Week 2 - Archaïsch Griekenland Flashcards

1
Q

Waarom is het bestuderen van oude geschiedenis belangrijk?

A
  1. lag culturele fundamenten voor huidige situatie
  2. Moderne staten voeren identiteit terug op oudheid
  3. eerste complexe samenlevingen
  4. begin globalisering
  5. grote godsdienstige systemen ontstaan
  6. oudheid heeft enorme impact op cultuur (kunst)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een voorwaarde van het ontstaan van steden?

A

Meer landbouwproducten zodat er specialisatie plaats kan vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar ontstonden nieuwe beschavingen

A

Rondom rivieren zoals de Nijl, Niger, Eufraat, Tigris, Amoe Dary, Indus, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijke taak van regeringen van eerste complexe samenlevingen:

A

Grootschalige complexe irrigatie coordineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theorie akkerbouw of tempelbouw eerst

A

Sommige mensen betogen dat tempelbouw plaatsvond voor grootschalige akkerbouw. Voor het bouwen van tempels moesten er groepen mensen bij elkaar komen en op deze manier ontstonden er complexe samenlevingen en eerste steden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat ontstaat er door steden?:

A
  1. staatsinstellingen
  2. schrift
  3. gecodificeerde wetgeving
  4. mythologische en religieuze systemen
  5. literatuur
  6. kunst en architectuur
  7. filosofie en wetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

meest dominante staatvormen in de oudheid

A

Stadsstaten en imperia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Imperium

A

Staat met daarin verschillende staten/naties die ambieren de wereld te veroveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar vond er voor het eerst georganiseerde oorlog plaats tussen Meso en egypte?

A

Mesopotamische koningen moesten wel oorlog voeren aangezien ze zelf bijna geen grondstoffen hadden. Ze moesten hier op een bepaalde manier toch aan zien te komen. Ze probeerden gebieden permanent te veroveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaan imperia?

A

Het begon vaak met plundertochten. Na verloop van tijd ging een staat zich permanent verstigen. Hierdoor ontstaat er imperia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kenmerken eerste imperia

A
  1. supranationaal
  2. Gebaseerd op militaire expansie
  3. Politieke, culturele en religieuze pluriformiteit
  4. Het idee dat elke staat onder 1 imperium moet vallen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drie eerste imperia

A
  1. Sargon van Akkad
  2. Nieuwe Rijk Egypte
  3. Nieuwe_Assyrische rijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

800-500 v.chr. in Griekenland

A

Archaïsch Griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is de bronstijd een belangrijk referentiepunt voor Homerus

A

Late Bronstijd was een periode van ontwikkeling van cultuur in Griekenland en verspreiding van deze cultuur naar Kreta en Anatolië. Mycene was de belangrijkste stad van Griekenland. Koning van Mycene van Agamemnon (leider oorlog van Troye).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kenmerken van Homerus

A
  1. schreef de Ilias (Troye) en de Odyssee (terugkeer van van Odysseus naar Ithaka) (rond 700 geschreven)
  2. Homerus heeft misschien niet bestaan
  3. zijn twee verhalen waren de eerste twee literaire werken die er waren
  4. In de rest van de oudheid word in verhalen verwezen naar Homerus
  5. Hij had geen religieuze status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken van Archaische periode

A
  1. rond 800
  2. introductie alfabet
  3. Homerus
  4. 776: eerste Olympische Spelen
  5. Griekse expansie Middellandse Zee en Zwarte Zee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Einde van Archaische periode

A

rond 500. Met de komst van de Atheense Democratie en door Perzische Oorlogen (Marathon 490, Thermopylae en Salamis 480, Plataea 479)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerken Archaïsche tijd

A
  1. Aristocratische cultuur
  2. Ontwikkeling van poleis als maatschappij- en staatsvorm
  3. sociaal- economische ongelijkheid
  4. Homerus en zijn invloed
  5. Tempelbouw: grootste tempels worden gebouwd als religie- en statusobjecten
  6. kolonisatie van onder andere de Middellandse Zee en de Zwarte Zee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gevolgen van heuvelachtige geografie

A

Minder gunstige landbouwgrond dan in Egypte en Meso. In de valleien ontstaan de poleis. De poleis zijn vaak in conflict met andere poleis aan de andere kant van de heuvel/berg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Volgorde van Kolonisatie van de Grieken tijdens de Archaïsche periode

A
  1. Oosten: Anatolië
  2. Noorden: Zwarte Zee
  3. West: Italië, Frankrijk, Spanje en gebied rondom de Middellandse Zee.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een polis?

