Week 2: Fundamenten van de welvaartseconomie Flashcards
Waarom zijn markten efficiënt? (volgens Adam Smith)
Onzichtbare hand
- Mensen handelen in eigenbelang, consumeren waar ze het meest blij van worden.
- Concurrenten spelen hierop in, innovatie door concurrentie
- Markten reguleren hiermee zichzelf, overheidsingrijpen niet nodig
Wat bedoelen economen met efficiëntie?
- Vraag en aanbod zijn aan elkaar gelijk: vraag- en aanbodcurve
- Gelaagder idee van efficiëntie: pareto-efficiëntie
Pareto-efficiëntie
Situatie waarbij niemand erop vooruit kan gaan, zonder dat een ander erop achteruit gaat
Gaat hierbij om perceptie van een individu over zijn individuele welvaart
- Subjectief, niet objectief
- Individueel, niet relatief tov van anderen (als een rijk iemand rijker kan worden tov een ander is dat een pareto verbetering)
- Welvaart, niet welzijn
Pareto-verbetering:
- Wanneer tenminste 1 persoon erop vooruit gaat, zonder dat iemand anders erop achteruit gaat.
- Lastig in te schatten, vaak is Pareto-verbetering alleen mogelijk als het een pakket van maatregelen betreft. Door bijvoorbeeld te compenseren
Hoe leidt competitie tot efficiënte markten?
Twee welvaartstheorema’s:
- Een competitieve economie is pareto-efficiënt
- Een pareto efficiënte allocatie kan worden verkregen via een concurrerend marktproces, mét de juiste initiële (her)verdeling van middelen
- Er is zijn veel verschillende pareto-efficiente allocaties, zie nutsmogelijkheden curve.
- Vanuit bestuurskundig perspectief: veel mogelijke allocaties geeft ruimte om andere zaken mee te wegen dan efficientie
Vier voorwaarden voor een competitieve markt:
- Perfecte competitie, veel vraag en aanbieders, geen prijszettende macht
- Markt open voor nieuwe toetreders
- Perfecte informatie -> geen asymmetrie
- Geen negatieve externe effecten
Drie facetten van pareto-efficiëntie
- Allocatie-efficiëntie
- Productie-efficiëntie
- Product mix-efficiëntie
Allocatie-efficiëntie
Perfecte afstemming van consumptie en productie, goederen gaan naar die mensen die er het meeste waarde aan hechten. Transactie vindt plaats op de best mogelijke deal; het budget wordt maximaal benut.
- Verdeling van een set goederen tussen consumenten.
- Persoon x houdt veel van product x, persoon y houdt veel van product y. Persoon x zou meer product x moeten hebben dan persoon y.
- Oftewel: efficiëntie betekent hier dat niemand wint bij het ruilen van goederen
- Marginale ratio van substitutie (MRS): hoeveel van 1 product wil je ruilen tegen een ander product. Als de MRS gelijkt is, levert ruilen niets op en is de allocatie efficiënt. Is de helling van de indifferentiecurve.
- Indifferentiecurve: combinatie van producten waar iemand onverschillig tegenover staat (net zo blij van wordt).
Productie-efficiëntie
Productie vindt plaats tegen de laagst mogelijke kosten; capaciteit wordt volledig benut
- Balans in de productie van een set van goederen. Allocatie-effcientie maar dan aan de aanbodkant
- Oftewel: de productie van product x kan niet verhoogd worden zonder dat de productie van product y verlaagd wordt.
- Marginale ratio van technologische substitutie (MRT). Hoeveel van één productiefactor (bijv. land) nodig is om een eenheid van een andere productiefactor (bijv. arbeid) te vervangen en dezelfde productie te behouden.
- Als de MRT hetzelfde is voor elk product, is de productie efficiënt.
Product mix-efficiëntie
Productie komt overeen met de behoefte; meer vraag naar product x, dan meer van product x.
- Match tussen de voorkeur van de consumenten en de productie van goederen
- Oftewel: de mix van producten die geproduceerd worden (voor een gegeven prijs) sluit precies aan bij de vraag voor die producten gegeven de prijs
- Marginale ratio van transformatie (MRT): hoeveel extra van product x kunnen we krijgen als we de productie van product y met één verminderen.
- Als marginale ratio van transformatie hetzelfde is als de marginale ratio van substitutie, is de product mix efficiënt.
- Marginale ratio van substitutie (MRS): hoeveel van 1 product wil je ruilen tegen een ander product. Hetzelfde als de prijsratio.
Extra nodzakelijke voorwaarden voor goed werkende markten
- Eigendomsrecht
- Contracthandhaving
Zes vormen van martkfalen:
- Imperfecte concurrentie
- Publieke goederen
- Externe effecten
- Onvolledige markten
- Imperfecte informatie
- Werkloosheid en ander macro-economische effecten
Imperfecte concurrentie
Als gevolg van:
- Monopolie: één aanbieder
- Oligopolie: klein aantal aanbieders (of een paar grote aanbieders en veel kleine), vaak bij markten met toetredingsbarrières zoals kennis en kapitaal
- Monopolistische concurrentie: veel aanbieders die een net ander product aanbieden. Kledingwinkels of hotels. Bieden een heterogeen product aan ipv een homogeen product
- Natuurlijke monopolie: nutsvoorbeelden, alleen op een bepaalde schaal productie mogelijk
Publieke goederen
Goederen die:
- Niet-uitsluitbaar zijn én
- Niet-rivaliserend zijn
- Marginale kosten zijn nul, waardoor de markt de goederen onvoldoende aanbiedt
- Marginale baten zijn hoger dan de marginale kosten, geen optimum. Leidt tot onderconsumptie. Men wil het product wel, maar door lage marginale kosten komt er geen prijs tot stand, ondanks de hogere marginale baten
- Free-rider gedrag speelt een rol door niet uitsluitbaarheid van goederen. Bereidheid om de juiste prijs te betalen is laag.
- De meeste publieke goederen zijn zogenaamde niet-zuivere publieke goederen: het is mogelijk om toch mensen uit te sluiten of het goed is wel rivaliserend. Marginale kosten zijn hier groter dan nul.
- Een zuiver publiek goed is een extreme vorm van een extern effect -> omdat iemand meer van een goed koopt hebben ook anderen er profijt van door de niet-uitsluitbaarheid en niet-rivaliserendheid van het goed.
- Lokale (dijk) en mondiale publieke goederen (wereldgezondheid, klimaat, kennis). Vereisen collectieve actie
Externe effecten
Effecten die optreden die niet inbegrepen zijn in de prijs/kosten.
Positief en negatief:
- Positief: onderwijs, gezondheidszorg, goed onderhouden voortuin
- Negatief: vervuiling, afval, file, gokverslaving,
- Negatieve externe effecten: belasten is oplossing. Transactiekosten spelen hierbij een rol
- Bij positieve externe effecten is subsidiëren een oplossing. Er wordt te weinig aangeboden en/of voor een te hoge prijs
- Bij negatief: marginale sociale kosten zijn hoger dan marginale private kosten, leidt tot overproductie van goederen die negatieve externe effecten produceren.
Oplossingen voor externe effecten
Oplossingen bij externe effecten:
- Internaliseren van externe effecten
- Wettelijk afdwingen
Uit het boek: - Marktgebaseerde oplossingen: Boetes en belastingen Subsidie Verhandelbare certificaten
- Regulatie
Performance based: sturen op uitkomsten
Input based: sturen op (de input van) specifieke producten/goederen