Week 2 | Regelgeving en legaliteit Flashcards

1
Q

De ontwikkeling van de gedachte van het legaliteitsbeginsel heeft zich in 3 fasen ontwikkeld. Noem deze 3 fasen

A
  1. Presterende overheid (bijv subsidies verstrekken)
  2. Goede bedoelingen van de overheid
  3. Feitelijke handelingen (bijv openbreken van een weg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de materiële kenmerken van regelgeving

A

Wanneer er gekeken wordt naar de inhoud van overheidsbesluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de formele kenmerken van regelgeving

A

De vorm staat hier centraal en het gaat om de vraag wie een bepaalde norm heeft gemaakt en volgens welke procedure deze norm tot stand is gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 4 begrippen die horen bij de eerste dimensie (kring van personen) van de materiële kenmerken van een besluit

A
  1. Algemeen: een besluit is gericht tot een groep personen die in beginsel van samenstelling kan veranderen.
  2. Individueel: een besluit gericht tot één persoon
  3. Concreet: is in beginsel niet herhaaldelijk toepasbaar
  4. Abstract: indien een besluit abstract is, dan is het herhaaldelijk toepasbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 soorten besluiten kunnen er genomen worden ahv de 4 begrippen?

A
  1. Algemeen abstract: regelgeving
  2. Algemeen concreet: algemene groep en eenmalig
  3. Individueel abstract: stadionverbod
  4. Individueel concreet: beschikking (toekennen van een vergunning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt een wet in materiële zin ook wel genoemd?

A

AVV (Algemeen Verplicht Voorschrift)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een AVV/materiële wet in formele zin?

A

Algemeen overheidsbesluit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van een AVV?

A
  • Algemeen: wat betreft kring van personen
  • Abstract: herhaaldelijk toepasbaar
  • Externe werking: het moet de burgers kunnen binden
  • Wettelijke grondslag: legaliteitsbeginsel, het moet terug te vinden zijn in een wet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn beleidsregels?

A

Door een bestuursorgaan vastgestelde regels over de uitoefening van bestuursbevoegdheden die dit bestuursorgaan heeft of waar het verantwoordelijk voor is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit bestaat de formele kenmerken van overheidsbesluiten?

A

Normenhiërarchie, dit is een hiërarchie met typen wetgeving waarbij een rangorde ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 5 type wetgeving/overheidsbesluiten zijn er

A
  1. Wetten in formele zin/wifz
  2. Algemene maatregel van bestuur (AMvB)
  3. ‘Kleine’ koninklijke besluiten (kKB)
  4. Ministeriële regeling
  5. Provinciale en gemeentelijke verordeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn besluiten van algemene strekking

A

AVV’s + beleidsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn besluiten van individuele strekking

A

Beschikkingen: deze zijn individueel. Niet bedoeld voor een open groep personen, maar bedoeld voor een specifiek persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt het Meerenbergarrest in

A

ontkenning van de onbepaaldheid van de bevoegdheid van de koning om AMvB’s op te stellen. Dit mocht alleen op grondslag van specifieke gedelegeerde wet, dit ter bescherming van de burger. AMvB’s werden namelijk verondersteld altijd burgers bindende bepalingen te bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke 2 manieren kan een overheidsorgaan aan een bevoegdheid komen

A

Via attributie en delegatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is attributie

A

Het creëren en toedelen van een nieuwe regelgevende bevoegdheid

17
Q

Wat is delegatie

A

Het overdragen van een (bestaande) regelgevende bevoegdheid aan een ander orgaan

18
Q

Wat is subdelegatie

A

Een wetgevend orgaan die zijn regelgevende bevoegdheid toebedeeld heeft gekregen middels delegatie, delegeert het nogmaals aan een ander (lager) regelgevend orgaan

19
Q

Wat is het verschil tussen mandaat, attributie en delegatie

A

Bij attributie en delegatie oefent het orgaan, dat de bevoegdheid geattribueerd of gedelegeerd heeft gekregen, de bevoegdheid op eigen gezag en onder eigen verantwoordelijkheid uit. In geval van mandaat wordt de verantwoordelijkheid niet overgedragen

20
Q

Wie attribueert?

A

In het nationale recht; de Grondwet

21
Q

Wanneer delegatie?

A

Bij deze termen in de grondwet:
- ‘Bij of krachtens de wet’: delegatie mogelijk (art. 10 GW)
- ‘De wet regelt’ en ‘de wet stelt regels’: delegatie mogelijk

22
Q

Wanneer subdelegatie?

A

Deze mogelijkheid kan niet worden afgeleid uit de grondwet maar uit de wettelijke terminologie:
- ‘Bij AMvB’: delegatie, maar geen subdelegatie
- ‘Bij of krachtens AMvB’: de regering heeft de mogelijkheid om haar bevoegdheid te subdelegeren