A
  1. Mensen die een gemeenschap vormen dmv. gemeenschappelijke rituelen en heiligdommen
  2. met al het landbezit van gemeenschap, moet in relatie worden gezien met de goden.
  3. een eenheid, zowel intern als in relatie met anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Belang van goden

A

Alles moet samen worden gezien met de Goden. Oogst moet bijvoorbeeld worden geofferd om in de toekomst nieuwe oogst te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Burgerschap

A
  1. lidmaatschap van de burgers is gebaseerd of afstamming
  2. men kan later worden opgenomen door heel de polis (=naturalisatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functies in polis

A
  1. afhankelijk van sekse, vermogen en leeftijd
  2. functies betreffen religie of politiek
  3. regels rondom participatie veranderen per polis en over tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is aristocratie?

A
  1. Gesloten groep
  2. Positie door bijzondere afkomst
  3. eigen levenstijl
  4. gelijkheid als groep maar uitblinken als individu (gelijk: rouleren van ambten, individu: competitie in bijvoorbeeld sport)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Heeft de demos inspraak in de politiek?

A

Nee, de enige manier waarop de demos hun mening duidelijk kan maken is door te schreeuwen tijdens een vergadering. Dit bewijst dat er dus wel enige vorm van interactie tussen elite en demos bestaat.

27
Q

Wat doen mannelijke burgers?

A
  1. vertegenwoordigers van de oikos in het openbare leven
  2. taken in politiek en oorlog, afhankelijk van vermogen
  3. religieuze functies
28
Q

Wat doen vrouwelijke burgers?

A
  1. ze belichamen als moeders continuïteit van de polis: het opvoeden en baren van de vrouwen zorgt voor het voortbestaan van de polis.
  2. religieuze functies bij vooral vrouwelijke goden
29
Q

Waarom vindt er in de archaïsche periode een conflict plaats

A
  1. er ontstaat meer rivaliteit tussen de elite
  2. en groeiende kloof tussen de elite en de rest
  3. toenemende armoede en schuldslavernij
30
Q

Wat waren de oplossingen van het conflict in de Archaische periode?

A
  1. Wetten: vanaf 7e eeuw eerste wetten in Griekenland over verdeling van ambten, erfrecht, verantwoordelijkheid jegens polis en sancties.
  2. Tirannie: 1 man die de macht overnam
  3. Kolonisatie: als er onenigheid plaatsvond tussen groepen in de elite ging 1 groep ergens anders wonen.
  4. Arbitrage: vragen aan de goden wie er gelijk hebben
31
Q

Wat waren de gevolgen van de ineenstorting van de Myceense beschaving?

A
  1. Paleiseconomie stortte in
  2. Lineair B verdween
  3. Paleizen verwoest
  4. Ionische volksverhuizing: teruggang in bevolking en verarming van materiele cultuur
32
Q

archaïsche periode

A

Periode van de opkomst van de Griekse stadstaat (polis), ca. 750-500 v.Chr. Geen periode van opleving van de myceense cultuur maar een nieuwe griekse cultuur. Kwamen in contact met feniciers waardoor er oosterse invloeden het rijk binnendrongen

33
Q

Op welke gebieden maakte griekenland verandering door aan het begin van de archaische periode?

A

Demografisch, cultureel, economisch, sociaal en militair

34
Q

Demografische en economische veranderingen in griekenland

A
  1. herstel van materiële cultuur met nieuwe elite
  2. bevolkingsgroei, Hierdoor moesten er meer monden gevoed worden, Hierdoor ontstonden er nieuwe landbouwgronden, producten en meer veeteelt.
  3. mensen van de lagere orde gingen geld verdienen met zeevaard (handel en piraterij)
  4. ontstaan van de polis als belangrijkste staatsvorm, waarin de aristocraten de baas werden.
35
Q

Wat is een ethnos?

A

Een groep dorpen die samenwerkten en een autonome staatsorganisatie vormden. Vaak in onderontwikkelde gebieden waar geen poleis waren. Groep met gezamelijke identiteit, afstamming en gemeenschap.

