week 2 zs 10 en hc geneesmiddelen en het perifere zenuwstelsel Flashcards
hoe heten geneesmiddelen die aangrijpen op het perifere zenuwstelsel
neurofarmaca
hoe kan je het zenuwstelsel structureel en functioneel indelen
structureel: centraal (hersenen en ruggenmerg) en perifeer (zenuwbanen)
functioneel: somatisch (willekeurig, skeletspieren) en autonoom (onwillekeurig)
autonoom: para en sympatisch
verschil efferent en afferente zenuwbanen
efferent: van cortex af
afferent: naar cortex toe
wat is de oorsprong van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel
s: ventrale hoorn
a: laterale hoorn
wat is het doelorgaan van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel
s: skeletspieren
a: organen en klieren
hoe is de beindiging van de motorneuronen van het somatische en autonome zenuwstelsel op het doelorgaan
s: direct
a: via autonoom ganglion
hoe is de myelinisatie van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel
s: altijd
a: postganglionair soms niet
wat is de neurotransmitter van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel
s: acethylcholine
a: acethylcholine en noradrenaline
hoe is de postsynaptische receptor van de motorneuronen in het ruggenmerg van het somatische en autonome zenuwstelsel
s: nicotine receptor
a: nicotine receptor in ganglion en bij eindorgaan adrenerge of muscarinereceptor
hoe is de ligging van ganglia van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: dichtbij wervelichaam
p: bij doelorgaan
wat is de lengte van het preganglionaire neuron van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: kort
p: lang
wat is de lengte van het postganglionaire neuron van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: lang
p: kort
wat is de vorm en het effect van postganglionaire neuronen van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: veel uitlopers naar organen, breed. lang effect
p: lokaal en kortdurend effect
wat is de neurotransmitter en de receptor preganglionair van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: acetylcholine, nicotinereceptor
p: acetylcholine en nicotine receptor
wat is de neurotransmitter en de receptor postganglionair van motorneuronen in het sympatische en parasympatische zenuwstelsel
s: adrenaline en a b adrenerge receptoren
p: acetylcholine en muscarinereceptor
wat voor receptoren bevat het skeletspierstelsel
wat bindt hieraan
wat is gevolg binding
Nm nicotine receptoren
acetylcholine
natriumkanalen gaan open en er kan depolarisatie plaatsvinden
wat voor soort receptoren zijn Nm nicotine receptoren
ionottrobe
bij welke ziekte gebruik je acetylcholinesterase remmers, en wat doet het
myasthenia gravis
met deze remmer wordt acethylcholine minder afgebroken,
zo is er een versterking of ontspanning vn skeletspieren
wanneer schrijf je neuromusculaire spierrelaxantia voor
spasticiteit of dystonie
wat staat in het ademhalingsstelsel onder somatische en onder autonome controle
s: ademhalingsspieren
a: luchtwegweerstand en regulatie
onder invloed van welk systeem staat een M3 receptor
welke transmitter bindt hieraan
wat is de functie van deze receptor betreft het ademhalingsstelsel
parasympatisch
acetylcholine
bronchoconstrictie en slijmsecretie van gladde spiercellen
onder invloed van welk systeem staat een b2 receptor
welke transmitter bindt hieraan
wat is de functie van deze receptor betreft het ademhalingsstelsel
sympatisch
(nor)adrenaline
bronchodialatatie
welke receptor is overgevoelig bij astma en wat is het gevolg
M3, muscarinereceptoren
gevolg is veel contractie en speeksel
welke geneesmiddelen helpen bij astma en copd en hoe werken ze
salbutamol: luchtwegverwijder, b2 agonist
ipratropium: m3 antagonist
welke receptoren zien we in het verteringstelsel en de funtie
para: m3, zorgt voor peristaltiek en secretie kliercellen
symp: a1 en b2, minder peristaltiek en secretie
welke receptoren zien we in het urinewegstelsel en wat is de functie
m3: parasymp, blaasspier trekt samen en zorgt voor blaaslediging!
a1 en b2: remt blaaslediging, spier is ontspannen
hoe werkt de parasympatische innervatie van het hart
welke receptor
welke transmitter
hoe zit het met chronotroop, dromotroop en inotroop
werkt alleen op elektrische cellen en niet op de spiercellen!
M2 receptor
negatief chronotroop
negatief dromotroop
geen inotroop, contractie
hoe werkt de sympatische innervatie van het hart
welke receptor
welke transmitter
hoe zit het met chronotroop, dromotroop en inotroop
werkt op zowel elektrisch (pacemaker) als op de spiercellen
adrenaline
b1 receptor
positief chrono, dromo en ino
wat is chronotroop, dromotroop en inotroop
chrono: freq hartslag
dromo: voortgeleiding
inotroop: contractie
onder welke controle staan de bloedvaten
welke receptoren en gevolgen
alleen sympatisch!
a1 voor vasoconstrictie
b2 voor vasodialatie
hoe werkt het parasympatische stelsel toch indirect op de bloedvaten
zorgt voor NO afgifte door de endotheelcellen
no zorgt voor vasodialatie
wat zijn metoprolol, propanolol en atenolol
b1 adrenerge receptor antagonisten
wat is doxazosine
een alfa 1 adrenerg receptor antagonist
wat doen de mimetica en lytica farmaca op het perifiere zenuwstelsel
mimetica: boots effect na
lytica: gaan effectem tegen
wat doen directe symphaticomemetica en noem voorbeelden
agonisten die binden aan adrenerge receptoren
adrenaline salbutamol salmeterol
wat doen indirecte symphaticomimetica
noem voorbeeld
verhogen noradrenaline in de synapsspleet
acetylcholineesterase remmer
welke neurotransmitter is selectief en welke niet
adrenaline heeft hoge affiniteit voor alle adrenerge receptoren
noradrenaline heeft hoge affiniteit voor a1 a2 en b1
dus alle gevolgen van b2 adrenerge receptoren zijn het gevolg van stimulatie door adrenaline
voorbeeld sympathicolytica
betablokkers
hoe kunnen bijwerkingen ontstaan
overdosering
overgevoelige patient
gebrek aan selectiviteit bij therapeutische dosering
wat doen neuromusculaire spierrelaxantia
waar grijpen ze op aan
verhinderen dwarsgestreepte skeletspieren
grijpen aan op motorische eindplaat, er is geen depolarisatie
waar grijpen de volgende neuromusculaire spierrelaxantia op aan: depolariserende spierrelaxantia, niet depolarisernde spierrelaxantia, botulinetoxine
depo: nicotine receptor agonist
niet depo: competitie nicotine receptor antagonisten
botu: remt presynaptische afgiste acetylcholine