Week 3 VO en ZO Flashcards

1
Q

Wat is de normale cardiac output bij een gezond persoon?

A

5L/min met 60 slagen/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 3 mechanismen zijn aandoeningen op pompfunctie in terug te voeren?

A
  • Ritme- en geleidingsstoornissen
  • Primaire aandoeningen van het myocard
  • Verstoorde belasting van hartspier in druk- of volumebelasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is het mechanisme van de baroreceptoren als de bloeddruk omhoog gaat?

A
  • BD gaat omhoog
  • Rekking in a. carotis
  • Baroreceptoren gaan depolariseren
  • Meer afferente signalen van N. glosso-pharyngeus
  • Omgezet in medulla
  • Sympatische activiteit verlaagd
  • Dilateren van gladde spiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke 6 stappen depolariseerd het cardiale weefsel en in welke richting de vector gaat?

A
  1. Depolarisatie atria → SA naar AV-knoop en van SA naar links
  2. Depolarisatie septum → van links naar rechts
  3. Depolarisatie anteroseptale regio van myocardium naar apex → naar beneden
  4. Depolarisatie bulk van ventriculair myocardium, van endocard naar epicard → onder naar boven
  5. Depolarisatie van posterior deel van de linker ventrikel → naar boven
  6. Ventrikels zijn nu gedepolariseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zit er in de ventrikel If of pacemakeractiviteit?

A

In een gezonde ventrikel niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is de refractaire periode van de hartspier en hoe ontstaat die?

A

Deze is er wanneer alle ventriculaire spiercellen zijn geactiveerd.
Komt door dat de I(Na) en I(Ca) worden geïnactiveerd door depolarisatie van membraan. = de effective refractaire periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waneer is de relatieve refractaire periode van de hartspier?

A

Wanneer de inward currents van Na en Ca zich weer beginnen te herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is er een refractaire periode van de hartspier?

A

Dit beschermd het hart tegen extra pacemaker activitiet en wanneer er extra systolische contractie zou plaatsvinden zou dat minder effectief zijn voor de pomp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Via welke 3 principes kan de parasympathicus de ‘firing rate’ van de SA-knoop verlagen en wat is de invloed van ACh dan?

A
  1. ACh verlaagt de If in de SA-knoop → langzamere depolarisatie, meer tijd nodig om drempel te bereiken.
  2. ACh opent de GIRK-kanalen, verhoogd K+ geleiding en maakt de diastolische potentiaal negatiever → negatievere beginwaarde, kost meer tijd om drempel te bereiken.
  3. ACh verminderd de I(Ca) in SA-knoop → verhoogd de drempelwaarde, ook meer tijd nodig om deze te bereiken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke invloed heeft ACh op de AV-knoop?

A

Het zorgt voor een langzamere geleidingssnelheid, doordat het I(Ca) remt en de drempelwaarde hoger maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn catecholamines?

A

Stoffen die gemaakt worden in zenuwstelsel (dopamine) en door bijnier (adrenaline en noradrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verhoogd de sympathicus met behulp van catecholamines de hartfrequentie?

A
  1. Ze verhogen de If in de cellen van de knopen → snellere depolarisatie
  2. Ze verhogen de I(Ca) in myocardcellen → drempelwaarde negatiever en dus sneller bereikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Via welke 4 mechanismen zorgen catecholamines dat troponine C een sterkere contractiekracht heeft? = posistive inotropic effect

A
  1. Verhogen I(Ca) wat leidt tot meer Ca++ instroom en meer CA++ release door SR via CA++ induced-kanalen
  2. Verhoging gevoeligheid van SR om Ca++ af te geven aan cytoplasma
  3. Stimuleren SERCA Ca pomp die extra Ca het SR in pompt
  4. Verhoogde I(Ca) zorgt voor meer Ca++ voor SERCA, hierdoor wordt voorraad in SR groter over de tijd en is er meer beschikbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is bardycardie en wat gebeurt er met het slagvolume en wat met de cardiac output?

A

= hartslag minder dan 50-60 slagen per minuut
Het slagvolume wordt groter, doordat de diastolische duur toeneemt en meer kan vullen waardoor EDV toeneemt.

De cardiac output zal niet volledig gecompenseerd worden, de druk in veneuze stelsel zal toenemen en diastolische vullingsdrukken nog meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is tachycardie en wat gebeurt er met het slagvolume en wat met de cardiac output?

A

= hartslag meer dan 100/min

Het slagvolume wordt kleiner, omdat er minder tijd is om te vullen en dus minder EDV, hierdoor zal SV afnemen

De cardiac output zal dalen, omdat het Slagvolume bij een te hoge HF het niet meer kan compenseren door ESV te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij geleidingsstoornissen?

A

Hierbij kan het hart niet goed meer gecoördineerd samentrekken, waardoor de contractie van ventrikel verstoord is, de contractiliteit zal afnemen en SV afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met het EDV en wat met SV bij verstoorde/verminderde contractiliteit (prinaure aandoening)?

A

Hierbij zal het ESV groter worden (curve schuift naar rechts), maar het EDV zal niet veranderen waardoor het slagvolume daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is pathogenese?

A

Hoe etiologische factoren leiden tot het ziektebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is pathofysiologie?

A

Hoe het lichaam reageert op het ziekteproces met onder andere adaptatieprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe leidt een acute toename in BD in aorta tot daling van slagvolume?

A

Wanneer de bloeddruk toeneemt, zal de ESV veplaatsen naar rechts en de afterload zal hoger worden (smallere curve) en dus het slagvolume afnemen, het kost meer energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe leidt acuut bloedverlies tot een daling in het SV?

A
  • Bij acuut bloedverlies daalt de systemische vullingsdruk (central blood volume)
  • Hierdoor zal de druk in grote venen en atria verlagen
  • Er zal minder veneus bloed terugkeren
  • Dit zorgt ervoor dat er minder ventikel vulling is
  • Waardoor de EDV afneemt
  • En hierdoor, zolang de ESV niet veranderd, de SV afnemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Naar welke vaten wordt er gereffereerd als capaciteitsvaten en welke naar weerstandsvaten?

A

Capiciteits vaten = veneuze vaten
Weerstandsvaten = ateriële vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de transmurale druk?

A

Het drukverschil tussen de druk intravasculair en de druk buiten de vaatwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe leidt een toename in EDV tot een daling in SV?

A

Wanneer de ventrikel zich meer vult en dus EDV toeneemt, zal de preload mede toenemen. Hierdoor vergroot de straal van de ventrikel en wordt de wandspanning groter (T=P*r). De spieren bij afterload moeten nu meer spanning verwerken en hierdoor zal het slagvolume uiteindelijk kleiner worden.
* de toenemede preload kan de afnemende afterload niet compenseren → ESV neemt af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is aortaklep insufficiëntie en wat is het onderliggende probleem?

A

Een lekkende aortaklep → volumebelasting linker ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is supraventriculaire tachycardie en wat is het onderliggende probleem?

A

versnelde hartslag→ ritmestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is virale myocarditis en wat is het onderliggende probleem?

A

Ontsteking van hartspier → primaire aandoening van het myocard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is sinus bradycardie (‘sick sinus syndrome’) en wat is het onderliggende probleem?

A

SA-knoop vuurt te weinig → ritmestoornis

29
Q

Wat is Cor pulmonale en wat is het onderliggende probleem?

A

Verhoogde druk in longvaten, wat zorgt voor weerstand verhoogd is waartegen RV moet pompen → druk belasting linker ventrikel

30
Q

Wat is Mitraalklep stenose en wat is het onderliggende probleem?

A

M-klep is verdikt of verhard en openet onvolledig → ondervulling van het LV

31
Q

Wat is Pulmonaalklep stenose en wat is het onderliggende probleem?

A

P-klep is vernauwd (aangeboren) → drukbelasting van de RV

32
Q

Wat is Mitralis insufficiëntie en wat is het onderliggende probleem?

A

Lekkende mitralisklep, stroomt terug naar boezem→ volumebelasting LV

33
Q

Wat is 3e graads atrioventriculaire blokkade en wat is het onderliggende probleem?

A

Totale blok, geen AV-geleiding meer → Geleidinsstoornis

34
Q

Wat is idiopathische cardiomyopathie en wat is het onderliggende probleem?

A

Vaak erfelijjk, vorm hartfalen waarbij het hart gedilateerd is → primaire aandoening van het myocard

35
Q

Wat is hypertensie en wat is het onderliggende probleem?

A

Een hoge bloeddruk → drukbelasting van LV

36
Q

Wat is myocard infarct en wat is het onderliggende probleem?

A

Afluiting kransslagader, sterft stukje af → primaire aandoening van het myocard

37
Q

Wat is Ventriculaire tachycardie en wat is het onderliggende probleem?

A

Hartslag is te hoog, extra prikkels→ ritme- en geleidingsstoornis

38
Q

Wat is Wolff-Parkinson-White syndroom en wat is het onderliggende probleem?

A

Periodes van sterk verhoogde hartslag door versnelde geleiding van electrische prikkels (Aangeboren) → rimte- en geleidingsstoornis

39
Q

Wat is Ischemische cardiomyopathie en wat is het onderliggende probleem?

A

Bloedtoevoer naar hartspier venminder en zorgt voor verminderde hartfuncite (hoeft niet gelijjk myocardinfarct te zijn, omdat het niet perse blokkade in slagaders zit) → primaire aandoening van het myocard

40
Q

Wat is Harttamponade en wat is het onderliggende probleem?

A

Hierbij zit vocht tussen het pericard en het hart → ondervulling (door compressie van hart door bloed in de pericardholte)

41
Q

Wat is restrictieve pericarditis en wat is het onderliggende probleem?

A

Hartzakje is verkalk en dus aan buitenkant→ ondervullng (door beperking ventrikel door verbindweefseling van het pericardium)

42
Q

Wat is endocarditis?

A

Ontsteking binnenkant van het hart

43
Q

Wat is myocarditis?

