Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is een agonist?

A

Een receptorstimulatie, wanneer het aan een receptor bind, treedt er effect op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een antagonist

A

Een receptorblokkade, wanneer het aan receptor bindt, kan de agonist niet binden en dus geen effect generen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat maakt het moeilijk om specifieke geneesmiddelen te maken?

A

Omdat de meeste stoffen op meerdere receptoren passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend aan een G-eiwit gekoppelde receptor?

A
  • Het heeft 7 transmembraandelen (door de membraan geweikkeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er bij stimulatie van G-eiwit gekoppelde receptor?

A
  • Bij stimulatie wordt Gs geactiveerd, die AC activeerd/loskoppeld
  • cAMP (second messenger) wordt afgegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er bij remming van G-eiwit gekoppelde receptor?

A
  • Bij remming wordt Gi geactiveerd.
  • Deze bindt AC, waardoor er geen cAMP worden afgegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet 5HT en waar zit het?

A

Dit stimuleert zowel Gs als Gi eiwitten.
Bevindt zich in het G-eiwit gekoppelde receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaan ionkanalen?

A

Bestaan uit subunits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar vind je ionkanalen en wat zijn hun eigenschappen?

A

Je vindt ze op plekken waar snel actie moet komen.
Eigenschappen: snel, permeabiliteit veranderd snel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de volgorde van snel naar langzaam van de verschillende soorten receptoren:

A
  • Ion-kanaal-gekoppelde receptor → msec
  • G-eiwit-gekoppelde receptor → sec
  • Kinase-gekoppelde receptor → min
  • Gen-transcriptie receptor → uur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef een voorbeeld voor elke soort receptoren (4):

A
  • Ion-kanaal-gekoppelde receptor → Nicotine AChR
  • G-eiwit-gekoppelde receptor → Muscarine AChR
  • Kinase-gekoppelde receptor → Insuline receptor
  • Gen-transcriptie receptor → Oestrogeen receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt een kinase-gekoppelde receptor?

A
  • Agonist bind aan receptor
  • Eiwit wordt gefosforyleerd
  • Cellular effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt een Gen-transcriptie receptor?

A
  • Receptor met agonist wordt in de nucleus gebracht
  • Er vindt mRNA synthese plaats
  • Er vind eiwitsynthese plaats
  • Cellular effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt een G-eiwit-gekoppelde receptor (in simpele zin)?

A
  • Het wordt het stimuleert of geremd wat zorgt voor een verandering van prikkelbaarheid in naastgelegen ion-kanaal.
  • Of het stimuleert/remt en eiwit die secondmessengers uitzend.
  • Deze second messengers zorgen voor Ca release/eiwit fosforylering en andere dingen
  • Heeft uiteindelijk cellular effects.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat geeft KA aan?

A

Dit geeft de concentratie van de agonist weer als de helft van de receptoren bezet is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat geeft KB aan?

A

Dit geeft de concentratie van de antagonist weer als de helft van de receptoren bezet is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom wordt het effect van medicatie op een bepaald niveau niet meer wanneer je meer toedient?

A

Omdat elk medicijn een plateau heeft, waar het niet meer effect heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke drie soort agonisten zijn er?

A
  • Volle agonisten
  • Partiële agonisten
  • Inverse agonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn partiële agonisten ?

A

Bij deze agonisten is het effect nog niet maximaal. Bij een maximale bezetting bereikt een partiële agonist niet het maximale effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn volle agonisten?

A

Een volle agonist heeft bij een maximaal effect bij een mindere bezetting dan 100%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn belangrijke eigenschappen waarin agonisten zijn in te delen?

A
  • Hoe goed die kan binden aan receptor
  • Als die eenmaal gebonden is, wat die doet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een inverse agonist?

A

Deze komen voor bij een receptor die van zichzeelf al actief is, de agonist remt dus effect van receptor wanneer die bindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zegt effectiviteit?

A

Effectiviteit zegt wat effect je maximaal kunt bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zegt potentie?

