Week 2 Flashcards

1
Q

Leg de conatieve respons uit

A

Wanneer je iemands attitude kunt afleiden van haar gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg de cognitieve respons uit

A

Wanneer je iemands attitude kunt afleiden van haar gedachten, overtuigingen of meningen (wat iemand zegt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg de affectieve respons uit

A

Wanneer je iemands attitude kunt afleiden van haar emoties en gevoelens (wat je op haar gezicht ziet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem twee dual-process models

A

Elaboration Likelihood Model
Heuristic-systematic model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke route uit de dual process models horen bij zwakke attitude en oppervlakkig denken?

A

De perifere route
Systeem 1 (intuïtieve automatische evaluatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke route uit de dual process models horen bij sterke attitudes en diep nadenken?

A

De centrale route
Systeem 2 (beredeneerde cognitieve evaluatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn cues (binnen het ELM) en waar worden ze voor gebruikt?

A

Heuristieken/ vuistregels die je gebruikt om snel keuzes te maken. Cues kunnen worden gebruikt binnen de perifere route om een positieve of negatieve attitude te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie bepaalt hoe de advertentie wordt verwerkt in het ELM?

A

De ontvanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houd de theorie van gepland gedrag in?

A

Dat het gedrag wordt bepaald door de intentie om het gedrag uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 constructen voorspellen de gedragsintentie binnen de theorie van gepland gedrag?

A

1) Attitude tov het gedrag
2) Sociale normen (injunctief en descriptief)
3) Waargenomen gedragscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt de descriptieve norm in?

A

Wat wij denken dat andere mensen zullen geloven, denken of doen in een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt de injunctieve norm in?

A

Wat andere mensen vinden dat jij zou moeten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met welke constructen begint de theory of planned behavior

A

gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en controle overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar staat IFEC voor?

A

Integrated framework for effective communication

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke constructen beïnvloeden de gedragsintentie volgens het IFEC?

A

Instrumentele voor- en nadelen
Emotionele consequenties
Sociale normen, invloeden
Identiteit, waarden, normen
Waargenomen gedragscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke strategie kan worden toegepast wanneer de gedragsintentie wordt beïnvloed door instrumentele voor- en nadelen

A

Informatie (persuasion) strategie

17
Q

Welke strategie kan worden toegepast wanneer de gedragsintentie wordt beïnvloed door emotionele consequenties

A

Emotie (emotions) strategie

18
Q

Welke strategie kan worden toegepast wanneer de gedragsintentie wordt beïnvloed door Sociale normen, invloeden

A

Sociale (social) strategie

19
Q

Welke strategie kan worden toegepast wanneer de gedragsintentie wordt beïnvloed door Identiteit, waarden, normen

A

Relatie (relationship) strategie

20
Q

Welke strategie kan worden toegepast wanneer de gedragsintentie wordt beïnvloed door waargenomen gedragscontrole

A

Eigen effectiviteit (self-efficacy) strategie

21
Q

Welke stappen moet je nemen wanneer je de theorie van gepland gedrag gebruikt om een campagne te ontwikkelen (bijv. met als doel dat adolescenten minder/ geen cannabis gebruiken)

A
  1. Elicitatie fase - doelgroep ondervragen over beliefs
  2. Model invulling fase - toets de beliefs onder een grotere groep om te ontdekken welke overtuigingen het meest gerelateerd zijn aan gedrag
  3. Boodschap ontwikkeling fase - ontwikkel een boodschap die aansluit bij de meest relevante beliefs (overtuigingen). Kijk hierbij naar de strategieën uit het IFEC.
  4. Test fase - test de effectiviteit van de boodschap die je hebt ontwikkelt op een nieuwe steekproef.
22
Q

Wanneer je met behulp van de theorie van gepland gedrag een campagne ontwikkelt en in de test fase zit. Hoe pak je deze test fase dan aan en wat is het doel van deze fase?

A
  1. Vergelijk de effecten met een controleboodschap, waarvan je verwacht dat deze minder effectief is.
  2. Ga na of effecten op gedrag (of intentie) worden verklaard door veranderingen in onderliggende gedragsovertuigingen
  3. Ga na of verschillende effecten op het gedrag niet kunnen worden verklaard door attitudes t.o.v. boodschap. (dus, zorg dat jouw boodschap en de controleboodschap overeenkomen op zoveel mogelijk vormkenmerken)
    Doel: je boodschap pre-testen voordat je deze distribueert, bij voorkeur kwantitatief effectenonderzoek, maar ook kwalitatief (om inzicht te krijgen in het geval je boodschap niet [meer] effectief is)
23
Q

Wat is een recency effect en hoeveel tijd moet er tussen het geven van beide argumenten zitten om dit effect meer waarschijnlijk te maken?

A

Een recency effect is indien het tweede argument meer effect heeft dan het eerste argument. Dit is meer waarschijnlijk als er veel tijd tussen beiden argumenten zit, dus het tweede argument wordt veel later dan het eerste argument gegeven.

24
Q

Wat is een primacy effect en hoeveel tijd moet er tussen het geven van beiden argumenten zitten om dit effect meer waarschijnlijk te maken?

A

Het primacy effect is een cognitieve bias die ervoor zorgt dat je de informatie uit het eerste argument beter onthoud dan het tweede argument. Dit effect is waarschijnlijker wanneer argumenten kort achter elkaar worden gegeven.