week 3 Flashcards

1
Q

algemene opbouw tractus digestivus van buiten naar binnen

A

serosa
muscularis externa
submucosa
mucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat de submucosa

A

kleine lymfekliertjes en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waaruit bestaat de mucosa

A

epitheel, lamina propria (bloedvaatjes) en muscularis mucosae (gladde spiercellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk epitheel zit in de mond

A

meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke drie grote klieren zitten in de mond en wat produceren ze

A

parotis: a amylase
sublingualis: mucus (slijm)
submandibularis: a amylase en lysozymen (kan celwand afbreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar vind je geen slijmbekercellen

A

de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is acini

A

kleine, bolvormige structuren die voorkomen in klierweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat voor klier is de submandibularis

A

gemengd (muceuze cellen en sereuze cellen) met veel acini

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat produceren sereuze cellen en wat muceuze

A

sereus: eiwitten en enzymen
muceuze: slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat voor klier is de sublingualis

A

geen sereus, vooral muceus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doen myoepitheliale cellen

A

als er zuur in de mond is trekken ze samen waardoor secreet sneller in de mond komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat voor epitheel heeft de oesopahgus

A

onverhoornd meerlagig plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe wordt de oesophagus vochtig gehouden en welk epitheel zien we hier

A

door muceuze klieren in de submucosa, de afvoergangen hebben kubisch epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar zien we esophageal cardiac glands (ecgs) en wat is de functie

A

in de lamina propria, beschermen tegen zuur van de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is adventitia

A

serosa, de buitenste laag die de spierlagen begrenst in de oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom is de submucosa goed geinnerveerd

A

om de onderliggende spierlagen te kunnen aansturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke spierweefsels zien we in de oesophagus

A

eerste deel is skeletspierweefsel, kan je aansturen bij slikken
onderste deel is glad spierweefel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat voor epitheel heeft de maag

A

eenlagig cilindrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat doen de muceuze klieren in het begin van de maag

A

zorgen dat de ph laag is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

opbouw gastric pits en functies

A

Mijn Mooie Paard Can Gallopperen
bovenaan: MUCEUZE cellen, produceren alkalische (basische) vloeistof om cellen maag te beschermen tegen zure milieu
MUCEUZE NEKCELLEN: produceren zuur maar er is een slijmlaagje aanwezig
PARTIELE cellen: zorgen voor zuur, h+ en cl-. ook zorgen ze voor intrisic factor
CHIEF cells: maken pepsinogeen en maaglipase
G cellen: maken gastrine
helemaal onderin stamcellen die elke 6-9 dagen epitheel vernieuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat doet de intricis factor

A

opname b12 in terminale ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verschillen ligging parietale cel en chief cel in de gastric pit
verschillen van de vorm

A

parietale: in nek, groot, driehoekig
chief: lager, ronde kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer gaat een parietale cel van inactief naar actief

A

als er eten in de maag komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waarom hebben actieve parietale cellen veel mitochondria

A

productie van zoutzuur kost veel atp, het moet tegen de concentratiegradient in getransporteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe gaat de productie van hcl, waar vind de productie eigenlijk plaats

A

carbonanhydrase: co2 en h2o worden omgezet in h+ en HCO3-

hco3- gaat naar basolaterale kant (bloed) en wisselt met cl-, actief proces

h+ gaat naar apicale kant (lumen) en wisselt met kalium, kost atp

cl- aan apicale kant naar buiten gebracht met kalium

productie hcl vind dus eigenlijk pas plaats in lumen maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welk enzym helpt bij het maken van zoutzuur

A

carbonanhydrase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat doet gastrine

A

zorgt dat er hcl wordt aangemaakt door de parietale cellen
en maaglipase en pepsinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat doet de s cel

A

produceer secretine, dit stimuleert de bicarbonaatsecretie van de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat doet de i cel

A

produceert cholecytokinine (CCK), stimuleert secretie pancreas enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat doen entero endocriene cellen, noem voorbeelden

A

reguleren spijsvertering. G, S en I cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat innerveert de muscularis externa van de dunne darm

A

plexus van auerbach/ myentrische plexus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat innerveert de submucosa (muscularis mucosa) van de dunne darm

A

de plexus van meissner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat zijn de crypten van lieberkuhn

A

hier vind cel vernieuwing voor de darmwand plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

in welke laag zitten de plooien van kerckring

A

mucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat doet de microvili op de enterocyten (onderdeel dunnedarm)

A

secretie peptidases en disacharides
opname monosacharides, aminozuren, di en tripeptiden, vetzuren en glycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat doen slijmbekercellen (onderdeel dunne darm)

A

produceren glycolax (slijmlaag)
deze bevat peptidases en disacharides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is onderdeel van de dunne darm maar heeft onbekende functie

A

tuftcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat doen panethcellen (onderdeel dunnedarm)

