Week 1 - Het Nabije Oosten Flashcards

1
Q

Steentijd

A

Oudste periode in de menselijke beschaving, toen mensen stenen werktuigen gebruikten. Verdeeld in oude, midden- en nieuwe steentijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neolithicum

A

Nieuwe steentijd, ca. 10.000-3200 v.Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neolithische revolutie

A

Uitvinding van de landbouw, ca. 10.000 v.Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Regenlandbouw

A

Landbouw die afhankelijk is van regenval (min. 250 mm per jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Irrigatielandbouw

A

Landbouw die afhankelijk is van irrigatie door overstromingen van rivieren en/of het aanleggen van kanalen en dijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bronstijd

A

De periode waarin de mens gebruikmaakte van bronzen werktuigen (in het Nabije Oosten ca. 3200-1200 v.Chr.). Brons is een legering van koper en tin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chalcolithicum

A

De overgangstijd tussen steentijd en bronstijd (ca. 3400-3000 v.Chr.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Risico van regenlandbouw

A

Kwetsbaar voor hongersnoden en misoogsten door onregelmatigheid van regen. Minder effectief dan irrigatielandbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zagen de eerste steden eruit?

A

De eerste steden kon je herkennen aan de muren en lagen vaak aan rivieren. Ze ontstonden rond 7000 v.c.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tempeleconomie

A

Economie in Mesopotamië die gebaseerd was rondom de tempel. De tempel was een grote organisatie en was de grootste grondbezitter. Zij hielden zich bezig met de landbouw, veeteelt en ambacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontstaan van steden leidde tot…

A

Het ontstaan van het spijker- en hiërogliefenschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke tegenstelling vond je in steden

A
  1. Stedelingen vs landbouwers
  2. Sedentairen vs nomaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Haat-liefde relatie tussen sedentairen en nomaden:

A
  1. Haat: sedentairen waren bang voor plunderingen door de nomaden
  2. Liefde: ze waren afhankelijk van elkaar producten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geografische overeenkomsten Mesopotamie en Egypte

A

Afhankelijk van rivierwater, nauwelijks regenval en weinig grondstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geografische verschillen Mesopotamie en Egypte

A
  1. Egypte had een gunstiger landbouwklimaat dan Meso.
  2. Doordat Meso. niet omringt was door woestijn was het kwetsbaarder voor plunderingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werd de Egyptische geschiedenis ingedeeld?

A
  1. Dynastieën: bloedlijnen. Indeling bedacht door priester Manetho.
  2. Rijken: later bedacht door historici. De rijken waren tijden van politieke eenheid en voorspoed. De rijken werden onderbroken door periodes van politieke onrust.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vroege Bronstijd

A

Periode waarin bronzen werktuigen gebruikt werden in het Nabije Oosten, ongeveer het derde millennium v.Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sumeriers

A

Het oudste bij name bekende volk in Zuid-Mesopotamië (3e millennium v.Chr.). Leefden in stadstaten en tempelsteden als Ur, Uruk en Nippur. Ze spraken de oudst bekende taal en ontwikkelden spijkerschrift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Akkadiers

A

Volk dat laat in het 3e millennium opkwam rond de stad Akkad in Mesopotamië. Sprak Semitisch en gebruikte spijkerschrift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sargon

A

Koning uit Akkad (ca. 2350 v.Chr.), stichtte het eerste ‘wereldrijk’ in Mesopotamië.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

derde dynastie van Ur

A

Sumerische dynastie in de stad Ur (ca. 2100 v.Chr.) die een groot deel van Mesopotamië onderwierp en een uitgebreide paleisadministratie heeft nagelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Amorieten

A

West-Semitisch volk dat zich rond 2000 v.Chr. in Mesopotamië begon te vestigen, met name in Babylon, Assur en Mari.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Oude rijk (Egypte)

A

De eerste bloeiperiode van Egypte: 2600-2150 v.Chr., 4e dynastie. De hoofdstad was Memphis. Tijd van de piramiden bij Gizeh. Werd beeindigd door toenemende macht van gouwvorsten en hongersnoden (matige overstromingen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Eerste tussenperiode

A

Periode zonder eenheid in Egypte, ca. 2150-2000 v.Chr. De gouwvorsten (provinciehoofden) waren zelfstandig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke factoren droegen bij tot continuïteit in de geschiedenis van Mesopotamië en
welke tot discontinuïteit?

