Kern van de stof Flashcards
Economische rollen van de overheid
- Overheid als producent: zelf goederen en diensten leveren. Grote invloed op prijsvorming en concurrentie in markt. Afname door meer privatisering
- Overheid als regelgever en handhaver: overheid kan mensen en bedrijven verplichten iets na te laten of te doen. Regulering heeft sterke invloed op allocatie en samenstelling van goederen.
- Overheid als afnemer: producten en diensten afnemen bij private leveranciers voor eigen gebruik. Heeft invloed op economie gezien het een opdracht is, maar ook indirect: betere infrastructuur = meer bedrijvigheid. Wordt soms bewust ingezet.
- Overheid als herverdeler van inkomen: verplaatsen van geld van één groep naar een andere groep. Vanwege solidariteit, maar zijn ook macro-economische argumenten voor.
Pareto efficiëntie
Een situatie is pareto-efficiënt wanneer niemand erop vooruit kan gaan zonder dat iemand erop achteruit gaat.
Twee welvaartstheorema’s:
- Een competitieve economie is Pareto-efficiënt
- Iedere pareto-efficiënte allocatie kan bereikt worden door een concurrerend marktmechanisme, met de juiste initiële herverdeling.
Voorwaarden voor een competitieve markt:
- Perfecte competitie: veel aanbieders met weinig prijszettende macht
- Open voor nieuwe toetreders
- Perfecte informatie
- Geen negatieve externe effecten
Drie aspecten van pareto-efficiëntie:
- Allocatie-efficiëntie
- De geproduceerde goederen gaan naar diegene die ze het meest waarderen
- Zo niet, is er ruimte voor handelen/ruilen tot een efficiënt punt
- Op het punt van efficiëntie is geen ruimte meer voor handel (MRS voor iedreen gelijk) - Productie efficiëntie
- Niet meer van één goed kunnen produceren zonder minder van een ander goed te produceren (MRTs voor iedereen gelijk)
- Betekent ook dat goederen zo goedkoop mogelijk geproduceerd worden - Product mix efficiëntie
- De goederen sluiten aan bij de behoeften van mensen (MRS = MRT)
- Waar de productiemogelijkheden snijden met de voorkeuren (indifferentiecurve)
Redenatie allocatie-efficiëntie
Individuen willen nut maximaliseren, zoveel mogelijk van de juiste goederen. Kiezen voor een punt waar hun indifferentiecurve (=MRS) snijdt met de budgetlijn (=Prijsratio). Omdat in een competitieve economie de prijzen gelijk zijn, zorgt dit ervoor dat de marginale ratio van substitutie gelijk is voor iedereen. Dus is er geen onderlinge ruilhandel meer mogelijk.
Redenatie productie efficiëntie
Bedrijven willen hun output maximaliseren bij een gegeven budget voor input. Ze kiezen dus voor het punt waar de isocostlijn (combinaties van input die hetzelfde kosten) snijdt met de isoquantcurve (combinaties van input die dezelfde output opleveren). Hier is, gegeven het budget, de productie optimaal. In een competitieve economie hebben alle producenten te maken met dezelfde kosten voor input, dus is voor iedereen de marginale ratio van technische substitutie gelijk.
Redenatie product mix efficiëntie
Gegeven de productiemogelijkhedencurve willen we zoveel mogelijk nut. Nut wordt gemaximaliseerd bij het snijpunt van de productiemogelijkhedencurve en de indifferentiecurve. Hierbij is de marginale ratio van substitutie gelijk aan de marginale ratio van transformatie.
Vormen van marktfalen
- Imperfecte concurrentie: oligopolie, monopolie, monopolistische concurrentie, natuurlijke monopolies
- Imperfecte informatie: markt levert soms te weinig informatie op, keurmerken zijn een optie
- Publieke goederen: niet-rivaliserende en niet-uitsluitbare goederen
- Externe effecten: effecten die niet in de kostprijs zitten, is daarmee niet effciënt. Positief (onderproductie) of negatief (overproductie).
