Kern van de stof Flashcards

1
Q

Economische rollen van de overheid

A
  1. Overheid als producent: zelf goederen en diensten leveren. Grote invloed op prijsvorming en concurrentie in markt. Afname door meer privatisering
  2. Overheid als regelgever en handhaver: overheid kan mensen en bedrijven verplichten iets na te laten of te doen. Regulering heeft sterke invloed op allocatie en samenstelling van goederen.
  3. Overheid als afnemer: producten en diensten afnemen bij private leveranciers voor eigen gebruik. Heeft invloed op economie gezien het een opdracht is, maar ook indirect: betere infrastructuur = meer bedrijvigheid. Wordt soms bewust ingezet.
  4. Overheid als herverdeler van inkomen: verplaatsen van geld van één groep naar een andere groep. Vanwege solidariteit, maar zijn ook macro-economische argumenten voor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Pareto efficiëntie

A

Een situatie is pareto-efficiënt wanneer niemand erop vooruit kan gaan zonder dat iemand erop achteruit gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee welvaartstheorema’s:

A
  1. Een competitieve economie is Pareto-efficiënt
  2. Iedere pareto-efficiënte allocatie kan bereikt worden door een concurrerend marktmechanisme, met de juiste initiële herverdeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voorwaarden voor een competitieve markt:

A
  1. Perfecte competitie: veel aanbieders met weinig prijszettende macht
  2. Open voor nieuwe toetreders
  3. Perfecte informatie
  4. Geen negatieve externe effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie aspecten van pareto-efficiëntie:

A
  1. Allocatie-efficiëntie
    - De geproduceerde goederen gaan naar diegene die ze het meest waarderen
    - Zo niet, is er ruimte voor handelen/ruilen tot een efficiënt punt
    - Op het punt van efficiëntie is geen ruimte meer voor handel (MRS voor iedreen gelijk)
  2. Productie efficiëntie
    - Niet meer van één goed kunnen produceren zonder minder van een ander goed te produceren (MRTs voor iedereen gelijk)
    - Betekent ook dat goederen zo goedkoop mogelijk geproduceerd worden
  3. Product mix efficiëntie
    - De goederen sluiten aan bij de behoeften van mensen (MRS = MRT)
    - Waar de productiemogelijkheden snijden met de voorkeuren (indifferentiecurve)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Redenatie allocatie-efficiëntie

A

Individuen willen nut maximaliseren, zoveel mogelijk van de juiste goederen. Kiezen voor een punt waar hun indifferentiecurve (=MRS) snijdt met de budgetlijn (=Prijsratio). Omdat in een competitieve economie de prijzen gelijk zijn, zorgt dit ervoor dat de marginale ratio van substitutie gelijk is voor iedereen. Dus is er geen onderlinge ruilhandel meer mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Redenatie productie efficiëntie

A

Bedrijven willen hun output maximaliseren bij een gegeven budget voor input. Ze kiezen dus voor het punt waar de isocostlijn (combinaties van input die hetzelfde kosten) snijdt met de isoquantcurve (combinaties van input die dezelfde output opleveren). Hier is, gegeven het budget, de productie optimaal. In een competitieve economie hebben alle producenten te maken met dezelfde kosten voor input, dus is voor iedereen de marginale ratio van technische substitutie gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Redenatie product mix efficiëntie

A

Gegeven de productiemogelijkhedencurve willen we zoveel mogelijk nut. Nut wordt gemaximaliseerd bij het snijpunt van de productiemogelijkhedencurve en de indifferentiecurve. Hierbij is de marginale ratio van substitutie gelijk aan de marginale ratio van transformatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vormen van marktfalen

A
  1. Imperfecte concurrentie: oligopolie, monopolie, monopolistische concurrentie, natuurlijke monopolies
  2. Imperfecte informatie: markt levert soms te weinig informatie op, keurmerken zijn een optie
  3. Publieke goederen: niet-rivaliserende en niet-uitsluitbare goederen
  4. Externe effecten: effecten die niet in de kostprijs zitten, is daarmee niet effciënt. Positief (onderproductie) of negatief (overproductie).
  5. Onvolledige markten: markt levert niet terwijl consumenten bereid zijn om te betalen. Leningen en verzekeringen: weinig innovatie, transactiekosten, informatieasymmetrie en handhavingskosten. Complementaire markten ook: zonder koffie geen markt voor koffiemelk
  6. Werkloosheid, inflatie en andere macro-economische schokken: hoge werkloosheid is symptoom van marktfalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Publieke goederen