A

Potentie is de maat bij welke concentraties de effecten plaats vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zegt de stand van de curve over de hoeveelheid medicatie die je moet toedienen om gewenst effect te krijgen?
- Meer naar rechts → minder hoeven toedienen - Meer naar links → meer toedienen
26
Wat geeft Emax aan?
De maximalel effectiviteit
27
Wat geeft pEC50 aan?
De maat voor potentie (oude term pD2)
28
Welke soorten antagonisten zijn er?
- Chemisch - Farmacokinetisch - Receptorblokkade - Niet competitief - Fysiologisch
29
Welke twee soorten receptorblokkade antagonisten zijn er?
- Reversibel competitief → kom je het meeste tegen - Irreversibel competitief → kan je niet meer wegkrijgen, curve zal steeds meer zakken.
30
Wat doet een niet competitief antagonist?
Deze antagonist bindt op een andere plek op de receptor
31
Wat is een fysiologische antagonist?
Een stof die iets heel anders doet en daardoor tegenwerkt. Denk aan stoffen die zorgen voor vasodilatie of vasoconstrictie.
32
Wat is een voorbeeld van een fysiologisch antagonisme?
- Histamine tegen salbutamol. - Histamine zorgt voor bronchoconstrictie - Salbutamol zorgt voor bronchodilatie - Samen gebruikt zorgen ze dat er niets gebeurt.
33
Wat is een eigenschap van reversibel antagonist?
Zolang je een overmaat aan agonist blijft geven, zal hetzelfde effect bereikt worden, ookal is de antagonist aanwezig, curve schuift telkens op.
34
Welke klachten ontstaan er bij ernstige aortaklepziekte?
- Hartfalen, dyspnoe en moe - Duizelingen/syncope - Angina pectoris
35
Welke nadelen heeft het medicijn diuretica (plaspillen)?
- Jicht op de voeten - Nierfunctie gaat achteruit.
36
Wat is dyspnoe?
Kortademigheid
37
Wat is syncope?
Flauwvallen
38
Wat is angina pectoris
Pijn op de borst bij inspanning of emotie, vaak door coronair lijden
39
Waarom is de hartspier vaak beschadigd na een operatie?
Dit komt omdat tijdens de operatie het hart geen zuurstof krijgt en een stukje beschadigd raakt.
40
Wat is ischemie tijd?
De tijd dat je hart even geen zuurstof krijgt tijdens operatie.
41
Wat is pericarditis constrictiva?
Dat is panserhart, wat betekent dat er een laag kalk om het hart zit.
42
Wat zijn oorzaken van pericarditis constrictiva?
- Idiophatisch of infectieus - Systeemziektes - Neoplastisch - Post-cardiac injury - Metabool - Overige oorzaken (effusie)
43
Wat gebeurt er bij post-cardiac injury?
Het pericard komt in aanraking met bloed wat een reactie veroorzaakt en een panserhart kan veroorzaken.
44
Wat is effusie?
Het doorlekken van (lichaams)vloeistoffen naar lichaamsholte of ander weefsel
45
Waarom is panserhart lastig vasttestellen?
Omdat bij de meeste het pericard alleen dik en stijf is en niet heel verklakt, met een echo kan je dit vaak wel aantonen.
46
Wat gebeurt er bij een restictieve vullingsprobleem?
Het hart kan alleen vroeg vullen (in de vroege vullingsfase). Soms gaat je hartspier extra relaxeren zodat het het aankan, maar vaak gaat de vulling van de ene kamer ten koste van de andere.
47
Bij wie komt acute pericarditis veel voor en wat is het?
Bij jongeren, is een ontsteking van het hartzakje
48
Wat is dissimilatie en wat is assimilatie en bij welk deel van het zenuwstelsel hoort het?
Dissimilatie is afbraak van organische stoffen → parasympatisch Assimilatie is de opbouw van organische stoffen → orthosympatisch
49
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op het oog, pupil?
Sympathicus = mydriase (verwijding) Parasympathicus = miose (vernauwing) en accomodatie (je kan beter zien van dichtbij doordat lens boller worden, ook convergentie
50
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de speekselklieren?
Sympathicus = Secretie (licht) → tegen uitdroging van mond parasympathicus = secretie
51
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de hartfrequentie?
S = HF gaat omhoog P = HF gaat omlaag
52
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de longen?
S = Bronchodilatatie P = Bronchoconstrictie
53
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op het spijsverteringskanaal?
S = Verlaagde mobiliteit P = Verhoogde mobiliteit
54
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de blaas, sfincter?
S = contractie P = relaxatie
55
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de penis?
S = ejaculatie P = erectie
56
Welke invloed heeft de sympathicus en welke de parasympathicus op de clitoris, labia minora?
S = - P = erectie/zwellen
57
Bevat autonome zenuwstelsel vooral afferente of efferente informatie?
Efferente
58
Krijgt het CZS via de hersenzenuwen sensorische informatie over organen binnen via afferente of efferente zenuwen/informatie?
Afferente
59
Door welke systemen wordt het autonome zenuwstelsel geregeld?
Door een efferent systeem en de plexs entericus
60
Wat is het efferente systeem?
De sympatische en parasympatische
61
Hoe gaat de informatie via de plexus entericus in de darmen naar het Centrale zenuwstelsel in de hersenen?
- Vanaf de plexus entericus - Door de autonome ganglion - Via ruggengraad omhoog - Door de hersenstam - Waar het uiteindelijk uitkomt in de hypothalamus
62
Wat voor informatie komt er in de nucleus tractus solitarii (bevindt zich in de hersenstam) binnen en via welke zenuw?