36
Q

Overeenkomsten van Grieken met Fenicië

A
  1. Fenicische steden waren autonoom met een gemeenschappelijke taal en godsdienst
  2. De Grieken namen het alfabet en artistieke motieven over van de Feniciers
  3. Kolonisatie rondom de Middellandse Zee
37
Q

Ostracisme

A

Stemmen door middel van scherven om iemand te verbannen. Als middel tegen tirannie. Alleen mannen met burgerrecht mochten stemmen

38
Q

Falanx

A

gesloten slagorde waarin hoplieten (soldaten) met schilden en speren een soort schildpad vormen.

39
Q

Heloot

A

Bevolking van Sparta die slaven van de staat waren. Het waren vaak boeren. Waren rechteloos en waren eerder vaak inwoners van veroverde gebieden.

40
Q

1e golf van Kolonisatie van Griekenland

A

Richting Anatolië aan Egeïsche Zee, want zeevaart is belangrijk voor de Grieken. Oorzaak: hongersnoden door politieke instabiliteit.

41
Q

2e en 3e golf van kolonisatie van Griekenland en Feniciërs

A

Feniciërs breidden invloed uit rond de Middellandse Zee. Grieken richtten zich op Zwarte Zee, Italië en Frankrijk. Deze twee hadden conflicten op Sicilië (goede ligging en heel vruchtbaar). Kenmerkend aan de plaatsen die ze koloniseren is dat ze geografisch vergelijkbaar zijn met thuisgebieden. Oorzaken voor kolonisatie: hongersnood.

42
Q

Wat zijn push en pull factoren van de kolonisatie?

A

Push: bevolkingsgroei, interne conflicten
Pull: lucratieve handelsmogelijkheden en grondstoffen

43
Q

Wat is de stelling van Antonachio en wat is zijn argument?

A

Stelling: Kolonisatie is niet 1 gebeurtenis maar een geleidelijk proces.
Argument: Organisatie van publieke ruimte in archeologie dateert later dan eerste Grieken die gevestigd waren in latere koloniën.

44
Q

Wat was de relatie tussen de koloniën en de moedersteden?

A

Er was wel degelijk een relatie. Die was te zien aan gemeenschappelijke Goden, schatten uit koloniën naar Delphi, Koloniën doen mee aan sportcompetities en in sommige gevallen werd er toestemming door de koloniën aan de moederstad gevraagd. Maar de koloniën hadden een eigen politiek systeem en hadden een zelfvoorzienende economie.

45
Q

Wat was de relatie tussen lokale bewoners en kolonien?

A

Lokale bewoners werden soms verjaagd. Soms leefden de kolonisten in vrede met de lokale bewoners. Dit zie je terug in materiele cultuur en huwelijken.

46
Q

Wat is hellenisering in de Archaïsche periode?

A

Hellenisering is het ontstaan van een gecombineerde cultuur tussen een vreemde cultuur en de griekse cultuur.

47
Q

Waar moet je mee uitkijken bij de term hellenisering?

A

Je moet het niet zien als de Grieken de beschaving brengen aan vreemde culturen. Het gaat om een vermenging van culturen. Culturen geven hun eigen gewoontes niet op maar er ontstaat een mix van Grieks en lokaal.

48
Q

Wat waren veranderingen op sociaal terrein tijdens de Archaïsche periode?

A

Er ontstond een nieuwe klasse, de nouveaux riches. Dit waren mensen die rijk waren geworden door de handel en door andere gewassen te verbouwen. Kleine ouderwetse boeren werden armer omdat die geen geld hadden om van gewassen te wisselen.

49
Q

Wat waren de veranderingen op militair gebied tijdens de Archaïsche periode?

A

Tijdens de donkere eeuwen werd er 1 tegen 1 gevochten tijdens grote slagen. Tijdens de Archaïsche periode vochten hoplieten met een wapenuitrusting in een falanx. Er werd echter weinig gevochten.

50
Q

Wat waren de culturele veranderingen tijdens de Archaïsche periode

A
  1. Alfabet
  2. Literatuur in de vorm van poezie. Veranderingen die plaatsvonden waren o.a. dat Hesiodus schreef over het dagelijks leven en de hardheid van het boeren bestaan, dat het individualisme opkwam en er verhalen werden geschreven over eigen gemoedstoestand en dat mensen bekendheid wonnen.
  3. Beeldende kunst: rood- en zwartfigurige schilderkunst op vazen
  4. Bouwkunst: grootschalige tempelbouw en opkomst van Ionisch, Dorisch en Korintisch
  5. Godsdienst
  6. Filosofie: Ionië kwam natuurfilosofie en wetenschap op. Goden werden bij nieuwe rationele denkwijze niet verworpen
51
Q

Hoe zag godsdienst eruit in de Archaische periode?