A
  1. Continuïteit: Landbouw, steden, irrigatie, schrift en religie bleven relatief continu.
  2. Discontinuïteit: klimaatveranderingen en invallen van buitenaf.
26
Q

Wat is het verschil tussen henotheïsme en monotheïsme? Welke belangrijke
voorbeelden van deze vormen van religie vinden we in het Oude Nabije Oosten?

A
  1. Monotheïsme: het aanbidden van 1 God en ook geloven dat er maar 1 God bestaat. Zoals het Jodendom.
  2. Henotheïsme: er is 1 dominante God en de rest wordt als minder belangrijk gezien. Maar er wordt wel geloofd dat er meerdere goden zijn.
27
Q

Knossos

A

“Knossos” verwijst naar een oude archeologische site op het eiland Kreta in Griekenland. Het is vooral bekend vanwege zijn associatie met de Minoïsche beschaving, een van de vroegste geavanceerde beschavingen in Europa. Knossos was de grootste paleiscomplex van de Minoïsche beschaving en staat bekend om zijn ingewikkelde architectuur, kleurrijke fresco’s

28
Q

Schuldgebondene

A

Een slaaf als gevolg van veel schulden

29
Q

Middenrijk

A

Tweede bloeiperiode van Egypte: ca. 2000-1800 v.Chr., 12e dynastie. De hoofdstad was Thebe. Tijd van bloei van de Egyptische literatuur en van de eerste expansie. Blijvende bezetting door veroveringen in voor-Azië.

30
Q

tweede tussenperiode

A

Tweede periode van politieke versplintering in Egypte, ca. 1800-1550 v.Chr. Er vonden minder veroveringen plaats en er werd minder gebouwd.

31
Q

Hyksos

A

Volk uit Azië dat zich in de tweede tussenperiode in de delta in Egypte vestigde en de macht kreeg in Egypte.

32
Q

Oud-Assyrische periode

A

Eerste bloeiperiode van Assyrië, ca. 2000-1750 v.Chr. Assur was rond 1900 v.Chr. een belangrijke handelsstad. Later, rond 1800, heerste de Amoriet Šamši-Adad I over Assyrië.

33
Q

Midden-Assyrische periode

A

Periode waarin Assyrië een redelijk belangrijke territoriale staat was, ca. 1600-1200 v.Chr.

34
Q

Oud-Babylonische periode

A

Bloeitijd van Babylonië onder Hammurabi, bekend van zijn wetboek. Ca. 1800-1600 v.Chr. (middenbronstijd).

35
Q

Midden-Babylonische periode

A

Periode waarin Babylonië een aanzienlijke territoriale staat was in zuidelijk Mesopotamië, overheerst door Kassieten. Ca. 1600-1200 v.Chr. (late bronstijd).

36
Q

Hammurabi

A

Koning van Babylonië in het Oud-Babylonische rijk, 18e eeuw v.Chr. Bekend van zijn wetboek.

37
Q

Concert der mogendheden

A

Evenwicht tussen een aantal grote mogendheden, ca. 1600-1200 v.Chr.: Egypte, het Hethitische rijk, Assyrië, Babylonië en Mitanni. Periode wordt ook Amarnatijd genoemd.

38
Q

Nieuwe Rijk

A

Derde bloeiperiode van Egypte, 1550-1100 v.Chr. Hoofdstad was Thebe, later ook Memphis. 18e dynastie (Hatšepsut, Thutmosis III, Achnaton, Tut-anch-amon) en 19e dynastie (Ramses II). Sterke expansie richting het zuiden (Nubië) en Azië.

39
Q

Beleid van Achnaton rondom religie

A

Hij wilde 1 God: Aton. Alle afbeeldingen en sporen van andere Goden werden zoveel mogelijk verwijdert waardoor de kunst veranderde. Hij verplaatste de hoofdstad.

40
Q

strijdwagen

A

Snelle wagen met twee paarden, strijdmiddel dat opkwam in de late bronstijd (1600-1200). Werd gebruikt door de elite in alle grote mogendheden. Belangrijke militaire innovatie.

41
Q

Tut-anch-amon

A

Farao uit de 18e dynastie, regeerde kort na Achnaton. Schafte de Aton-suprematie weer af; oude goden keerden op hun plaats terug. Bekend door zijn graf, dat in 1922 vrijwel intact werd gevonden.