Visero-sensibele informatie, via de n. vagus
63
Wat is visero-sensibele informatie?
Bloeddruk, O2, smaak, rekking, ect.
64
Wat zijn vegatieve functies?
Functies die door het autonome zenuwstelsel worden geregeld, waar jij geen invloed op hebt.
65
Hoe werkt de nucleus tractus solitarii?
- Visero-sensibele informatie (uit bv reflex activity) komt binnen bij de nucleus tractus solitarii - Deze stuur het of naar de preganglionere neuronen die een visero-motorische response geven (bv naar hart of longen) - Of het stuurt het naar hersenkernen als hypothalamus waar het signaal omgezet word naar een hormonal en gedrags respons.
66
Waarbij is acetylcholine een belangrijke neurotransmitter?
- Bij postganglionair parasympatisch - Postganglionair sympatisch - pregangalionair parasympatisch - preganglionair sympatisch
67
Is het somatische zenuwstelsel deel van het azs of niet?
Nee
68
Hoe werkt het parasympatische zenuwstelsel in globale zin?
- Preganglionaire vezel reist van czs door tot het doelorgaan - Geeft daar acethylcholine af aan een N2-receptor in het ganglion bij het doelorgaan - De postganglionaire vezel geeft acetylcholine af aan de M-receptor van de betreffende cel.
69
Hoe werkt het sympatische zenuwstelsel in globale zin?
- Preganglionaire vezel reist van czs naar ganglion (vlakbij ruggenmerg, dus valk bij czs). - Geeft daar acetylcholine af aan N2- receptor - Postganglionaire vezel reist af naar het doelorgaan - Geeft door noradrenaline (norepinephrine) af aan a- en ß-adrenerge receptoren van betreffende cel
70
Hoe werkt het sympatische zenuwstelsel via de bijnier?
- Preganglionaire vezel reist van czs naar adrenal medulla (bijnier) - Geeft acetylcholine af aan N2-receptor van een chromaffin cel - Deze cel is neuroendocrien. - Hij geeft neurohormonen en neurotransmitters af aan bloed, met name (nor)adrenaline - Deze adrenaline bindt weer aan een doelorgaancel
71
Wat zijn N2-receptoren en wat M-receporen (volledige naam en soort)?
- N2-receptoren zijn nicotinereceptoren, zijn ligang gebonden ion-kanalen - M-receptoren zijn muscarine acetylholine receptoren, zijn G-eiwit gekoppelde receptoren
72
Wat is belangrijk om te onthouden in je achterhoofd bij de werking van ortho- en parasympatisch stelsel bij het functioneren van targetorganen?
- Ze hebben vaak een tegengesteld effect - Hoeft niet altijd op niveau van individuele cellen te zijn - Zijn uitzonderingen - Regulatie is complex, niet een simpele aan of uit schakelaar
73
Hoe werkt de pupilreflex?
- Licht valt op retina - Signaal wordt via de retinale ganglioncel opgevangen en verstuurd - signaal gaat naar de LGN (lateral geniculate nucleus) - vaak door naar de pretectal nucleus - Vanaf daar gaan ze beiden naar de nucleus Eidnger-Westphal. - Daarna reist het met het parasympaticus mee, via de 3e hersenzenuw (n. ocuulomotirs) mee - Deze schakelt over in de Ganglia Ciliare. - De spier van de pupil spant aan en pupil wordt kleiner
74
Wat is convergentie?
Hierbij gaan je ogen dichter bij elkaar staan, de laterale spieren relaxeren en de mediale/midden spieren spannen aan
75
Waarom zorgt de sympathicus meestal voor vasoconstrictie?
Hij venauwd dan de vaten die dicht bij de organen zijn die op dat moment niet belangrijk zijn. Daarbij verhoogt hij hierdoor het hart-minuutvolume
76
Hoe werkt de sympatische activiteit op de bloedvaten via a1-receptoren?
- Varicositeiten geven noradrenaline af - Dit bindt aan een a1-receptor - Deze activeert via een G-eiwit het enzym PLC - Hierbij word de secondmessenger IP3 gevormd - IP3 bindt aan receptor op Ca-kanaal van SR - Deze opent, Ca stroomt in het cytoplasma van spiercel - Treedt vasoconstrictie op. Tweede fase, gemiddelde snelheid
77
Hoe werkt de sympatische activiteit op bloedvaten via P2X receptoren?
- ATP bindt aan P2X-receptor - Deze laad Ca++ en Na+ de cel in. - Dit depolariseert het naastegelegen Ca-kanaal die hierdoor Ca in de cel laat stromen - Zorgt voor vasoconstrictie, is de 1e fase en de sneltste respons
78
Hoe werkt de y1-receptor bij sympatische activiteit op bloedvaten?
- Neuropeptide Y bindt aan Y1-receptor - Deze zorgt voor verhoogde afgifte Ca++ en is de derde fase en langzame fase van de vasoconstrictie.
79
Wat betekent co-transmissie?
Dit gebeurt in de postganglionaire vezels van het AZS, het wil zeggen dat een varicositeit verschillende neurotransmitters kan afgeven.
80
Wat is een uitzondering van het sympatische wat betreft neurotransmitter?
Bij activatie zweetklieren, worden de cholinerge receptoren door acetylholine geactiveerd.
81
Is ATP een neurotranmitter?
Ja
82
Hoe werkt de parasympathicus op de bloedvaten via NO?
- L-arginine wordt in cytosol van parasympatisch axon omgezet tot Nitric oxide (EN l-CITRULLINE) met behulp van NOS (nitric oxide synthase) - NO diffundeert naar het cytosol van de gladde spiercel - Bindt aan GC - Hier wordt GTP omgezet in cGMP wat zorgt voor relaxatie en dus vasodilatie.
83
Hoe werkt de parasympathicus op de bloedvaten via M3-receptoren?
- Acetylcholine bindt aan M3-recepotr - Deze geeft via G-eiwit IP3 af - Deze verhoogt de Ca concentratie - Dit activeert NOS die NO maakt - NO diffundeert naar gladde spiercel - Bindt aan GC - GTP wordt cGMP en treedt vasodilatie op.