A

Polytheistisch, antropomorf, geen officieel dogma, hiernamaals is duister, offers voor geluk, polis had eigen beschermgod, orfisme

52
Q

Wat waren de verschillen tussen Mesopotamische godsdiensten en Griekse godsdienst?

A
  1. tempel speelde in Griekenland niet zon centrale rol in economie, cultuur en bestuur
  2. Geen tempeldomeinen
53
Q

Wat was een belangrijke verandering in de politiek in de Archaische periode?

A

aristocratische staatsvorm kwam ten val en de mensen wilden een einde maken aan de aristocratische willekeur, toelating tot de ambten en afschaffing van schuldgebondenheid.

54
Q

Hoe zag de bevolkingssamenstelling van Sparta eruit?

A
  1. gedomineerd door Doriërs
  2. Spartiaten waren de burgers met burgerrecht
  3. Perioiken waren de bewoners van steden rondom Sparta zonder burgerrecht. Zij hadden lokale autonomie in hun steden
  4. Heloten waren slaven van de staat
55
Q

Waar werden de Spartiaten Homoioi?

A

Aristocraten waren niet succesvol in hun koloniale reis naar Messenie om landhonger te stillen dus de hoplieten konden hun zin doordrukken.

56
Q

Hoe was de Spartaanse Staat ingericht?

A
  1. 2 koningen: gaven leiding tijdens oorlog
  2. 5 eforen: dagelijks bestuur
  3. gerousia (raad van oudsten): 30 leden inclusief de 2 koningen. Dit was het hoogste gerechtshof, maakte wetsvoorstellen en controleerde de uitvoering van de wetten. Ze mochten besluiten van de volksvergadering ontkrachten.
  4. volksvergadering: hier kwamen alle spartiaten samen en verkozen ze de eforen en geronten, stemden over de wetsvoorstellen en wezen leiders aan.
57
Q

Waaraan was de culturele bloei in Sparta goed te zien?

A

Tempels

58
Q

Hoe gaf Sparta vorm aan hun hegemonie?

A

Door middel van de Peloponessische Bond

59
Q

Hoe werd Athene bestuurd?

A
  1. 9 archonten: legeraanvoerders, hogepriesters en opperrechters
  2. Areopagus: argonten die een jaar in dienst waren geweest kwamen hierin terecht. Had in de praktijk veel invloed.
60
Q

Hervormingen van Solon

A
  1. Hij verdeelde de burgerij in vermogensklassen. Hierop gebaseerd konden zij politieke functies bekleden
  2. Afschudding van schulden en afschaffing schuldslavernij
  3. Staatsregeling;
    >9 archonten
    >boule van 400
    >ekklesia: volksvergadering met alle burgers met burgerrecht
    >Areopagus: wetten testen en rechtsspreken
61
Q

Gevolgen van de hervormingen van Solon

A
  1. Atheners geen slaaf van andere Atheners
  2. geen import meer voor voedsel
  3. rechtscodex
62
Q

Pisistratus

A

Tiran die macht van aristocratie aantast. Hij zorgde ervoor dat er heel veel tempels werden gebouwd en zorgde daarmee voor de verbetering van de gewone man door meer werkgelegenheid.

63
Q

Hervormingen van Cleisthenes

A
  1. indelen van Attica in 10 fylen en elke fyle in 3 Trittyes
  2. staatsregeling
    > 9 archonten: niet meer gekozen d.m.v. loting
    >strategoi: 10 strategen uit de fylen gekozen door de volksvergadering
    >Boule: raad van 500. Taken waren agenda volksvergadering, advies over wetsonderwerpen, meedoen aan dagelijks bestuur.
    >ekklesia: alle burgers mochten stemmen.
    >Areopagus: alleen nog een rechtbank voor moordzaken
    >ostracisme
64
Q

Wat zijn de drie soorten bronnen voor de studie van de Griekse
kolonisatie die Carla Antonaccio noemt? Denk na over de voor- en
nadelen van het gebruik van elk brontype voor het reconstrueren van een
beeld van gebeurtenissen die meer dan 2.500 jaar geleden plaatsvonden.
In jouw opinie, zijn er brontypen die ‘objectiever’ zijn dan andere?

A

Archeologische bronnen, schriftelijke bronnen, mythologie en mondelinge verhalen