Week 3, college 3: diagnosestelling type 1 & 2 diabetes mellitus Flashcards
verschil tussen 1 en 2
1 = jonger dan 30, meer klachten, diabetische ketoacidose!!!!!!!
2 = vaak overgewicht, na 30, gaat vloeiender de klachten
WHO diagnostische criteria voor diagnose diabetes
nuchter plasma glucose > 7,0 mmol/L
willekeurig plasma glucose > 11,1 mmol/L
1 abnormale + typische symptomen
of 2 abnormale + asymptomatisch
HbA1c >6,5 % (48 mmol)
bloedsuiker boven 7 neemt kans op retinopathe sterk toe, criteria gebaseerd op kans complicaties
IGT en IGF
allebei verhoogd risico op hart en vaat en niet op microvasculaire complicaties
verhoogd risico diabetes type 2
maar wel beiden op hele andere manier
IGT heeft orale nodig en IFG is met bloed afnemen (6,1-6,9)
HbA1c
120 dagen, afhankelijk van effect moitoren en te beoordelen
geen onderscheid type 1 en 2
gemiddelde glucosegehalte is dus 6-8 weken
stijgt glucose is er meer Hb1Ac
1% = 11 mmol/L
4-6% = 20-42
dus 8 % = 64
glycosurie
kom je er te laat pas achter
SGLT1 en SGLT2 transportere glucose in nier, als teveel glucose komt in urine
diabetische ketoacidose
als blanco voorgeschiedenis met klachten veel plassen, veel drinken en gewichtsverlies + goede eetlust
ALTIJD diabetische ketoacidose uitsluiten
door bloedsuikerspiegel meten, pH en de ketonen in bloed enof urine
bij ernistige insuline deficientie, neemt lipolyse toe, dus aanbod vrije vetzuren, opgenomen door levercellen, maken ketonlichamen = ketoacidose
complicaties diabetes
type 1= 0% retinopathie of nefropathie (vaak pas na 5 jaar)
type 2 = 20 retinopathie 10-37 nefropathie 9 neuropathie 10 angina pectoris 5 heeft myocard infarct gehad