week 3 hc12/13/14 + pr3 +zs14 Flashcards

1
Q

welke hersenzenuwen bevat het mesencephalon

A

3 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke hersenzenuwen bevat de pons

A

5 tot 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is n1
functie
afferent of efferent

A

n olfactorius
reuk
afferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke hersenzenuw bevat de medulla

A

9 tot 12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is n2
functie
afferent of efferent

A

n opticus
zien
afferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat kan problemen met n2 veroorzaken. (2 dingen, zijn er meer maar hier staan 2)

A

ontsteking, MS
intracraniele drukverhoging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke zenuwen zorgen samen voor de pupilreflex

A

n2 en n3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kan het dat er sprake is van een symmetrische pupilreactie?

A

n2 is in verbinding met beide n3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een relatief afferent pupildefect RAPD

A

signaal niet opgevangen door n opticus, aangedane oog geen reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke zenuw is bij de pupilreflex afferent en welke efferent

A

af: n2
ef: n3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is n3
functie
afferent of efferent

A

n oculomotorius
bewegingen oog, pupilconstrictie en heffen boven ooglid
efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zie je bij uitval n3

A

ptosis: hangend ooglid
down en out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welk bloedvat kan uitval bij n3 veroorzaken

A

a communicans posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is n4
functie
afferent of efferent

A

n trochlearis
beweging oog, naar neus kijken. probleem kan dubbelzien veroorzaken
efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is n6
functie
afferent of efferent

A

n abducens
oog kan naar buiten draaien, abductie
efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een nystagmus

A

trillend oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is n5
functie
afferent of efferent

A

n trigeminus
sensibiliteit gelaat
afferent en beetje efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is n7
functie
afferent of efferent

A

n fascialis
mimiek
efferent en afferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke hersenhelft innerveert de onderste helft van het gelaat

A

contralateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke hersenhelft innerveert de bovenste helft van het gelaat

A

beide hersenhelften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uitval centrale facialisparese

A

ogen sluiten en wenkbrauwen optillen
niet meer mondhoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

uitval perifere fascialisparese

A

gehele gezichtshelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is n8
functie
afferent of efferent

A

n verstibulocochlearis
gehoor en evenwicht
afferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is n9
functie
afferent of efferent

A

n glossopharnygeus
smaak en slikken
afferent en efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is n10
functie
afferent of efferent

A

n vagus
smaak, slikken, spijsvertering, hartspier, stembanden
afferent en efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is n11
functie
afferent of efferent

A

n accessorius
bewegen nek en ophalen schouders
efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is n12
functie
afferent of efferent

A

n hypoglossus
motoriek tong
efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe is uitval georrienteerd bij letsel hersenstam betreft hersenzenuw en langebaansysteem

A

hersenzenuw ipsilateraal
langebaansysteem contralateraal

dus probleem gezichtskant is ook het probleem van de kant zenuw
het lichaam is aan de andere kant in de problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is de aras en wat doet het

A

gebied tussen hersenstam en thalamus
bewustzijn en slaapwaakritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de glasgow coma scale

A

ogen, e, 4
motoriek, m, 6
verbaal, v, 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welke zenuwen horen bij de pupilreflex

A

n2 en 3, mesenchephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

welke zenuwen horen bij de corneareflex

A

n 5 en n 7, pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

welke zenuwen horen bij de compensatoire oogbewegingen, reflex

A

n3 n5 n8, pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

welke zenuwen horen bij de ademhaling, reflex

A

n 10, medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

welke zenuwen horen bij de hoestreflex

A

n 9 en n10, medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat is er aan de hand bij het locked in syndroom

A

motoriek gezicht en lichaam volledig verstoord
ventraal in de pons verlopende piramidebanen zijn onderbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat krijg je bij een laesie in het cerebellum en de basalekernen wel en wat niet