84
Waardoor wordt de funny current gestimuleerd?
Door een hyperpolarisatie in tegenstelling tot de andere die dat door depolarisatie hebben.
85
Wat doet het parasympaticus in het hart?
Het remt de funny current en activeert K-kanalen waardoor het niet snel kan depolariseren.
86
Wat doet de sympathicus op het hart?
Het stimuleert Ca-kanalen vooral die van SA-knoop, zodat er snel signalen achter elkaar komen. Zorgt ook voor betere contractie hartspiercellen.
87
Wat zijn de verschillen tussen sympathicus en parasympathicus wat betreft frequentie en contractie?
S = toename frequentie en toename contractiekracht P = afname frequentie, niets op contractiekracht
88
Hoe zorgt de sympathicus voor extra goede contractie van myocard?
Het gaat niet via de Ca kanalen dicht bij RYR. Maar via de Ca-kanalen verder in de T-tubili die direct Ca++ de cel in brengen en naar de myofilamenten brengen.
89
Welke twee sensoren bevinden zich in het cardiovasculaire systeem?
- Baroreceptoren - Volumereceptoren
90
Wat doen baroreceptoren en waar vindt je ze?
Ze hebben snelle invloed op hartslag en vaatweerstand, bevinden zich in halsslagader en aorta
91
Wat doen volumereceptoren en waar vind je ze?
Ze hebben een lange termijn invloed op circulerend volume (input van hart) (o.a. via de nier) bevinden zich in atria en vena cava
92
Hoe gaat de regelkring van de baroreceptoren?
- Medulla in CZS zendt informatie - Efferente vezelf vervoren het naar effector (hart en vessels) - Mean atrial pressure gemeten - Gedetecteerd door baroreceptoren, - via afferent doorgegeven aan CZS
93
Welke soort volumereceptoren zijn er en waar liggen ze?
- Type A, liggen in atria, meten hoeveel bloed terugkomt in atria - Type 2, liggen in vena cavas, activatie leidt tot hogere hartfrequentie en vasodilatatie neirarteriën
94
Wat is motiliteit?
Het vermogen van een eencellig, of eenvoudig meercellig organisme, om op eigen kracht energie om te zetten in arbeid
95
Wat is pilo-erectie?
Het omhoog gaan staan van je haartjes op je huid
96
Wat is afferent?
Van orgaan naar CZS
97
Wat is efferent?
Van CZS naar orgaan
98
Wat indeling van zenuwstelsel?
- Verdeelt in perifeer en centraal - Perfifeer is opgedeeld in afferent en efferent - Efferent is opgedeeld in autonoom en somatisch - Autonoom is opgedeeld in parasympatisch en sympatisch
99
Wat is somatisch?
Alles met betrekking toch lichamelijke
100
Wat farmaca activeert de parasympathicus en wat remt het?
Activeren = parasympathicomimetica Remmen = parasympathicolytica
101
Wat farmaca activeert de sympathicus en wat remt het?
Activeren = sympathicomimetica Remmen = sympathicolytica
102
Wat is de indeling van farmaca als je let op wat voor stof ze zijn?
- Cholinerge → lijken op acethylcholine - Adrenerge → lijken op adrenaline - Dopaminerge → lijken op dopamine - Purinerge → lijken op purine
103
Waarop werken sympatisch cholinerge?
Op zweetklieren, uitzondering, normaal gaat sympatisch via adrenerge
104
Waarop werken sympatisch dopamin?
Op renale bloedvaten
105
Waarop werkt sympatisch adrenerge?
Hart, gladde spieren en synapsen
106
Is het bijniermerg sympatisch of parasympatisch?
Sympatisch
107
Waarop werkt het parasympatische?
Hart, gladde spieren, exocriene klieren, synapsen
108
Wat is epinefrine?
Synoniem voor adrenaliene, gemaakt door bijnier/adrenal/epinefros
109
Hoe werkt een cholinerge synaps?
- Choline wordt opgenomen door het zenuwstelsel - Koppelt aan Acetyl-CoA. - Het enzym ChAT splitst dit in CoA en ACH - CoA gaat naar mitochondria - ACh wordt in blaasjes gestopt. - Richting de synaps spleet gebracht - Hier fusseren de blaasjes en wordt ACh afgegeven - Dit bindt aan ACh receptor in het postsynaptische deel
110
Hoe wordt ervoor dat ACh niet in de synapsspleet blijft?
Doordat acetylcholineesterase acetylcholine afbreekt.
111
Wat doen hemicholinium en triethylcholine?
Deze zorgen dat choline niet wordt opgenomen door zenuwstelsel, dit is de beperkende stap in het neuron
112
Wat doet tetrodotoxine?
Het zorgt ervoor dat het neuron niet meer kan depolariseren. Het is een Na-blokker. Is aspeciefiek en heeft dus niets met synthese van ACh of NA te maken.
113
Wat moet je geven om post=synaptische receptoren te remmen?
M en N-receptor agonisten/anatagonisten
114
Waar zorgen neostigmine en physostigmine voor?
Dat ACh minder snel wordt afgebroken, en concentratie in synapsspleet hoger blijft, zijn chonesterase remmers
115
Welke twee soorten cholinerge receptoren zijn er?
- Muscarine → G-eiwitgekoppelde receptoren (M1, M2, M3, M4, M5) - Nicotine → ion-kanaal gekoppelde receptoren (a, ß, y, δ, ε)
116
Voor welke stof heeft muscarine een hoge affiniteit en voor welke een lage?
- Hoog = muscarine - Gemiddeld = acetylcholine - Laag = nicotine
117
Voor welke stof heeft nicotine een hoge affiniteit en voor welke een lage?
- Hoog = nicotine - Gemiddeld = acetylcholine - Laag = muscarine
118
Wat zegt de hoge affiniteit voor muscarine van een M-receptor?
Dat bij een lage concentratie muscarine al effect geeft bij muscarine binding.
119
Waar bevinden zich de nicotine receptoren en wat doen ze?