- Onvolledige markten: markt levert niet terwijl consumenten bereid zijn om te betalen. Leningen en verzekeringen: weinig innovatie, transactiekosten, informatieasymmetrie en handhavingskosten. Complementaire markten ook: zonder koffie geen markt voor koffiemelk
- Werkloosheid, inflatie en andere macro-economische schokken: hoge werkloosheid is symptoom van marktfalen
Publieke goederen
- Zuivere publieke goederen: niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar
- Niet-rivaliserende goederen leiden tot onderconsumptie. Het aanbieden van niet-rivaliserende goederen zonder individuele prijzen leidt tot onderproductie
- Niet-uitsluitbare goederen leiden vaak tot free-rider gedrag: niet-uitsluitbaar en moeilijk een prijssysteem voor te verzinnen. Dus geen prikkels om bij te dragen
- Weer te geven op twee assen: gemak van uitsluiting en marginale kosten (rivaliserendheid, gelijk aan nul bij publieke goederen)
- Publieke goederen kunnen gezien worden als een extreme vorm van externe effecten: vanuit niet-uitsluitbaarheid profiteert iedereen als iemand meer publiek goed koopt
- Lokaal en globaal: lokale politie en internationaal klimaat/wereldgezondheid
Publiek geleverde private goederen
- Worden vaak geleverd vanuit ideeën over herverdeling. Bv: gezondheidszorg, onderwijs, water.
- Hebben hoge marginale kosten en uitsluitbaarheid
- Publiek leveren leidt vaak tot overconsumptie
Private oplossingen voor externe effecten
- Internaliseren van externaliteiten: zo groot mogelijke economische units vormen zodat de consequenties binnen de unit vallen, coöperaties bijv.
- Eigendomsrechten toewijzen: toewijzing van een recht op x aantal van een goed. Coase theorem. Kan ook heel eenvoudig: (niet-)rokers afkopen, maar ook complex: boren naar olie in een gezamenlijke oliepool.
- Rechtssysteem gebruiken: anders schade doen mag niet volgens de wet
- Falen vaak wegens free rider gedrag, imperfecte informatie, transactiekosten en kosten bij procederen
Publieke oplossingen voor externe effecten
Marktgebaseerd:
- Boetes en heffingen: simpelste vorm, verhoogt marginale private kosten om sociale kosten te rekenen. Ook wel Pigouvian of corrective taxes. Leiden wel tot hogere prijs en minder aanbod, wel effciënt
- Subsidie: subsidie voor het verschil in marginale sociale voordelen van reductie en marginale private voordelen van reductie. Behaalt echter geen efficiënte verdeling, kosten voor subsidie niet meegenomen in productie.
- Verhandelbare rechten: cap and trade, limiet op uitstoot en handel. Bedrijven willen verkopen zolang de marktprijs hoger is dan marginale kosten van reductie. Kopen indien andersom. In evenwicht: reductie van uitstoot tot de marginale kosten van reductie gelijk zijn aan de marktprijs van de rechten.
Niet-marktgebaseerd:
- Regulering: performance based (output) en input based (regels op type goederen etc.). Performance is efficiënter. Input makkelijker te meten en handhaven
- Innovatie: debat over wat de beste manier is. Regulatie kan bedrijven forceren om te innoveren. Boetes ook. Soms is het echter goedkoper om te procederen
- Informatievoorziening: publieke druk
Redenen voor overheidsfalen
- Beperkte informatie (over burgers)
- Beperkte invloed op de reactie van private markten
- Beperkte invloed op de bureaucratie
- Beperkingen vanuit het politieke proces
Waarom de overheid inefficiënt is
Organisatorische verschillen:
- Andere prikkels: geen winstoogmerk, soft budget constraint, weinig competitie, doel is soms op zichzelf werkgelegenheid
- Beperkingen in personeel: rechtspositie ambtenaren, geen bonussen
- Beperkingen in aankopen: aanbestedingen kosten veel geld en tijd
- Beperkingen in budgetering: begroting wordt jaarlijks goedgekeurd, minder lange termijn blik
Individuele verschillen:
- Geen prestatieprikkels, medewerkers zijn moeilijk te ontslaan (stok en wortel)
- Bureaucraten proberen hun budgetten te maximaliseren voor meer macht, prestige, aanzien. Vorm van nutsmaximalisatie.
Zo kan centralisatie en minder overheid juist leiden tot meer kosten
Is een principaal-agentprobleem. Agent (ambtenaren) hebben eigen belangen, niet per se die van de principaal (burgers)
- Bureaucraten/ambtenaren zijn erg risico-avers, alles moet volgens de juiste procedures.