A
  • Zuivere publieke goederen: niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar
  • Niet-rivaliserende goederen leiden tot onderconsumptie. Het aanbieden van niet-rivaliserende goederen zonder individuele prijzen leidt tot onderproductie
  • Niet-uitsluitbare goederen leiden vaak tot free-rider gedrag: niet-uitsluitbaar en moeilijk een prijssysteem voor te verzinnen. Dus geen prikkels om bij te dragen
  • Weer te geven op twee assen: gemak van uitsluiting en marginale kosten (rivaliserendheid, gelijk aan nul bij publieke goederen)
  • Publieke goederen kunnen gezien worden als een extreme vorm van externe effecten: vanuit niet-uitsluitbaarheid profiteert iedereen als iemand meer publiek goed koopt
  • Lokaal en globaal: lokale politie en internationaal klimaat/wereldgezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Publiek geleverde private goederen

A
  • Worden vaak geleverd vanuit ideeën over herverdeling. Bv: gezondheidszorg, onderwijs, water.
  • Hebben hoge marginale kosten en uitsluitbaarheid
  • Publiek leveren leidt vaak tot overconsumptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Private oplossingen voor externe effecten

A
  1. Internaliseren van externaliteiten: zo groot mogelijke economische units vormen zodat de consequenties binnen de unit vallen, coöperaties bijv.
  2. Eigendomsrechten toewijzen: toewijzing van een recht op x aantal van een goed. Coase theorem. Kan ook heel eenvoudig: (niet-)rokers afkopen, maar ook complex: boren naar olie in een gezamenlijke oliepool.
  3. Rechtssysteem gebruiken: anders schade doen mag niet volgens de wet
    - Falen vaak wegens free rider gedrag, imperfecte informatie, transactiekosten en kosten bij procederen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Publieke oplossingen voor externe effecten

A

Marktgebaseerd:

  • Boetes en heffingen: simpelste vorm, verhoogt marginale private kosten om sociale kosten te rekenen. Ook wel Pigouvian of corrective taxes. Leiden wel tot hogere prijs en minder aanbod, wel effciënt
  • Subsidie: subsidie voor het verschil in marginale sociale voordelen van reductie en marginale private voordelen van reductie. Behaalt echter geen efficiënte verdeling, kosten voor subsidie niet meegenomen in productie.
  • Verhandelbare rechten: cap and trade, limiet op uitstoot en handel. Bedrijven willen verkopen zolang de marktprijs hoger is dan marginale kosten van reductie. Kopen indien andersom. In evenwicht: reductie van uitstoot tot de marginale kosten van reductie gelijk zijn aan de marktprijs van de rechten.

Niet-marktgebaseerd:

  • Regulering: performance based (output) en input based (regels op type goederen etc.). Performance is efficiënter. Input makkelijker te meten en handhaven
  • Innovatie: debat over wat de beste manier is. Regulatie kan bedrijven forceren om te innoveren. Boetes ook. Soms is het echter goedkoper om te procederen
  • Informatievoorziening: publieke druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Redenen voor overheidsfalen

A
  1. Beperkte informatie (over burgers)
  2. Beperkte invloed op de reactie van private markten
  3. Beperkte invloed op de bureaucratie
  4. Beperkingen vanuit het politieke proces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom de overheid inefficiënt is

A

Organisatorische verschillen:

  • Andere prikkels: geen winstoogmerk, soft budget constraint, weinig competitie, doel is soms op zichzelf werkgelegenheid
  • Beperkingen in personeel: rechtspositie ambtenaren, geen bonussen
  • Beperkingen in aankopen: aanbestedingen kosten veel geld en tijd
  • Beperkingen in budgetering: begroting wordt jaarlijks goedgekeurd, minder lange termijn blik

Individuele verschillen:
- Geen prestatieprikkels, medewerkers zijn moeilijk te ontslaan (stok en wortel)
- Bureaucraten proberen hun budgetten te maximaliseren voor meer macht, prestige, aanzien. Vorm van nutsmaximalisatie.
Zo kan centralisatie en minder overheid juist leiden tot meer kosten
Is een principaal-agentprobleem. Agent (ambtenaren) hebben eigen belangen, niet per se die van de principaal (burgers)
- Bureaucraten/ambtenaren zijn erg risico-avers, alles moet volgens de juiste procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Collectieve besluitvorming: Condorcet’s paradox

A

Cyclische besluitvorming:
Indien stemmer 1 (A>B>C), stemmer 2 (B>C>A) en stemmer 3 (C>A>B), ontstaat er geen meerderheidsevenwicht, maar cyclisch stemmen. Stemvolgorde is dan belangrijker, leidt ook tot strategisch stemgedrag.
In dit geval: A vs B -> A wint. A vs C -> C wint. Maar: C vs B -> B wint.