Ganglia → effect transmitter afgifte Bijniermerg → effect adrenaline en noradrenaline Presynaptisch → effect transmitter afgifte Skeletspier → effect contractie.
120
Hoe zijn sympatische ganglionen van parasympatische ganglionen te onderscheiden?
Sympatische ganglione liggen para-vertebral, in rijtje langs ruggenmerg, parasympatische liggen veel dichter bij effectororgaan.
121
Waar liggen de muscarine receptoren?
- M1 in CZS en perifere zenuwen - M2 in hart en zenuwen - M3 in exocriene klieren en gladde spieren - M4 in CZS (locomotie) - M5 in CZS
122
Worden muscarine receptoren door sympathicus of parasympathicus gestimuleertd?
Parasympathicus
123
Welk effect hebben muscarine receptoren op het hart?
- Omlaag HF - Inotropie omlaag (contractie kracht spier) - HMV omlaag (hartminuutvolume) - BD (bloeddruk) omlaag
124
Welk effect hebben muscarine receptoren op de arteriën?
- Verwijding bloeddruk
125
Welk effect hebben muscarine receptoren op de gladde spieren?
- Contractie oog - Constrictie bronciën - Constrictie maagdarmkanaal - Constrictie urineblaas
126
Welk effect hebben muscarine receptoren op de exocriene klieren?
- Stimulatie traansecretie en speekselsecretie - Verhoging bronchiale- en zweetsecretie
127
Welke receptoren zitten nog meer in arteriën?
alfa en beta receptoren.
128
Waarom zorgt het ene dat een bloedvat contraheer en ander dilateerd? De crux van het hele receptorverhaal ☻
Doordat niet elke bloedvat dezelfde receptoren heeft. Hierdoor kan het lichaam heel efficient regelen welk bloedvat contraheert en welke dilateerd. Verschillende receptoren horen bij verschillende systemen
129
Waarop werkt de ACh in het autonome zenuwstelsel?
- Op de N-receptor van het parasympatische en daarna ook op de M-receptor van parasympatische - Op de N-receptor van het sympatische (preganglionair) - Op de N-receptor van de bijnier
130
Welke receptoren zijn ondanks het parasympatische de hartkamers en meeste bloedvaten niet innerveert toch erin aanwezig?
De M-receptoren
131
Welk medicijn gebruik je tegen glaucoom (oogdruk te hoog door beschadigde zenuw / vorm van staar)?
Pilocarpine (soort oogdruppel) (parasympathicomimeticum, stimuleert M(3)-receptoren, (cholinesterase inhibitor))
132
Welk medicijn gebruik je tegen urineretentie (hierbij kan de blaas zicht niet volledig of gedeeltelijk legen)?
Bethanechol (parasympathicomimenticum, activeert M-receptoren)
133
Hoe werkt de Sympatiscus met neurotransmitter dopamine?
- Preganglionair van CZS naar Ganglion - Daar ACh aan N-receptor afgegeven - Postganglionair naar renale bloedvaten - Dopamine wordt afgegeven
134
Hoe gaan de efferente zenuwbanen volgens sympatisch cholinerge naar bv zweetklieren?
- Preganglionair van CZS naar ganglion - ACh wordt afgegeven aan N-recepotr - Postganglionair naar zweetklier - Daar wordt ACh aan M-receptor afgegeven - Zweetsecretie
135
Welk medicijn gebruik je voor herstel spierverslapping? (kan optreden als je geoppereerd ben door anesthesie)
Neostigmine (parasympathicomimeticum, vaak samen met atropine, indirecte stimulans voor N- en M-receptoren, doordat het een cholinergeremmer is, wat de cholinesterase blokkeert en dus ACh verhoogd)
136
Welk medicijn gebruik je tegen myasthenia gravis? (spieraandoening waarbij mensen spierzwakte hebben, ACh werkt minder goed op skeletspieren).
- Pyridosigmine (Parasympathicomimeticum, stimuleert indirect de N- en M-receptoren, doordat het cholinesterase remt). - Neostigmine (Parasympathicommimeticum, stimuleert indirect N- en M-receptoren, doordat het cholinesterase remt)
137
Wat gebeurt er als je cholinesterase remt?
Dat wordt ACh in de synapsspleet minder snel/niet afgebroken en worden de N- en M-receptoren op de postsynaps meer gestimuleerd.
138
Welk medicijn gebruik je tegen Alzheimer (tenminste wat is mogelijk)?
Rivastigmine (parasympathicomimeticum, cholinesterase remmer en dus indirecte stimulans voor N- en M-receptoren)
139
Wat is een belangrijke eigenschap van Rivastigmine?
Het kan door de bloed-hersenbarrière heen. Dit wil je voor veel medicatie juist niet, want dan krijg je bijwerkingen, maar Rivastigmine wil je dat wel, omdat het juist de zenuwen in de hersen moet versterken, zodat ze beter werken.
140
Wat is de bloed-hersenbarrière?
Een grens tussen het bloed en de hersenen, het is een laagje cellen om de bloedvaten die ze beschermen, laten de goede stoffen door, de verkeerde niet.
141
Wat zijn niet medische cholinesterase remmers?
- Insecticiden - Zenuwgassen
142
Wat zijn de algemene bijwerkingen van muscarine agonisten?
- Diarree - zweten - Miosis - Misselijkheid - Urinelozing
143
Wat doet botulinetoxine A?
- Het bindt met presynaptische membraan en blokkeert de ACh afgifte. - Het verlamt de cholinerge zenuwen. - Daardoor tokale verlamming, bij toediening (8-12 weken lang) - Dit effect herstelt naarmate nieuwe zenuwuiteinden ontwikkelen. Voorkomt dat blaasjes met ACh versmelten met celmenbraan
144
Waar tegen wordt Botulintoxine A gebruikt en wat is het effect?
- Blefarospasme (spasme oogleden) - Hemifacialispasme (spasme in gezicht) - Torticcollis spasmodica (aandoening waarbij je hoofd telkens in bepaalde stand hebt, spieren blijven aangespannen) - Strabismus (scheelzien) - Hyperhydrose (mensen produceren overmatig zweet, minder ACh zorgt dan voor minder zweet) - Chronische migraine (?) - Face-lift (botoxen)