A

Ontsteking hartspier

44
Q

Welke twee soorten adaptatie mechanismen heb je en wat zijn voorbeelden van die twee?

A
  • Acuut: toename in EDV en neurohumorale activatie
  • Chronisch: structurele dilatatie van ventrikel lumen en hypertrofie van ventrikelwand.
45
Q

Leidt een grotere EDV tot een groter of kleiner SV en wat is het gevaar bij slecht functionerende harten?

A

Groter
Gevaar is dat de toename in EDV, de afterload ook toeneemt, waardoor de spier overbelast raakt (T=P*r en r wordt groter)

46
Q

Waartoe leidt activatie sympatische zenuwstelsel?

A
  • Toename contractiliteit via de ß1-adrrenerge receptoren
  • Vasocontrictie van arterieel vaatbed (atriolen), weerstand neemt toe
  • Vasoconstrictie veneuze vaatbed, compliantie venen neemt af, waardoor vullingsdrukken ventrikels toenemen
47
Q

Waartoe leidt activatie van het cirulerende RAAS?

A

Leidt tot toename in cirulerend bloed

48
Q

Waartoe leidt activatie van lokaal myocardiaal RAAS?

A

Tot hypertrofie en dilatatie van hartspier

49
Q

Waartoe leidt activatie van endotheline (neurohumorale stof)?

A
  • Toename contractiekracht
  • Vasoconstrictie atrerieel en veneus vaatbed
  • Hypertrofie van ventrikel
50
Q

Waartoe leidt activatie van TNFa (cytokine)?

A

Tot inframmatie

51
Q

Waartoe leidt activatie van Atriaal Natriuretisch Peptide (hormoon)?

A
  • Vaatverwijding arterieel en veneus vaatbed
52
Q

Wat is het doel van structurele vergroting van de ventrikel wat is het nadeel?

A

Hierbij neemt bij dezelfde spierverkoting het slagvolume toe, maar de afterload neemt ook toe, doordat de straal toeneemt

53
Q

Wat is het doel van hypertrofie van de ventrikel?

A

Hiermee kan de kracht die de spierwand moet leveren verminderd worden (tijdelijk)

54
Q

Welke 5 afwijkingen van de hartspier zijn er, welke parameter wordt hier vooral beïnvloed?

A
  • Myocardiale efficiëntie → hoge afterload
  • Afwijkingen in energie metabolisme → ischemie
  • Afwijkingen in eiwitten betrokken bij contractie
  • Afwijkingen in excitatie-contractie koppeling → Ca huishouding
  • Afwijkingen in ß-adrenerge systeem

Laatste 4 vooral de contractiliteit

55
Q

Wat is het gevolg als de contractiliteit beïnvloed wordt (nadelig)?

A

Slagvolume gaat omlaag, daardoor ook de cardiac output en uiteindelijk daalt de arteriële bloedruk

56
Q

Welke 5 maatregelen kunnen de preload en afterload van de ventrikel verlagen?

A
  • Dieet, bv zout en vochtinname vermidneren
  • Diuretica
  • Arteriële vaatverwijder waardoor BD daalt
  • Veneuze vaatverwijder waardoor veneuze drukken dalen
  • Toename in contractiliteit (alleen in acuut falen)
57
Q

Welke rol speelt het sympathische zenuwstelsel bij het regelen van de hartfrequentie?

A
  • Het verhoogt de hartfrequentie
  • Verhoogt de contractiliteit van het hart
58
Q

Wat gebeurt er als de zenuwen naar het hart, afkomstig van n. 10 zijn afgesneden?

A

Dan neemt de hartfrequentie toe

59
Q

Waar staat afkorting SW voor?

A

Slagwerk

60
Q

Heeft een verhoging in afterload hetzelfde effect op slagvolume als op slagwerk?

A

Nee, slagwerk verminderd veel minder, doordat meeste werk in de durkopbouw gaat zitten.

61
Q

Hoe wordt er een toename in LV bewerksteld in zowel intrinsieke als extrinsiek mechanisme bij inspanning?

A
  • Intrinsiek door verhoging hartfrequentie
  • Extrinsiek door toename in sympathische activiteit (via B-receptoren)
62
Q

Wat is sympathische reïnnervatie?

A

Het opnieuw uitgroeien van sympathische zenuwen

63
Q

Tot welke frequenties gaat het menselijk gehoor?

A

Van 20 Hz tot 20.000 Hz

64
Q

Wat is infrageluid?

A

Geluid onder de 20 Hz

65
Q

Wat is ultrageluid?

A

Geluid boven de 20.000 Hz

66
Q

Wat bepaalt de toon, en wat het volume?

A

De toon door de frequentie
Het volume door de amplitude

67
Q

Wanneer zal een zendpuls/geluidspuls reflecteren?

A

Wanneer het een grens tussen twee structuren bereikt met een verschillende akoestische impedantie (Z).

68
Q

Wat is emissie?

A

een radioactieve stof wordt in het lichaam gebracht. De uittredende straling geeft informatie over de plaats en hoeveelheid van de
radioactieve stof;