17
Q

Arrow’s impossibility theorem

A

Een ideaal politiek mechanisme voldoet aan vier kenmerken:

  1. Transitiviteit: als iedereen in de groep A prefereert boven B dan moet dat ook terugkeren in de groepsvoorkeur
  2. Non-dictatoriale keuze: niet één iemand die de keuzes maakt
  3. Onafhankelijkheid van irrelevante alternatieven: de keuze tussen A en B mag niet zomaar veranderen door een derde optie C
  4. Onbeperkt domein: individuen mogen elke voorkeur hebben tussen de alternatieven in een keuzeset

Arrow stelt: er is geen stemregel die aan alle kenmerken voldoet. Impliceert dat, tenzij er dictatoriale macht wordt gegeven, er niet verwacht moet worden dat de overheidheid net zo consistent en rationeel handelt als een individu.

18
Q

Tragedie van de meent

A
  • Het in stand houden van de meent is een publiek goed.
  • De meent zelf echter niet, is een common pool resource: niet-uitsluitbaar maar wel (op de lange termijn) rivaliserend
  • Er zit net als bij negatieve externe effecten een verschil tussen de sociale en private kosten. Daarom zijn er geen prikkels om gebruik te beperken, wat veelal leidt tot overconsumptie

Oplossingen:

  • Communicatie, mits het geen cheap talk is. Economen beschouwen de meeste communicatie als cheap talk, moeten dus prikkels aan verbonden zitten
  • Innoveren door spelregels aan te passen

Elinor Ostrom: mensen kunnen het prima zelf oplossen, geen redenen om aan te nemen dat overheden dit beter kunnen.

19
Q

Soorten belastingen:

A
  • Directe belastingen: door de overheid geheven
  • Indirecte belastingen: door verkoper geheven
  • Premies: middelen voor een specifiek doel
20
Q

Kenmerken van een effectief belastingsysteem

A
  1. Economische efficiëntie: belastingen kunnen verstorend werken. Hebben gedragseffecten, financiële effecten, organisationele effecten, algemene evenwichtseffecten en aankondigingseffecten. Niet verstorende belastingen -> lumpsum taxes (onvermijdelijk). Alle andere belasting werkt verstorend, er kunnen zelf nog keuzes gemaakt worden.
  2. Administratieve eenvoud: administratie kost veel geld. Hangt af van bewaarde gegevens, complexiteit van het systeem, bron van heffing
  3. Flexibiliteit: veranderende economische omstandigheden vereisen aanpassingen aan het systeem. Automatische stabilisatie door bijvoorbeeld indexatie, progressief stelsel corrigeert automatisch. Maar niets doen is ook iets doen, politiek vaak ook lastig om tarieven aan te passen. Time lags spelen ook een rol.
  4. Transparante politieke verantwoordelijkheid: duidelijk moet zijn wie wat betaalt aan wie en waarvoor. Belastingillusie: ‘zichtbare’ belastingen worden als erger ervaren
  5. Eerlijk: horizontaal (gelijke gevallen, gelijke behandeling) en verticaal (sterkste schouders, zwaarste lasten).
  6. Corruptiebestendig
21
Q

Donutmodel

A
  • Start vanuit langetermijndoelen van de mensheid, het sociale fundament. Dit is de binnencirkel en -grens van de economie.
  • Maar er moet ook respect zijn voor ecologische grenzen. Dit is de buitenkant en -grens van de economie.
  • Economie moet regeneratief zijn (hergebruik, circulair) en ontworpen met herverdeling by design.
22
Q

Kritiek op economische theorie

A
  1. Kan economische crises niet voorspellen, laat staan voorkomen
  2. Armoede blijft bestaan, terwijl rijken rijker worden
  3. Economie heeft onhoudbare impact op natuur
  4. Economie draagt bij aan maatschappelijke problemen
23
Q

7 manieren om te verbeteren:

A
  1. Doel veranderen -> van BBP naar welzijn en langetermijndoelen
  2. Zie het grotere geheel -> ingebedde markteconomie in natuur en maatschappij
  3. Koester de menselijke natuur -> van homo economicus naar empathie, veranderende voorkeuren en ‘the human condition’
  4. Denk in systemen -> van statische evenwichten naar dynamische systemen
  5. Ontwerp om her te verdelen -> ongelijkheid is een beleidskeuze. Kuznetscurve, ongelijkheid hoeft niet te groeien om later gelijker te worden
  6. Creëer en regenereer -> naar een circulaire economie met hergebruik
  7. Wees groeiagnost -> alleen groei als het de doelen van de mensheid dient.