145
Wat is het gender probleem bij chronische migraine?
- Vrouwen hebben het 2-3x vaker dan mannen - Vrouwen 3x vaker de transitie van episodische naar chronische migraine.
146
Wat is het probleem vaak bij mensen met chronische migraine?
Ze gebruiken te veel medicatie, krijgen daar weer hoofdpijn van, gebruiken nog meer (cirkel)
147
Wat betekent exocrien?
Type van klier dat stoffen afscheidt aan het oppervlak van het lichaam of in andere organen door een kanaal
148
Wat betekent mimetica?
Nadoen
149
Hoe werkt de noradrenerge synaps?
- Tyrosine wordt opgenomen door het zenuwstelsel - Tyrosine wordt door tyrosinehydroxylase omgezet in DOPA - DOPA wordt door L-Dopa decarboxylase omgezet in dopamine - Dopamine wordt door Dopmaine ß-hydroxylase omgezet in Noradrenaline (NA) - Dit wordt in blaasjes naar het presynaptische membraan gebracht - Daar fusseren ze en NA komt in de synapsspleet - Bindt aan Adrenaline-Receptor
150
Wat gebeurt er met NA in de synapsspleet?
Het wordt niet afgebroken maar heropgenomen in de presynaps door het reuptake systeem en terug in de blaasjes gebracht (feedback systeem)
151
Wat doet reserpine?
Dit zorgt ervoor dat het weer heropgenomen NA niet weer in de blaasjes terecht komt. Hierdoor zal uiteindelijk de NA opraken.
152
Wat doet Guanethidine?
Dit zorgt ervoor dat noradrenaline niet wordt afgegeven, vervangt de plaats van NA in de blaasjes.
153
Wat doet Cocaïne?
Het blokkeert de NA reuptake. → Niet alleen effect op hersenen maar ook op cardiovasculair stelsel
154
Wat doen tricyclische antidepressiva?
Zij blokkeren de NA reuptake → blijft NA in de synaptische spleet
155
Welke medicatie kan je gebruiken om de binding van NA aan de Adr-receptor tegen te gaan?
A- en ß-receptor agonisten en antagonisten.
156
Welke indeling kennen we van de adrenoceptoren?
- a en ß - alfa verdeeld in alfa1 en alfa2 - beta verdeeld in beta 1, beta2 en beta3 (beta3 speelt rol bij vetweefsel en afbraak van vet)
157
Wat is de affiniteit van a-adrenoceptor (a1 en a2)?
- Hoge = noradrenaline - Gemiddelde = adrenaline - Lage = isoprenaline
158
Wat is de affiniteit van ß-adrenoceptor (ß1)?
- Hoge = Isoprenaline - Gemiddelde = adrenaline - Lage = noradrenaline
159
Wat is de affiniteit van ß-adrenoceptor (ß2)?
- Hoge = isoprenaline - Gemiddelde = adrenaline - Geen/weinig = noradrenaline
160
Wat is de regel bij affiniteit, ookal is die extreem laag?
Als je maar veel geeft, zal het altijd wel ergens gaan werken.
161
Wat zijn a1-adrenoceptor agonisten?
- Adrenaline - Noradrenaline - Fenylephrine → bij verstopte neus
162
Wat zijn a2-adrenoceptor agonisten?
- Adrenaline - Noradrenaline - Clonidine → maakt bloedvaten wijder, helpt tegen hoge bloeddruk
163
Wat doen stoffen als tyramine en efedrine?
Zij hebben een indirect stimulerend effect op adrenerge systeem. Competeren met noradrenaline (zelfde transportsysteem), worden opgenomen door reuptake systeem ipv NA, maar zorgen wel dat er meer NA wordt afgegeven.
164
Welke stof lijkt op de werking van tyramine en efedrine?
Amfetamine (speed)
165
Wat zijn de farmacologische effecten van a1-adrenoceptor agonisten?
- Vasoconstrictie - Verhoging perifere weerstand - Verhoging bloeddruk - Mydriasis (bij oogarts gebruikt, zit in oogdruppel) -Sluiting van urineblaas sphincter
166
Wat is de uitzondering bij de vasoconstrictie door middel van de a1-adrenoceptor agonisten?
Het werkt niet op de kransslagaders, omdat als er veel adrenaline wordt vrijgegeven, a1 wordt geactiveerd en contraheert, maar hart moet goed kunnenkoppen, dus bij sympatische worden juist de kransslagaader niet gecontraheerd.
167
Wanneer gebruiken we a1-adrenoceptor agonisten?
- Bij lokale bloeding → knijpt snel bloedvat dicht - verkoudheid → venauwd bloedvaatjes, waardoor zwelling van slijmvlies afneemt - inductie mydriasis - Velenging werking lokale anaesthetica - Shock?
168
Wat zijn de farmacologische effecten van a2-adrenoceptor agonisten?
- Verminderde transmitter afgifte (zit op pre en post) - Vasoconstrictie (zit op post) - Veminderde insuline afgifte
169
Hoe zorgt een a2-adrenoceptor agonist voor een verminderde transmitterafgifte?
Doordat a2 op zowel de pre als postynaptisch zit. Wanneer dit verhoogd wordt zou het systeem op hol slaan, dus vermindering
170
Wat zijn ß1-adrenoceptor agonisten?
- Adrenaline - Noradrenaline - Isoprenaline - Dobutamine
171
Wat doet adrenaline?
- Verhoogd hartslag - Vasoconstrictie → BD omhoog
172
Wat doet noradrenaline?
Verhoogd de bloeddruk
173
Wat doet isoprenaline?
- Verhoogd hartslag - Bloedvaten wijder - Meer bloed rondgepompt
174
Wanneer worden B1-adrenoceptor agonisten gebruikt?
- Bij hartstilstand - Tijdelijke hartblok (storing in prikkelgeleiding van het hart)
175
Wat zijn de farmacoligische effecten van ß2-adrenoceptor agonisten?
- vaatverwijding → wanneer sympatische actief is - Vermindering perifere weerstand - Verslapping bronchi - Verslapping baarmoeder - Glycogenolyse omhoog iin spieren en leven - Glucagon afgifte omhoog
176
Wat zijn ß2-adrenoceptor agonisten?
- Adrenaline - Isoprenaline - Salbutamol
177
Wanneer dienen we ß2-adrenoceptor agonisten toe?
