie in het werkgeheugen met elkaar tot een coherente episode
  • Helpt ook om de verhaallijnen van een film of ander evenement te onthouden, doordat hij een plaats biedt waar we de visuele, ruimtelijke, fonologische en chronologische aspecten organiseren tot een episode of ervaring die we ons kunnen herinneren
10
Q

wat is de semantische buffer?

A
  • Doet een beroep op de betekenis van woorden in het langetermijngeheugen - Volgens de theorie van verwerkingsniveaus zorgt ‘diepere’ verwerking ervoor dat nieuwe informatie aan betekenis wint en dus beter herinnerd wordt
  • Volgens de theorie van verwerkingsniveaus zorgt ‘diepere’ verwerking ervoor dat nieuwe informatie aan betekenis wint en dus beter herinnerd wordt
11
Q

wat doet het LTG?

A
  • Ontvangt informatie uit het werkgeheugen en kan die voor langere tijd bewaren, zodat ze op
    een later moment weer kan worden teruggehaald
  • Woorden en concepten zijn gecodeerd naar hun betekenis en op die manier zijn ze eer
    verbonden met andere items die een gelijke betekenis hebben
  • Een enorm netwerk van onderling verbonden associaties
12
Q

uit welke 4 geheugen bestaat het LTG?

A

procedureel, declaratief, episodisch, semantisch

13
Q

functies van de geheugen van het LTG?

A
  1. procedureel= een archief voor procedures van handelingen waarvan we weten hoe
    we ze moeten verrichten
    2.- Declaratief geheugen: opslaan van feiten, indrukken en gebeurtenissen
  2. o Episodisch geheugen: waarin persoonlijke informatie ligt opgeslagen
    - Herinneringen aan gebeurtenissen,‘episodes’ uit je leven
    - Mentale tijdlabels: waarmee je kunt vaststellen wanneer een gebeurtenis plaatsvond
    - Contextuele labels: geven aan waar een gebeurtenis plaatsvond
  3. o Semantisch geheugen: bevat elementaire betekenissen van woorden en concepten
    - Herbergt grote hoeveelheden feiten
14
Q

wat is een schema?

A
  • Schema = een cluster van kennis in het semantisch geheugen dat ons een context geeft
    waarin we gebeurtenissen kunnen begrijpen
    o Gebruiken ze om betekenis aan nieuwe ervaringen te geven en snel toegang tot
    informatie te krijgen
    o Kunnen een hulpmiddel zijn voor het declaratief LTG wanneer we proberen nieuwe
    informatie te begrijpen, omdat ze ons daar een kant-en-klaar kader voor geven - Zijn vaak misleidend als het op details aankomt
    o Vb: ‘verjaardagsfeestje’  taart eten, ‘lang zal ze leven’ zingen en cadeautjes uitpakken
15
Q

welk deel is aangetast van de hersenen bij alzheimer?

A
  • Bij de ziekte van Alzheimer is de hippocampus aangetast, waarbij ook het vermogen om
    nieuwe declaratieve herinneringen aan te maken verloren gaat
  • Amygdala verwerkt herinneringen die sterke emotionele associaties hebben  deze
    emotionele associaties dienen als hulpmiddel voor het snel terughalen van herinneringen.
16
Q

emotionele arousel?

A
  • Emotionele arousal is verantwoordelijk voor onze levendigste herinneringen, maar niet voor onze meest precieze herinneringen. Of herinneringen nu impliciet of expliciet zijn, of we ze kunnen terughalen is afhankelijk van de manier waarop ze gecodeerd zijn en hoe ze worden opgeroepen.
17
Q

impliciete en expliciete herinneringen?

A
  • Impliciete herinneringen = herinneringen die je gedrag kunnen beïnvloeden zonder dat je
    daar een bewust besef van hebt
    o Procedurele herinneringen
  • Expliciete herinneringen: je weet wat je weet
    o Declaratieve herinneringen
18
Q

herinneringscues’?

A

Herinneringscues = ‘zoektermen’ die worden gebruikt om een herinnering terug te halen
- Semantische herinneringen zijn niet zo gemakkelijk met cues terug te halen
- Of een herinneringscue goed is, is afhankelijk van het type herinnering dat wordt gezocht en
van het web van associaties waarin de herinnering is ingebed

19
Q

wat is priming?

A

een methode die bestaat uit het aanbieden van cues die het terughalen van
herinneringen stimuleren zonder dat je dat beseft

20
Q

welke 2 methoden zijn er om expliciete informatie terug te halen uit het geheugen?

A
  1. Ophalen
    o Een herinnering terughalen met behulp van minimale herinneringscues
    o Om open vragen te kunnen beantwoorden
  2. Herkenning
    o In feite bepalen of je een stimulus wel of niet eerder bent tegengekomen
    o Bij meerkeuzevragen
    - Herkenning levert over het algemeen meer herinneringen op dan ophalen, maar de kans op
    valse herinneringen is ook groter
21
Q

welke andere factoren hebben invloed op terughalen ?

A
  • Alertheid, mate van stress, medicijngebruik en algemene ontwikkeling
22
Q

wat zijn de zeven zonden van het geheugen?

A
  1. Vluchtigheid: vergankelijkheid van langetermijnherinneringen  herinneringen vervagen in
    de loop van de tijd
  2. Verstrooidheid: als verslappende aandacht tot vergeten leidt
  3. Blokkades: treden op wanneer we geen toegang hebben tot de informatie die we in onze
    herinnering bewaren
    o Puntje-van-de-tongfenomeen
  4. Foutieve attributie: je kan de herinnering wel terughalen, maar is in de verkeerde context
    geplaatst (verkeerde tijd, plaats of persoon)
  5. Suggestibiliteit: externe cues vervormen of creëren herinneringen
  6. Bias: heeft betrekking op de invloed van persoonlijke overtuigingen, attitudes en ervaringen op herinneringen.
  7. Ongewenste persistentie: als we iets niet kunnen vergeten.
23
Q

mnemonieken, methode van Loci, kapstokwoorden?

A

Mnemonieken = methoden om informatie die in het geheugen moet worden opgeslagen te coderen door haar te associëren met informatie die zich al in het langetermijngeheugen bevindt
- Methode van Loci: praktisch hulpmiddel voor het leren en terughalen van lijstjes
o De beelden die je bij deze techniek vormt, werken vaak bijzonder goed, omdat ze een beroep doen op zowel je verbale als je visuele geheugen
Kapstokwoorden: hierbij worden betekjaenisvolle woordpatronen geassocieerd met nieuwe informatie die in het geheugen geprent moet worden o Vb: ’t kofschip.

24
Q

prospectief geheugen?

A

het prospectief geheugen is het aspect van het geheugen dat iemand in staat stelt zich te herinneren dat hij een bepaalde actie moet uitvoeren.