42
Q

Ramses II

A

Farao uit de 19e dynastie (1279-1213). Stuitte op de Hethieten bij Kadeš en sloot een vredesverdrag met hen (1259). Laatste periode van eenheid in Egypte.

43
Q

Kassieten

A

Volk dat Babylonië overheerste in de late bronstijd.

44
Q

Mycene

A

Belangrijke stad in Griekenland in de late bronstijd. Centrum van de paleiseconomie. In ca. 1450 v.Chr. veroverden de Myceners Kreta.

45
Q

Zeevolken

A

Volken die rond 1200 v.Chr. vanaf de Middellandse Zee het Nabije Oosten aanvielen. Het hele gebied had te maken met onrust en verzwakking of verdwijning van grote rijken. Veel migratie.

46
Q

ijzertijd

A

Periode dat ijzer gebruikt werd voor wapens en gebruiks-voorwerpen. In het Midden-Oosten vanaf ca. 1200 v.Chr.; in Europa later. Het eind van de ijzertijd is eigenlijk niet vast te stellen.

47
Q

donkere eeuwen

A

Periode van ca. 1200 tot 900 v.Chr., waarin het hele oostelijke Middellandse Zeegebied het zwaar heeft. Grote mogendheden verdwenen, verloren gebied, waren zwak en hadden last van invallen.

48
Q

Nieuw-Assyrische rijk

A

Periode waarin Assyrië zich ontwikkelde tot grote mogendheid (9e-7e eeuw). Organisator was Tiglath-Pileser III; Sanherib maakte Nineve hoofdstad, Esarhaddon veroverde Egypte. In 612 viel Nineve.

49
Q

Assurbanipal

A

De laatste grote koning van Assyrië (ca. 669-631). Bekend om zijn bibliotheek.

50
Q

derde tussenperiode

A

Derde periode van zwak en versplinterd bestuur in Egypte na de tijd van de Zeevolken (ca. 1100-715 v.Chr.). Libiërs vestigden zich in de delta; tussen 950 en 730 waren de farao’s Libisch.

51
Q

late periode

A

Periode waarin Egypte geregeld te maken had met buitenlandse overheersers: het Nubische rijk van Napata, Assyrië en Perzië. Er was een relatieve bloeitijd onder de Saïtische 26e dynastie (664-525 v.Chr.).

52
Q

redistributie-economie

A

Economisch model waarin de staat of de tempel alle grond bezit, de opbrengsten grotendeels inneemt en redistribueert onder ambtenaren, het leger en gunstelingen.

53
Q

Gilgameš-epos

A

Babylonisch epos over Gilgameš, de koning van Uruk, die trachtte de onsterfelijkheid te bereiken. De standaardeditie staat op naam van Sin-leqi-unninni (ca. 1100 v.Chr.) en is gevonden in Assurbanipal.

54
Q

Nieuw-Babylonische rijk

A

Overheerste West-Azië van ca. 612 tot 539. De bekendste koning was Nebukadnessar. Juda werd een Babylonische provincie.

55
Q

Nebukadnessar II

A

Sterkste koning van het Nieuw-Babylonische rijk, regeerde van 605 tot 562. Herbouwde Babylon en voerde de Judeeërs weg in ballingschap (597 resp. 586).

56
Q

Achaemenidische rijk

A

Oud-Perzische rijk, overheerste West-Azië en tijdelijk Egypte tussen 539 en 331 v.Chr. Hoofdsteden Susa en Persepolis in Zuidwest-Iran.

57
Q

Cyrus de Grote

A

Stichter van het Perzische rijk. Beëindigde de Medische overheersing in Iran en veroverde Babylon in 539 v.Chr. Stond terugkeer van ballingen toe.

58
Q

Cambyses

A

Perzische koning, veroverde Egypte in 525 v.Chr.

59
Q

Darius I

A

Perzische koning, kwam in 522 na een staatsgreep aan de macht en verdedigde dat in de Bisotun-inscriptie. Organiseerde een veldtocht tegen Griekenland.

60
Q

satrapie

A

Term voor ‘provincie’ in het Achaemenidische of Oud-Perzische rijk, ook gebruikt voor provincies in het Seleucidische rijk.

61
Q

Xerxes

A

Koning van het Achaemenidische rijk. Versloeg de Grieken bij Thermopylae in 480 en veroverde Athene. Zijn vloot werd verslagen bij Salamis (480) en zijn leger bij Plataeae (479).

62
Q
A