- Bij astma - Bij dreigende vroeggeboorte → contractie tegegaan
178
Wat zijn aselectieve a-adrenoceptor antagonisten?
Voor a1 en a2: - Fentolamine - Phenoxybenzamine
179
Wat zijn (selectief) a1-adrenoceptor antagonisten?
- Prazosine - Doxazosine
180
Wat zijn (selectief) a2-adrenoceptor antagonisten?
Yohimbine
181
Wat doet fentolamine?
Verslapt spieren in bloedvatenwand → bloedvaten verwijden
182
Wat doet phenoxylbezamine?
Wordt gebruikt voor behandeling van: - feochromocytoom (gezwel bij bijniermerg, wat teveel adr en NA maakt), mensen zijn gejagd en hoge bd - hypertensie - Zweten
183
Wat doet prazosine?
- Bloedverwijdende werking - Bloeddruk gaat omlaag
184
Wat doet doxazosine?
- Verwijdt bloedvaten - Verlaagt bloeddruk - Ontspant spieren rond uitgang van blaas en prostaat.
185
Wat doet Yohimbine?
- vaatverwijder - wordt gegeven voor erectieproblemen
186
Wat zijn de farmacologische effecten van a1-adrenoceptor antagonisten?
- vasodilatatie - Verlaging periferie weerstand - Verlaging bloeddruk - Relaxatie prostaat - Opening urnineblaas sphincter (door stimulatie parasympathicus of blokkade sympathicus)
187
Wanneer gebruiken we a1-adrenoceptor antagonisten? (zijn geen voorkeur medicatie)
- Hypertensie - Prostaat hypertrofie - Phaeochromocytoom (pre-operatief) - Perifeer vaatlijden (Raynaud mogelijk) - Impotentie (maar nauwelijk meer toegpast, geen erectie kunnen aanhouden)
188
Wat zijn de farmacologische effecten van a2-adrenoceptor antagonisten?
- Verhoogde transmitterafgifte - Geen effect op vaatvernauwing - Verhoging insuline afgifte
189
Wat zijn aselectieve ß-adrenoceptor antagonisten?
Werken bij ß1 en ß2: - propranolol - pindolol Werkt ook nog bij a1: - labetalol - carvedilol
190
Wat zijn (selectieve) ß1-adrenoceptor antagonisten?
- Atenolol - Metoprolol
191
Wat doet propranolol?
- vertraagt hartslag - verlaagd bloeddruk (Gebruikt bij hartfalen en hoge bloeddruk)
192
Wat doet pindolol?
- Vertraagt hartslag - Verlaagt bloeddruk - Vermidert zuurstofbehofte van hart
193
Wat doet atenolol?
- verlaagt bloeddruk - Vertraagt hartslag - Verminder zuurstofbehoefte van hart (gegeven bij hoge bloeddruk en hartfalen)
194
Wat doet metoprolol?
- Vertraagt hartslag - Verlaagt bloeddruk
195
Wat doet Labetalol?
- Verlaagt bloeddruk - Vertraagt hartslag - Vermindert zuurstofbehoefte van het hart
196
Wat doet carvedilol?
- Vertraagt hartslag - Verlaagd bloeddruk - Vermindert zuurstofbehoefte van het hart
197
Waarom moet je bij astma patiënten goed letten op dat je medicatie geeft die B1 blokkert en niet B2?
Omdat B2 juist voor verslapping van bronchien zorgt
198
Wat doen ß1-adrenoceptor antagonisten?
- Verlaging hartslag - Verlagen hartcontractiliteit - Vertragen hartgleiding - Verminderen renineafgifte
199
Waarvoor gebruiken we ß1-adrenoceptor antagonisten?
- voor hartritmestoornissen - secundaire preventie hartinfarct - angina pectoris - Hypertensie - migraine profylaxe - angsttremoren - glaucoom
200
Wat is anticholinergicum?
Een muscarine-receptor antagonist
201
Door welke twee factoren wordt het slagvolume bepaald?
- contractie - Kleppen
202
Door welke factoren wordt de contractie bepaald?
- Preload - Afterload - Contractiliteit
203
Door welke factoren wordt de cardiac output bepaald?
- Hartfrequentie - Slagvolume
204
Door wleke factoren wordt de bleoddruk bepaald?
- Cardiac output (Hart-minuutvolume) - En weerstand arteriolen
205
Waarmee regelen atriolen zelf de druk?
Via de weerstandsvaatjes
206
Hoe wordt de flow in de aorta geremd?
Doordat tijdelijk de druk in de aorta hoger is dan in ventrikel.
207
Waarom neemt de druk in het veneuze systeem toe bij een hartstilstand?
Omdat normaal het veneuze systeem een laagdruksysteem is, waar het bloed van uit aorta weg naar periferi loopt, richting veneuze systeem, bij een hartstiltand wordt het niet meer rond gepompt en ontstaat er dus een druk in het veneuze systeem.
208
Wat gebeurt er met de druk in de aorta en wat met de druk in de ventrikel en atrium? bij een lekkende aortaklep? (kan een geruis horen)
- De druk in de aorta daalt - De druk in ventrikel neemt toe (stroomt bloed terug) - De druk in atrium stijgt mee met de ventrikeldruk
209
Waarom stijgt de atriumdruk mee met de ventrikeldruk?
Anders stroomt het niet de ventrikel in.
210
Wat gebeurt er bij longoedeem?
Dan lekt er vocht uit de bloedvaten het ongweefsel in.
211
Wat is de Dicrotic notch?
?
212
Wat is de intrinsieke hartfrequentie?
Ongeveer 100 slagen per minuut
213
Wanneer ontstaat de intrinsieke hartfrquentie?
Als je alle ganglionen zou blokkeren (sympatische)
214
Wat is de preload?
De belasting voor contractie, de vullingsmate vat het hart. Eigenlijk de vullingsdruk die het hart doet vullen en dilateren.
215
Wat is de afterload?
De belasting na aanvang contractie (tijdens contractie).
216
Wat is de contractiliteit?
De intrinsieke kracht van de spier.
217
Wat is isotone contractie en welke regel geld er?
Dat is wanneer de tensie/kracht hetzelfde blijft en de spier korter. Regel: hoe verder je uitrekt, hoe groter de verkorting
218
Wat is isometrische contractie en welke regel geld er?
Dat is wanneer de lengte niet veranderd, maar kracht wel (toeneemt). Regel: groter lengte zorgt voor meer kracht
219
Tot welke soort krachtontwikkeling horen isometrische - en isotone contractie?
Tot lengte-afhankelijke krachtontwikkeling.
220
Heeft pre-load een lengte-afhankelijke of een lengte-onafhankelijke krachtonwikkeling?
Een lengte-afhankelijke, hoe meer de gevuld wordt, hoe verder de spieren uitgerecht, hoe meer kracht die ontwikkelt en dus hoger slagvolume. Heeft te maken met Ca++ gevoeligheid.
221
Is contractiliteit lengte-afhankelijk of lengte-onafhankelijk?
Lengte-onafhankelijk. Heeft te maken met Ca++ instroom onder invleod van catecholamines
222
In welke soort van krachtonwikkeling hebben mensen met hartfalen een storing?
In zowel lengte-afhankelijke als lengte-onafhaneklijke kracht ontwikkeling.
223
Wat gebeurt er bij afterload met de kracht?
Hij gaat eerst omhoog en daarna verkot de spier.
224
Waarom hebben we eigenlijk kleppen?
Omdat je niet wil dat eerst de spier weer ontspant en dan de rkacht afneemt, we willen juist dat de kracht eerst naar beneden gaat en dan weer terugloopt naar het begin.
225
Wat zijn de componenten van de afterload?
De bloeddruk, maar ook de straal van het bloedvat. Hoe breder de straal, hoe moeilijker het wordt om kracht op te blouwen. (ontbinding in vectoren)
226
Welke formule is relevant bij de afterload?
T = P * r/2
227
Wat betekent exogeen en wat is endogeen?
- Exogeen = van buitenaf - endogeen = van lichaam zelf
228
Wat doet de alfa 2 receptor op de presynaps?
Deze geeft een negatieve feedback, meet NA in synaps spleet, waardoor er niet meer in wordt gefussert.
229
Waarom wordt de technologie ook wel double-edged (tweesnijdend) genoemd?
Omdat het een middel is om een doel te bereiekn, maar ook ons kan gaan beheersen. Het is niet neutraal
230
Wat is de volgorde van de verandering in hoe geneeskunst eruit zag?
- Bedside medicine, - Hospital medicine - Laboratory medicine - Surveillance medicine - Informational (e-scaped) medicine
231
Wat waren de kenmerken van bedside medicine?
- Kwam bij patiënten thuis, macht lag bij patiënt - Gefocust op boekenkennis - Hollisme, uniek individu - Zieke mens = persoon - Veel luisteren, weinig technologie
232
Wat waren de kenmerken van hospital medicine?
- Strikt empirisme, klinisch-anatomische methode en statistieken - holisme ging naar lokalisatieprincipe - Zieke mens = geval - Meer aandacht voor lichamelijk onderzoek -Technologie als stethoscoop, ideaal van kijken in lichaam en geluid moet in visuele waarnemingen gaan veranderen (stethoscoop was helemaal nog niet zo duidelijk maar wel ruim geaccepteerd door de ideologie)
233
Wat waren de kenmerken van labaratory medicine?
- Opkomst laboratorium wentenshccap - Microdeterminisme en specificiteitsdenken - Zieke mens = cellencomplex - Ideaal wetenschappelijke werkwijze uit lab ook in klineike (grafische weergave, numerieke weergave, visuele weergave)
234
Waarom werden er vaak nieuwe instrumenten geïntroduceerd terwijl ze echt niet altijd nuttig waren?
Omdat het paste bij de ideologie, meten = weten cultuur
235
Wat waren de kenmerken van surveillance medicine?
- Bestrijding ziekten naar gezondheid bevorderen - van individu naar volksgezondheid - opbouw infrastructuur van preventieve zorg. - zieke mens = risicoprofiel - Geproken over verhoogd risico - statische afwijkingen /abnormaliteiten. - Screening
236
Wat is het gevvaar van medicalisering?
Dat medische autoriteiten mensen gaan vertellen hoe ze moeten leven, in sociale controle, morele aspecten en staat-burgers.
237
Wat waren de kenmerken van informational/e-scaped medicine?
- Transformatie geneeskune o.i.v ICT - Toegang tot medische kennis en informatie - Quantified self (deconcentratie) - Zieke mens = expert of obsessieve health seeker
238
Welke transformaties heeft de klinische praktijk meegemaakt (micro)?
- Vergroot inizcht in ziekteprocessen en betrouwbaarheid diagnostiek - Oude vaardigheden afgenomen, vertrouwen van patiënten en artsen afgenomen in eigen kunnen onafhankelijk van techniek, leidt tot overdiagnostiek.
239
Welke transformaties heeft de medische professie meegemaakt (meso)?
- Specialisering in de geneeskunde - Theoretisch fundament en praktische mogelijkheden
240
Welke transformaties waren er op macroniveau?
- Ontstaan van moderne ziekenhuis (alle apperatuur op een plek) - Schaalvergroting van 1900: geneeskunde → gezondheidszorg
241
Hoe wordt de potentie van een stof uitgedrukt in de farmacologie?
In een getal, dit is 50% van het maximale effect (concentratie), genoemd EC50
242
Kan je ook een pA2 van een non-competief antagonist berekenen?
Nee, want een pA2 kan alleen bepaald worden als steeds hetzelfde maximum bereikt kan worden
243
Wat is het effect als er geen endotheel is op of acetylcholine vasoconstrictie of vasodilatatie veroorzaakt?
Wanneer er geen endotheel aanwezig is zal er vasoconstrictie optreden, indien wel, da vasodilatatie
244
Wat is het effect als er geen endotheel is op of acetylcholine vasoconstrictie of vasodilatatie veroorzaakt?
Wanneer er geen endotheel aanwezig is zal er vasoconstrictie optreden, indien wel, da vasodilatatie
245
Wat is hypertensie?
Een hoge bloeddruk
246
Wat voorkomen de kleppen in je hart?
Dat bloed terugstroomt van ventrikels naar atria of van aorta naar ventrikels.