week 3 geneesmiddelen zs12 en wg1 Flashcards

1
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de luchtwegen

A

cel: gladdespiercel en slijmkliercel
receptor: b2
effect cel: relaxatie
effect orgaan: bronchodialatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het hart

A

cel: nodale cel en hartspiercel
receptor: b1
effect cel: depolarisatie en contractie
effect orgaan: stijging hartfreq + toename geleiding en toename contractiekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de bloedvaten

A

cel: gladde spiercel
receptor: a1,2 en b2
effect cel: contractie en relaxatie
effect orgaan: vasoconstrictie en dialatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de md kanaal

A

cel: gladde spiercellen, slijmkliercellen, spfincterspiercel
receptor: b2, -, a1
effect op cel: relaxatie, -, constrictie
effect orgaan: minder peristaltiek, -, meer sfinctertonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de blaas

A

cel: gladdespiercel en sfincterspiercel
receptor: b2 en a1
effect cel: relaxatie en contractie
effect orgaan: minder wandspiertonus en meer sfinctertonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bij het sympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de speekselklieren

A

cel: slijmkliercellen
receptor: a1
effect cel: contractiie
effect orgaan: speekselsecretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de luchtwegen

A

cel: gladdespiercel en slijmkliercel
receptor: m3 en m3
effect cel: contractie en meer secretie
effect orgaan: bronchoconstrictie en bronchoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het hart

A

cel: nodale en spiercel
receptor: niet en m2
effect cel: niet en relaxatie
effect orgaan: hf niks en bloeddruk lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de bloedvaten

A

cel: gladdespiercellen
receptor: m3
effect: no afgifte
effect orgaan: indirect relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij het mg kanaal

A

cel: glad, slijm, sfincter
receptor: alles m3
effect cel: contractie, contractie, relaxatie
effect orgaan: contractie, secretie slijm meer, sfintertonus minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de blaas

A

cel: glad en sfincter
receptor: m3
effect cel: contractie en relaxatie
effect orgaan: tonus wandspier meer, plassen. sfintertonus lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij het parasympathische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de speekselklieren

A

cel: slijmcelklier
receptor: m3
effect cel: constrictie
effect orgaan: secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij het somatische zenuwstelsel
welke cellen, receptoren, effect op de cel en effect op orgaan horen bij de skeletspieren

A

cel: dwarsgestreept
receptor: n1
effect cel: contractie
effect orgaan: aanspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

neurotransmitter somatische zenuwstelsel

A

acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn directwerkende sympaticomimeticum

A

agonisten adrenerge receptoren
salbutamol, salmeterol, adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn indirectwerkende sympaticomimeticum

A

verhogen hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet, adrenerge receptoren geactiveerd

17
Q

hoe beinvloed Doxazosine noradrenerge signaaloverdracht

A

selectieve a1 adrenerge receptor antagonist
werkt als directe sympaticomimeticum

18
Q

hoe beinvloed Talpram noradrenerge signaaloverdracht

A

selectieve noradrenelaine heropnameremmer en werkt als indirecte sympathicomimeticum

19
Q

hoe beinvloed Moclobemide noradrenerge signaaloverdracht

A

monoamine-oxidase remmer en werkt als indirecte sympathicomimeticum
monoamine oxidase breekt noradrenaline af

20
Q

wat voor effect heeft het parasympatische stelsel op het hart
welke neurotransmitter en welke receptor
gevolg hart

A

negatief chrono en dromotroop
acetylcholine en M2 receptor
vertraagde geleiding prikkels door avknoop, hartfreq daalt en hartminuutvolume ook

21
Q

hoe werkt salbutamol en bij welke ziekten

A

b2 sympaticomimetica
bronchospasmen, astma of copd

22
Q

hoe werkt amitriptyline en bij welke ziekten

A

serotonine noradrenaline heropnameremmer
depressie, neuropathische pijn

23
Q

hoe werkt tolterodine en welke ziekten

A

cholinerge receptor antagonist
als je veel moet plassen

24
Q

wat gebeurd er bij tachycardie en hypertensie

A

b1 receptor zorgt voor stijging hf, versnelde geleiding en toename contractiekracht

25
Q

wat gebeurd er bij urineretentie

A

b2 zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen waardoor er geen tonus op de spierwand is
a1 zorgt dat sfincterspiercel contraheert en die juist meer tonus heeft

26
Q

wat gebeurd er bij geen darmperistaltiek

A

b2 receptor zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen met als gevolg geen darmperistaltiek

27
Q

wat gebeurd er bij verwijde pupillen, mydriasis

A

m3 receptor van parasympatische zenuwstelsel geblokkeerd. sympatische zenuwstelsel zorgt voor verwijde pupillen zodat er meer licht op netvlies valt

28
Q

wat gebeurd er bij een droge mond

A

sympatische zenuwstelsel produceert midner speeksel wat resulteert in een droge mond

29
Q

wat is fyostigmine

A

cholinesteraseremmer
indirect parasympatchomimeticum, inhibeert acethylcholesterase

30
Q

bij welke ziekte zijn er antilichamen gemaakt tegen acetylcholinereceptoren op het postsynaptische membraan, er is geen prikkeloverdracht

A

Myasthenia Gravis

31
Q

bij welke ziekte wordt het enzym acetylcholinesterase geremd dat acethylcholine in de synapsspleet remt

A

Pyridostigmine