A

GEEN verlamming
wel bewegingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

functie basale kernen in cerebellum

A

planning en coordinatie bewegingen

37
Q

hoe is het cerebellum opgebouwd

A

midden is de vermis, daar omheen twee hemisferen

38
Q

waar gaat output van het cerebellum ALTIJD doorheen

A

cerebellaire kernen
(fastigii, interpositus, dentatus)

39
Q

wat doet de tractus spinocerebellaris
afferent of efferent

A

coordinatie bewegingen
gaat naar de cortex, afferent

40
Q

wat is ataxie

A

als bewegingen niet gecoordineerd verlopen

41
Q

wat doet het vestibulocerebellum (archicerebellum)
waar ligt het

A

balans en oogbewegingen
lijntje eronder

42
Q

wat doet het spinocerebellum (paleocerebellum)
waar ligt het

A

bijsturen van bewegingen, somatotopie
ligt in de vermis

43
Q

wat doet het cerebrocerebellum (neocerebellum)
waar ligt het

A

motorplanning
hemisferen

44
Q

wat is de outputkern van de intermediaire hemisfeer (beide zijde naast de vermis)
wat is de functie
ipsi of contra

A

nucleus interpositus

regulatie distale motoriek ipsilateraal

45
Q

wat is de outputkern van de vermis

A

nucleus fastigii

46
Q

wat is de outputkern van de cerebrocerebellum

A

nucleus dentatus

47
Q

wat is de outputkern van de vestibulocerebellum

A

nucleus fastigii

48
Q

vanuit waar ontvangt het cerebrocerebellum input

A

frontale en parietale cortex

49
Q

vanuit waar ontvangt het vestibulocerebellum input

A

info evenwichtsorgaan

50
Q

vanuit waar ontvangt het spinocerebellum input

A

ruggenmerg

51
Q

geef aan wat de:
input
output
target
functie

van het cerebrocerebellum is

A

input: vanuit cortex via pons
output: nucleus dentaus
target: projectie van motorcortex via thalamus
functie: motorplanning, regulatie van distale spieren ipsilateraal, 2x kruising

52
Q

geef aan wat de:
input
output
target
functie

van het spinocerebellum (intermediaire hemisfeer, naast vermis) is

A

input: sensorische info uit ledematen via tractus spinocerebellaris
output: nucleus interpositus
target: projectie in motorcortex via thalamus
functie: regulatie distale motoriek, ipsilateraal, 2x kruising

53
Q

geef aan wat de:
input
output
target
functie

van het spinocerebellum (vermis) is

A

input: sensorische info nek en romp,
output: nucleus fastigii
target: projectie op reticulaire formatie
(en vestibulaire kernen en motor cortex)
Functie: via ventromediale afdalende
systemen regulatie axiale+proximale
motoriek en oogbewegingen. aansturen motoriek van rompspieren

54
Q

geef aan wat de:
input
output
target
functie

van het vestibullocerebellum is

A

Input: uit evenwichtsorgaan, nucleus vestibularis
Output: via vestibulaire kernen (=subcorticaal motorisch centrum) en nucleus fastigii
Target: projectie op motorneuronen
ruggenmerg en oculomotorisch systeem
Functie: reguleren spieren voor balans en
oculomotorische systeem. dus evenwicht en oogbewegingen

55
Q

welke basale kernen vormen samen het striatum

A

nucleus caudatus en putamen

56
Q

welke basale kernen vormen samen het corpus striatum

A

nucleus caudatus
putamen
globus pallidus

57
Q

welke basale kernen vormen samen het nucleus lentiformis

A

putamen en globus pallidus

58
Q

wat doet de indirecte weg van de basale kernen

hoe loopt deze weg

A

remmend effect motorcortexn ongewilde bewegingen
komt door vrijlating gaba

cortex - striatum - globus pallidus externus - subthalamus - globus pallidus internus - thalamus - motorische cortex

