week 3 Flashcards

1
Q

verschillende manieren van genexpressie controle

A
  1. transcriptional control
  2. RNA processing control
  3. RNA transport and localization control
  4. Translational control
  5. mRNA degradation control
  6. protein activity control door eiwitten te (in)activeren, af te breken, transport of compartimentalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cis-regulatoire sequenties

A

sequenties die op hetzelfde chromosoom liggen waar transcriptieregulatoren aan kunnen binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

major groove

A

meer moleculaire contactpunten zodat transcriptieregulatoren hier beter kunnen binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

coöperatieve binding

A

wanneer er een monomeer gebonden is, bindt de volgende monomeer gemakkelijker (geeft sigmoidale curve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

operon

A

cluster aan genen onder één operon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

allosterisch eiwit

A

wordt geactiveerd door het ondergaan van een conformatieverandering door binding van een ander molecuul (bijv tryptofaan bij de tryptofaan-repressor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

regulators van het Lac operon

A

Lac repressor (is repressed door allolactose bij aanwezigheid van lactose) en CAP activator (is geactiveerd door binding cyclisch amp bij absentie van glucose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

promotor

A

hier binden de GTF’s en RNA pol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cis-regulatory sequences

A

hier binden transcriptieregulators

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gene control region

A

bij eukaryoten de combinatie van cis-regulatoire sequenties en de promotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spacer DNA sequences

A

dna tussen cis-regulatoire sequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mediator

A

protein complex dat ervoor zorgt dat eiwitten met RNA pol kunnen communiceren en het positioneert TFIIH op de staart van RNA pol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

coactivators en co-repressors

A

eiwitten die niet direct aan het DNA binden maar aan andere gebonden transcriptieregulatoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

enhancer

A

cis-regulatory sequence waar transcriptie activatoren binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

synergie

A

transcriptieregulatoren hebben samen hun effecten met elkaar vermenigvuldigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

insulator

A

twee eiwitten binden aan twee insulator sequenties en binden aan elkaar (vormt een loop) hierdoor wordt de cis-regulagtoire sequentie dichter bij het te transcriberen gen gebracht

17
Q

krüppel en giant

A

repressor Eve

18
Q

hunchbac en bicoid

A

activator van Eve

19
Q

combinatorial control

A

de combinatie van verschillende transcriptieregulatoren bepaalt welk celtype ontstaat

20
Q

iPS

A

induced pluripotent stem cells door inbrengen 3 master transcription regulators

21
Q

glucocorticoid receptor

A

geactiveerd door het ligand glucocorticoid

22
Q

feed forward loop

A

alleen langere signalen geven een effect omdat een tweede signaalmolecuul op moet hopen

23
Q

flipflop device

A

om en om activatie, dubbele repressie van twee regulatoren leidt indirect tot een positive feedback loop

24
Q

DNA methylering

A

op cytosine in CG rijke gebieden. Transcriptie onderdrukken op meerdere manieren: interfereren met eiwitten voor transcriptie-initiatie, histon modifying enzymes aantrekken,

25
Q

genomic imprinting

A

alleen paternaal of maternaal allel komt tot expressie, andere gemethyleerd

26
Q

X-inactivation

A

synthese van Xist RNA dat blijft zitten op het chromosoom en het bedekt. vormt bindingsplaatsen voor allerlei eiwitten die zorgen voor condensatie en inactivatie.

27
Q
A