week 4 Flashcards

1
Q

post-transcriptional controls

A

na binding RNA polymerase aan de promotor en RNA synthese is begonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

transcription attenuation

A

het RNA vouwt zich in een 3d structuur tijdens trtanscriptie om RNA-pol II te hinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

riboswitch

A

korte RNA-sequenties die van vorm veranderen door de binding van een klein molecuul. Promoten of blokkeren dan rna-polymerase. Meestal aan de 5’ kant van het mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intron sequence ambiguity

A

spliceosoom kan verschillende alternatieve paren van splice sites niet goed van elkaar onderscheiden omdat het werkt met consensussequenties. Deze manier van alternatieve splicing is ongereguleerd en transcripten zijn dus in gelijke hoeveelheden aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

negatieve regulatie van alternatieve splicing

A

binden van een repressor waardoor de splicing-machinerie niet kan binden op het pre-mrna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

positieve regulatie van alternatieve splicing

A

binden van een activator zorgt ervoor dat de splicing machinerie kan binden op een splice-site die anders overgeslagen zou worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eiwit-coderend gen

A

DNA- sequentie die wordt afgeschreven als één eenheid en codeert voor een set nauwverwante polypeptideketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

back splicing

A

er kan circulair RNA ontstaan ter grootte van 1 exon (200 nt) doordat een 3’splice site verbindt met een 5’site die al uit het RNA-polymerase gekomen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

directed transport

A

transport mRNA over het cytoskelet met motoreiwitten, vervolgens vast aan ankereiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

random diffusion and trapping

A

mRNA bindt random aan ankereiwitten als ze ze tegen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

local protection by trapping

A

mRNA wordt standaard overal afgebroken behalve bij de ankereiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

werking elF2

A

gebonden aan GTP gaat het samenmet tRNA binden aan de kleine ribosomale subunit. Deze bindt aan de 5’ kant van het mRNA en begint met scannen tot de AUG. Dan wordt GTP door elf2B vervangen door GDP en elF2 dissocieert. vervolgens kan de grote subunit binden –> translatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

regulatie elF2

A

door fosforylatie gaat elF2 met hoge affiniteit binden aan elF2B waardoor er geen GDP in GTP omgezet kan worden –> weinig actief elF2 –> minder overall translatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uORF

A

upstream open reading frames in de 5’UTR zorgen ervoor dat de ORF minder wordt getransleerd omdat een aantal ribosomen vanaf het uORF start en van het mRNA afvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

leaky scanning

A

wanneer de recognition site rondom het AUG te veel afwijkt wordt de volgende AUG gebruikt –> kortere eiwitten, soms zonder transportsignaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

IRES

A

internal ribosome entry sites zijn mRNA sequenties die 3d structuren vormen waar translatie-initiatie eiwitten direct aan kunnen binden.

17
Q

mechanismen voor eukaryote mRNA afbraak

A

na inkorten poly-A staart: 1. 5’-3’ verwijderen cap en afbraak, 2. 3’-5’ afbraak

18
Q

P-bodies

A

afbraak mRNA dat al gedeeltelijke poly-A shortening heeft gehad. Bewaren sommige intacte RNA’s

19
Q

stress-granules

A

hier worden mRNA’s tijdelijk opgeslagen bij cellulaire stress

20
Q

RNAi

A

RNA interferentie door base-paring van miRNA, siRNA of piRNA

21
Q

miRNA regulator genexpressie

A

vormt samen met eiwitten RISC. drie kenmerken maken het een goede regulator:
1. één miRNA kan meerdere mRNA’s reguleren
2. miRNA’s werken combinatorial (er kunnen er meerdere binden als één niet genoeg is
3. miRNA neemt minder ruimte in het genoom in dan eiwitten

22
Q

siRNA

A

small interfering RNA ontstaat door (viraal) dsRNA dicing in kleine fragmenten en vervolgens klieving van de strengen door Argonaute. Het kan binden aan RISC en dan kan Argonaute viraal RNA of transposable element RNA vinden en afbreken

23
Q

RITS

A

RNA-induced transcriptional silencing complex bestaat uit siRNA en eiwitten zoals argonaute. Dit remt transcriptie door tijdens de transcriptie te binden aan het target RNA en vervolgens histon-modificerende eiwitten aan te trekken die zorgen voor heterochromatinevorming. Zo remt siRNA transcriptie.

24
Q

lncRNA

A

langer dan 200nc
functies:
1. scaffold: eiwitten bij elkaar brengen (bijv, telomerase)
2. guide sequences: eiwitten naar specifieke sequenties brengen waar ze aan kunnen binden
3. antisense RNA’s: soms afgeschreven in de verkeerde richting waardoor ze kunnen binden aan het mRNA van de goede richting
4. biomoleculaire cindensaten formatie
- ze werken meestal in trans maar kan ook in cis als ze aan de RNA-pol blijven zitten

25
Q

allosterische regulatie van eiwitactiviteit

A

twee bindingsplaatsen: een active site voor substraat en een regulatory site voor een ligand

26
Q

fosforylering

A

covalent binden van de derde fosfaatgroep van atp aan hydroxylgroep van serine, threonine of tyrosine

27
Q

monoubiquitinering

A

histonregulatie

28
Q

multiubiquitinering

A

endocytose

29
Q

polyubiquitinering

A

afbraak in proteasoom of DNA repair

30
Q

proteasoom

A

cilinder waarin eiwitten met ubiquitine aan de cap worden herkend en in het core door proteases wordt afgebroken

31
Q

SRP

A

signal recognition particle

32
Q

shuttling proteins

A

hebben zowel NLS als NES en shuttelen steeds op en neer tussen de nucleus en het cytosol

33
Q
A