59
Q

wat doet de directe weg van de basale kernen

hoe loopt deze weg

A

activeren van de motorcotex
remt vrijlating gaba

cortex - striatum - globus pallidus internus - thalamus - motorische cortex

60
Q

bij welke ziekte is er sprake van bewegingsarmoede

61
Q

bij welke erfelijke ziekte is er sprake van onwillekeurige bewegingen

A

huntington

62
Q

hoe loopt het piramidale systeem

A

van cortex naar ruggenmerg. efferent

63
Q

functies piramidale systeem

A

initieren en stoppen bewegingen
onderdrukken onwillekeurige bewegingen
aanleren bewegingen

64
Q

wat is de pathogenese van parkinson
welk hersendeel heeft dopaminetekort

A

verlies van substantia nigra door minder dopamine producerende neuronen
striatum heeft dopamine tekort

65
Q

2 manieren behandeling parkinson

A

levodopa
deepbrain stimulation

66
Q

wat vasculariseert het voorste gedeelte vanhet ruggenmerg

A

de a spinalis anterior

67
Q

wat vasculariseert het achterste gedeelte van het ruggenmerg

A

de aa spinalis posterior. 2 dus

68
Q

waar zit de visuele laesie als je blind bent aan je linker oog

A

voor het chiasma opticum

69
Q

waar zit de visuele laesie als je bitemporale hemianopsie hebt, dus buitenkant van beide ogen geen zicht

A

in chiasma opticum

70
Q

waar zit de visuele laesie als je nasale hemianopsie hebt aan je linker oog. dus links aan de neus kant zie je niks

A

vezels in de linker nervus opticus die visuele informatie van de temporale retina vervoeren. loopt langs chiasma opticum maar kruist niet

71
Q

waar zit de visuele laesie als je rechtzijdige homonieme hemianopsie hebt. dus rechts beide ogen geen zicht

A

laesie in het visuele systeem ná het chiasma opticum, aan de linkerzijde van het brein

72
Q

waar zit de visuele laesie als je rechtzijdige quadrantanopsie boven hebt. dus recht boven beide ogen een kwartje niet

A

laesie in linker deel dat uitmaakt van de optische radiatie en dan de buitenkant

73
Q

waar zit de visuele laesie als je rechtzijdige quadrantanopsie onder hebt. dus rechts onder beide ogen een kwartje niet

A

laesie in linker deel dat uitmaakt van de optische radiatie en dan de binnenkant

74
Q

welke kwab houdt zich bezig met de lokalisatie van een object

75
Q

welke kwab houdt zich bezig met de identificatie van een object

76
Q

wat voorziet de visuele cortex van bloed

A

a cerebri posterior

77
Q

wat kruist er in het chiasma optica

A

Binnenkant kruist
Buitenkant niet

78
Q

wat loopt er in de linker tractus opticus

A

Vezels van de linker buitenkant én de rechter binnenkant

79
Q

wat loopt er in de rechter tractus opticus

A

Vezels van de rechter buitenkant én de linker binnenkant.

80
Q

wat zie je globaal bij laesie voor het chiasma optica

A

tast 1 oog aan

81
Q

wat zie je globaal bij laesie na het chiasma optica

A

beide ogen een probleem

82
Q

uit wat bestaat het neurocranium

A

calvaria (schedeldak)
basis cranii (schedelbasis)

83
Q

wat vormt het schedeldak

A

os frontale
os parietale
os occipitale
os temporale

84
Q

wat vormt onder andere de schedelbasis

A

os sphenoidale en os ethmoidale

85
Q

hoe heet het dubbelblad van dura wat tussen de grote en kleine hersenen ligt

86
Q

wat voorziet de medulla van bloed

A

a vertebralis
pica
a basilaris
a spinalis anterior

87
Q

wat voorziet de pons van bloed

A

a basilaris
aica
a cerebelli superior

88
Q

wat voorziet het mesencephalon van bloed

A

a cerebri posterior en a basilaris

89
Q

welke 5 basale kernen zijn er

A

nucleus caudatus
putamen, striatum
glubus pallidus
nucleus subthalamicus
substantia nigra

90
Q

wat is het doel van de directe weg van de basale kernen

A

activeren van motorprogrammas als iemand dat wil

91
Q

wat is het doel van de indirecte weg van de basale kernen

A

competitieve motorprogrammas onderdrukken