A

liggen in crypten lieberkuhn en spelen een rol in de afweer door antibacteriele werking. ze kunnen bacterien in de crypten afbreken (lysozym productie). dit beschermd de stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

welk epitheel heeft de dikek darm

A

eenlaag cylindrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat zijn de plaques van peyer en functie

A

doen de afweer van de darmen, horen bij lymfeweefsel

41
Q

hoe is een leverlobje opgebouwd

A

in het midden de centrale vene die naar de hepatic vene gaat en dan naar de vci
om de centrale vene zit het portale gebied

42
Q

wat doen kupfercellen

A

fagocyteren oude rode bloedcellen

43
Q

waar in de lever stroomt bloed langzaam zodat er veel uitwisseling plaats kan vinden

A

ruimte van disse

44
Q

wat voor soort epitheel is de slokdarm

A

meerlagig niet verhoornd plaveiselepitheel

45
Q

wat bevat geen slijmbekercellen

A

de slokdarm

46
Q

waar zitten in de slokdarm de mucuskliertjes en wat doen ze

A

in de submucosa, ze produceren een mucuslaag om de slokdarm te beschermen

47
Q

wat vormt de mucosa in de slokdarm

A

het epitheel
de lamina propria
muscularis mucosa

48
Q

wat heeft de submucosa en waar bestaat het uit

A

heeft kliertjes en ducten, bestaat uit bindweefsel

49
Q

waardoor kan je bewust slikken, welke spierlaag is dit
hoe zijn de spierlagen van de oesophagus georienteerd

A

de skeletspieren in het bovenste deel van de oesophagus. onderste deel heeft glad spierweefsel

lamina muscularis

50
Q

waarmee is het proximale deel van de slokdarm bedekt en waarmeehet distale deel

A

proximaal =adventitia, dikek bindweefsel met vet
distaal = serosa, onderdeel van mesenterium

51
Q

welk epitheel zien we in de maag

A

eenlagig cilindrisch epitheel

52
Q

wat gebeurd er bij langdurige reflux

A

meerlagig plaveiselepitheel van slokdarm wordt eenlagig cilindrisch

53
Q

waaruit bestaat de mucosa van de maag

A

de epitheel en de gastric pits

54
Q

uit wat voor soort spiercellen bestaat de muscularis mucosa van de maag

A

gladde spiercellen

55
Q

waar zitten de stamcellen van de maag

A

isthmus

56
Q

functie maagsap

A

vertering eiwitten

57
Q

waaruit bestaat maagsap

A

zoutzuur
mucus
pepsinogeen
intrisic factor
waterstofbicarbonaat, zodat ph niet te laag wordt

58
Q

hoe wordt hcl geproduceert, welke cellen,

A

partiele cellen

carbonanhydrase: co2 en h2o worden omgezet in h+ en HCO3-

hco3- gaat naar basolaterale kant (bloed) en wisselt met cl-, actief proces

h+ gaat naar apicale kant (lumen) en wisselt met kalium, kost atp

cl- aan apicale kant naar buiten gebracht met kalium CFTR kanaal

productie hcl vind dus eigenlijk pas plaats in lumen maag

59
Q

wat stimuleert vorming maagzuur

A

Gastrine, histamine en de nervus vagus

60
Q

wat remt maagzuur productie en wat produceert dit

A

somatostatine, d cellen

61
Q

wat doen de parietale cellen naast maagzuur produceren nog meer
en wat gebeurd er bij en gebrek hiervan

A

intrisic factor
opname b12 in ileum
gebrek = pernicieuze anemie

62
Q

wat breekt de eiwitten af in maagzuur en wat gebeurd er als dit gedaan is

A

pepsines, na afbraak zal somatostatine geproduceerd worden zodat ph weer stijgt en daalt de invloed van gastrine dus

63
Q

hoe heet de ziekte waarbij er een gastrinoom in de pancreas of duodenum zit en wat gebeurd er dan

A

zollinger ellison syndroom
er wordt veel gastrine geproduceert, er is overmatig maagzuur. hier krijg je ulcus, zweren, van

64
Q

wat doen de asat en alat enzymen

A

breken lever af

65
Q

hoe worden galzuren gemaakt, wat is de cofactor

A

door hydroxylatie (cofactor vitamine c) van cholesterol

66
Q

wat gebeurd er bij gebrek aan vitamine c als we het hebben over cholesterol

A

cholesterol kan niet voldoende gehydroxyleerd worden en dit leidt tot galstenen aangezien gehydroxyleerd cholesterol oplosbaar is en water en gewoon cholesterol niet

67
Q

wat is de enterohepathische kringloop

A

galzouten die weer opgenomen worden door de darm lever kringloop. gebeurd in ileum

68
Q

waarom is feces bruin

A

dor galkleurstoffen van gal wat niet opnieuw gebruikt word

69
Q

wat is de kleurstof van gal en wanneer komt het vrij

A

bilirubrine. komt vrij bij afbraak oude erytrocyten (rode bloedcellen). het is het afbraak product van hemoglobine

