Week 5 Flashcards

1
Q

Welke 3 soorten neuropathie zijn er?

A
  • Sensibele neuropathie → verminderde pijn, tast en temperatuurzin
  • Autonome neuropathie → droge huid en oedeem
  • Motorische neuropathie → Zwakte spieren, standsafwijkingen en coördinatiestoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke standsafwijkingen kennen we?

A
  • Hamer tenen
  • Klauw tenen
  • Uitstekende caput metatarsalia
  • Hallux valgus (bobbel zijkant)
  • Ingezakte voetarcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer zie je of er een drukplek zit?

A

Als de roodheid niet wegtrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het gevaar bij drukplekken?

A

Kan bloed onder komen wat bron van infectie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn nog meer bijwerkingen van DM?

A
  • Botontkalking
  • Glycosylering, van spier, pees en kapseleiwitten
  • Atherosclerose, door ischemie en vatbaar voor infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zorgt voor een hogere EAI bij diabetis patiënten?

A

Doordat je de verkalkte aderen niet zomaar kan dichtdrukken en dus een hogere bloeddruk geeft dan dat er zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de risico’s van een diabetis voet?

A
  • Grote kwetsbaarheid
  • Kleine trauma heeft grote gevolgen
  • 1/4 deel ontwikkelt voetproblemen
  • 1/15 deel amputatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat een diabetische ulcus?

A
  • Vormafwijkingen voet
  • Verhoogde schuif en drukkrachten
  • Eeltvorming en beschadiging
  • Verminderde perfusie en wordt niet gevoeld
  • Diabetische ulcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Komt een diabetis voet voor bij type 1 of 2?

A

Vaker bij type 2, omdat deze ongecontroleerd doorlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is controle zo belangrijk bij DM?

A

Omdat er dan op tijd ingegrepen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kunnen we op cholestorol alleen een predicitie stellen voor hart- en vaatziekten?

A

Nee, want er zijn veel overlappende delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel procent moet je optellen bij het riico wanneer er familieproblemen met hart- en vaatziekten zijn?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarop wijst een vergrote achillespees?

A

Op een overerving cholesterolaandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom prik je ook andere waarde?

A

Om andere ziektes uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke receptoren zijn belangrijk bij cholesterol afbraak?

A

LDL receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is de bloeddruk soms hoger bij spreekuur?

A

Doordat mensen gespannen zijn, witte jas reactie

17
Q

Wat is de gouden standaard meting bij hypertensie?

A

Een ambulate meting, van 24 urr

18
Q

Hoe zie je een linkerventrikelhypertrofie op ECG?

A

Je ziet een heel duidelijk QRS complex

19
Q

Hoe bereken je populatie-risico?

A

populatie-risico = prevalentie * effect