Week 1: structuur en functie van het genoom Flashcards

1
Q

Non-covalente interacties

A
  1. vanderwaals
  2. waterstofbrug
  3. elektrostatisch
  4. hydrofoob
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

specificiteit

A

wordt bepaald door az-volgorde, secundaire en tertiaire structuur, post-translationele modificaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

affiniteit

A

maat voor sterkte van de binding tussen twee moleculen. Gebaseerd op gebonden/ongebonden tijdens een dynamisch evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

brownian motion

A

random bewegingen van moleculen door de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hielprik

A

26 ziektes: CF, stofwisselingsziekten, congenitale hypothyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

newborn genomes programme

A
  1. sterk bewijs dat genetische variant leidt tot aandoening
  2. groot deel van de persoenen krijgen symptomen die kwaliteit van leven beïnvloeden
  3. vroege interventie leidt tot verbetering van levenskwaliteit
  4. behandeling moet voor iedereen toegankelijk zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Preïmplantatie genetische test (PGT)

A

bij IVF wordt een klompje cellen zonder mutaties teruggeplaatst in de baarmoeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly