Week 3: Collectieve keuzetheorie Flashcards
Natuurlijk monopolie
Monopolies waarbij er hoge opstartkosten zijn, maar daarna schaalvoordelen zijn. Dalende gemiddelde kosten van productie, marginale kosten blijven gelijk (en vrij laag). Deze sunk costs zijn een barrière. Hier de markt zijn gang laten gaan betekent dat er één aanbieder gaat zijn die een hogere prijs en lagere productie gaat vragen dan het evenwicht.
Oplossing vanuit overheid is nationalisatie of regulering
Vier redenen voor overheidsfalen
- Beperkte informatie
Beleid of subsidiepakketten zijn nooit 100% afgestemd op doelgroep door gebrek aan kennis, wordt ook misbruik van gemaakt - Beperkte invloed op hoe private markten zullen reageren (op maatregelen die de overheid neemt)
Als een overheid een prijs zet, weet de overheid niet exact hoe het aanbod gaat zijn. - Beperkte invloed op ambtenarij
Wetten en regelgeving moet worden uitgevoerd en gehandhaafd door ambtenaren, controle houden op die uitvoering is erg lastig. Weinig concurrentieprikkels voor overheidsinstanties. Bureaucraten willen eigen nut maximaliseren, kan ook zijn meer bureaucratie of meer geld - Beperkingen door het politieke proces
Politici zijn ook rationele utility maximizers, zijn misschien meer bezig met andere belangen (bijv. herverkiezing) dan hun werk. Lobby speelt ook een rol.
Overheidsfalen bij toezicht (3e en 4e vorm)
- Deelbelangen spelen een rol, politieke draaideur
- Afwezigheid van prikkels die er bij private organisaties wel zijn:
- Geen concurrentieprikkel -> overheid is veelal monopolist
- Soft budget constraint: als private organisatie erg gebonden aan begroting. Ministeries gaan alleen niet failliet, en er is altijd een ander potje
- Bij overheden beperkingen aan salarissen en bonussen. Als je er vanuit gaat dat ambtenaren rationele actoren zijn, dan mist hier een prestatieprikkel
- Rechtspositie van ambtenaren
- Budgetmaximalisatiemodel (Niskanen)
Budgetmaximalisatiemodel (Niskanen)
Bureaucraten proberen hun budgetten (nut) te maximaliseren om hun macht, prestige en belang te vegroten. Vanuit rationele actor model beredeneerd, net als een hoofd van een afdeling in een privaat bedrijf.
- Principaal-agent probleem: informatieasymmetrie, ambtenaren werken in hun eigen belang, en niet in belang van de burgers.
- Erger bij de overheid: geen concurrentie en vaak grote organisaties
- Aantal kanttekeningen:
- Conclusies van economen vloeien voort uit theoretische assumpties (rationeel keuzemodel, maar zijn ambtenaren wel zo rationeel?)
- Contrasteert met empirisch onderzoek dat aantoont dat het prestatieverschil tussen publiek en privaat klein is, ambtenaren gemotiveerd zijn om te werken voor de goede zaak (PSM) en ambtenaren vanuit zichzelf verantwoording afleggen over hun handelen
Besluitvorming in de publieke sector
Niet via individuele vraag/aanbod:
- Publieke sector wordt gekenmerkt door collectieve besluitvorming waarbij individuele voorkeuren vertaald moeten worden in een collectieve voorkeur
- Hiervoor is een bepaalde beslisregel/stemprocedure vereist. Bijvoorbeeld unanimiteit, simpele meerderheid, 2/3e meerderheid
- Zelfs als individuele voorkeuren rationeel zijn (= volledig en transitief), kan een collectieve voorkeur niet rationeel zijn
- Oftewel: zelfs in een samenleving met alleen maar rationele individuen kan de collectieve keuze niet-rationeel zijn
Rationele individuele voorkeuren, vereisten:
- Voorkeuren zijn volledig: individuen kunnen opties zien, vergelijken en rangschikken
- Voorkeuren zijn transitief: als A > B en B>C, dan ook A>C
- Als voorkeuren volledig en transitief zijn, dan is er sprake van een voorkeurordening
- Deze ordening heeft een “top”, deze top kiezen betekent nutsmaximalisatie
Twee problemen bij collectieve keuze
- Condorcet’s paradox
- Arrow’s Impossibility Theorem
Condorcet’s paradox (bij meerderheidsbesluitvorming):
Rationele individuele voorkeuren kunnen leiden tot een irrationele groepsvoorkeur. De collectieve voorkeur kan cyclisch zijn, waardoor vooral zaken afhangen van stemprocedure.
Arrow’s Impossibility Theorem
- Generaliseert het probleem van de Condorcet paradox naar alle mogelijke stemprocedures/verkiezingssystemen
- Er zijn een aantal minimale condities waaraan redelijk stemprocedure zou moeten voldoen:
- Transitiviteit: als elk individu in de groep A>B, dan moet dat ook zo terugkomen in de groepsvoorkeur
- Nondictatorship: geen individu die op basis van eigen voorkeur de uiteindelijke groepsvoorkeur bepaald
- Onafhankelijk van irrelevante alternatieven: de groepsvoorkeur tussen A en B mag niet zomaar veranderen door een derde optie C. Gebeurt vaak bij verkiezingen
- Unrestricted domain/onbeperkt domein: individuen mogen elke voorkeur hebben tussen de alternatieven in een keuzeset
- Stelling: het is onmogelijk om rationele individuele keuzes in een coherente groepsvoorkeur te vertalen, zonder dat een van de condities geschonden wordt.
Implicaties voor het politieke proces vanuit collectieve keuzetheorie:
- Ideale stemprocedure bestaat niet, stemprocedure zelf heeft invloed op uitkomst.
- Naarmate de groep en het aantal mogelijke alternatieven groter wordt, wordt de kans op irrationele groepsvoorkeuren groter
- Institutionele mechanismen/besluitvormingsprocedures zijn nodig om ofwel de participatie ofwel het aantal alternatieven te beperken. Maar dit kan ook een manier zijn om invloed uit te oefenen en de agenda te beperken
De agendasetter is een machtige figuur
Vertaling van collectievekeuzetheorie naar EOF:
- “Daar zou de overheid iets aan moeten doen…” -> is niet de manier waarop keuzes binnen een democratisch systeem gemaakt worden
- Het is niet ‘de markt’ vs. ‘de overheid’, maar de ‘de markt’ vs. ‘de overheid + alle incoherentie van groepsbesluitvorming waardoor de overheid elke keer wat anders wil/doet’.
- Public choice theorie geeft de vraag welke uitkomst er waarschijnlijk komt uit politieke besluitvorming. Deze uitkomst moet volgens economen vergeleken worden met het marktalternatief
- Public choice theorists/economen: in de analyse of overheidsingrijpen een goed idee is t.o.v. het marktalternatief moeten we deze problemen in groepsbesluitvorming meenemen.
Dit alles vergroot de kans op overheidsfalen en maakt de overheid daardoor een nog minder aantrekkelijk alternatief t.o.v. de markt (voor veel economen).
Tragedie van de Meent (Hardin)
- Meent: een gebied dat in handen is van iedereen, waarin iedereen verantwoordelijk is voor de meent
- “Het in stand houden van de meent is een publiek goed”. Negatieve externe effecten zijn voor anderen, prikkels voor slecht gedrag/te veel te consumeren. Zelfoptimalisatie is niet optimaal voor de gemeenschap
- Prikkels voor individu en het collectieve goed verschillen
Type goederen
- Club goederen (laag-rivaliserend, makkelijk uitsluitbaar)
- Private goederen (hoog-rivaliserend, makkelijk uitsluitbaar)
- Publieke goederen (laag-rivaliserend, moeilijk uitsluitbaar)
- Gemeenschappelijke middelen/meent (hoog-rivaliserend, moeilijk uitsluitbaar)
Merit goods
Zijn goederen of diensten die de overheid wil stimuleren te consumeren. Kan ook negatief: demerit goods. Zorg en onderwijs kunnen bijvoorbeeld merit goods zijn. Kunnen ook aan de markt overgelaten worden, maar positieve/negatieve externe effecten zijn vaak zo groot dat ze ingrijpen rechtvaardigen
Oplossen van de tragedie van de meent
Dilemma tussen sociale kosten en individuele kosten, oplossingen:
- Communicatie, mits dit geen “cheap talk” is
Economen gaan er vaak vanuit dat communicatie wel cheap talk is. - Innoveren door de spelregels aan te passen
Ostrom: Individuele personen gevangen in een sociaal dilemma zijn waarschijnlijk om te investeren in middelen om te innoveren en de structuur te veranderen om collectieve uitkomst te bevorderen. Mensen lossen het zelf op, geen reden om te geloven dat ambtenaren en politici dit beter kunnen