70
Q

waar is bilirubrine aan gekoppeld en waarom

A

aan albumine omdat het slecht oplost in water

71
Q

hoe kan de lever bilirubrine met het gal afscheiden. hoe heet dit proces

A

de lever haalt het uit het bloed en koppelt het met gluceronzuur dmv het enzym glucuronyltransferase.
nu is het ook weer water oplosbaar net als wanneer het aan albumine zit in bloed
proces is van ongeconjugeerd bilirubine naar geconjugeer bilirubrine

72
Q

welke filamenten zien we in de zonula adherens (adherens junctions)

A

actine filamenten

73
Q

welke filamenten zien we in de macula adherens (desmosoom)

A

intermediair/keratine filamenten

74
Q

wat voor vorm hebben sereuze cellen en wat voor vorm hebben muceuze cellen

A

sereus: piramide
muceus: cilindrisch

75
Q

wat scheidt leptine af en wat is de functie van leptine

A

adipocyten
verzadiging gevoel

76
Q

waar ontvangt de centrale vene in de lever zijn bloed van

A

via de leversinusoiden

77
Q

waaruit bestaat de portale triade

A

arterie
vene
galafvoerbuis

78
Q

waarom zien we in leversinusoiden gemengd bloed

A

omdat de arterie en de vene van de portale triaden in dezelfde sinus uitmonden

79
Q

welke structuurfuncties heb je in een leverlobje

A

hoe bloed stroomt
hoe gal loopt
hoe de oxygenatie is

80
Q

hoe is de oxygenatie van de lever obgebouwd en welke processen spelen hier

A

zone 3 heeft o2 onafhankelijk, glycolyse, lipogenese etc
zone 1 heeft o2 afhankelijk, aminozuur metabolisme, eiwitsynthese,, gluconeogenese

81
Q

voorbeeld van enteroendocriene cellen

A

g, i, s cellen.

82
Q

wat zijn striated ducts en wat maakt ze speciaal

A

afvoergangen
resorberen zouten aan de basolaterale zijde

83
Q

voorbeeld meerlagig verhoornd plaveiselepitheel

A

tandvlees en gehemelte

84
Q

is de overgang van de slokdarm naar maag abrupt of geleidelijk. van welke epitheelsoort naar welke gaat het

A

abrupt
van meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel naar eenlagig cilindrisch

85
Q

welke klier is bij de bof ontstoken

A

glandula parotis

86
Q

hoe gaan losse aminozuren het enterocyt in

A

cotransport met natrium

87
Q

hoe gaan di en tripeptides de enterocyt in

A

cotransport waterstofionen

88
Q

waar in de slokdarm worden nieuwe epitheelcellen aangevoerd
en in welke laag zit dit

A

stratum basale
mucosa

89
Q

wat is het verschil tussen verhoornd en onverhoornd

A

verhoornd heeft geen kern meer

90
Q

waar liggen de klieren van brunner en wat doen ze

A

in de submucosa van het duodenum
beschermt de dunne darm tegen de zuurheid

91
Q

wat is het kapsel van glisson

A

bindweefsel wat om de lever zit

92
Q

wat kan zorgen voor acure pancreatitis

A

ziekten aan galwegen, galstenen
overmatig alcohol gebruikt

93
Q

wat doet het RER in de enterocyt

A

synthese membraaneiwitten zoals de brushborder enzymen:
lactase
sucrase
isomaltase

94
Q

wat doet het SER in de enterocyten

A

vormen chylomicronen

95
Q

Waar liggen de stamcellen van de hepatocyten?

A

De stamcellen van de hepatocyten liggen rondom het zuurstofrijke bloed, rondom de hoekpunten van de leverlob. Daardoor staan zij vooraan in de rij bij het uitdelen van zuurstof en voedingsstoffen

96
Q

Geef de stroomrichting aan van bloed en gal in het leverlobje

A

De stroomrichting van gal is van binnen naar buiten. Gal wordt afgevoerd door de galafvoergangen vanuit de hepatocyten. De stroomrichting van het bloed is van buiten naar binnen. Het bloed stroomt naar de vena hepatica toe

97
Q

waar in de lever zijn de ruimten van Disse te vinden, en wat hun functie is

A

De ruimte van Disse ligt in de lever tussen de (gevensterde) endotheel cellen van de bloedvaten (sinussen) en de hepatocyten; er ontstaat zo een met vloeistof gevulde ruimte, waarin nauwelijks stroming is en waarin een goede uitwisseling van stoffen tussenbloed en levercel mogelijk is

98
Q

Leg kort uit waarom de galafvoer vanaf de lever in geval van infectie met hepatitis A (geelzucht) volledig verstoord kan raken. Realiseer u wat er tijdens zo’n infectie op microscopische schaal met de levercellen en de structuren die met de galafvoer te maken hebben, kan gebeuren

A

Hepatitis A is een virale infectie in de lever. hepatocyten sterven af, de inhoud komt vrij, de tight junctions worden verbroken, het agressieve gal kan andere cellen aantasten.
cellen die de dode cellen willen opruimen zorgen voor zwelling, galafvoergangen zijn dichtgedrukt