Week 14 - 28 februari t/m 4 maart Flashcards

1
Q

Welke vormen van nierfunctie vervangende therapie zijn er?

A
  • Dialyse

- Niertransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de macroscopische beoordeling uit bij de analyse van urine?

A
  • Kleur
  • Volume
  • Reuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de microscopische beoordeling uit bij de analyse van urine?

A
  • Cellen
  • Cylinders
  • Kristallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar draait het om bij de Jaffé methode om creatinine te bepalen?

A

De omzetting van creatinine met behulp van picrinezuur en NaOH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van verhoogd serum creatinine?

A
  • Verslechterde nierfunctie
  • Grote spiermassa
  • Verhoogde spierafbraak
  • Anabole steroïden gebruikers
  • Gebruik creatininesupplementen
  • Zeer hoog eiwitdieet/vleesinname
  • Medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van welke parameters is de creatininewaarde afhankelijk?

A
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Etniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke epitheelcellen zijn er in de urine onder een microscoop te zien?

A
  • Plaveiselcellen: uit blaas of lage urinewegen

- Rondcellig tubulaircellen: uit tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar vindt polymerisatie van eiwitten plaats?

A

Lis van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer kan een eGFR berekend worden?

A

Als er sprake is van een steady state

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee soorten hematurie zijn er?

A
  • Macroscopische hematurie: met blote oog te zien

- Microscopische hematurie: alleen met microscoop of stickje te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van hematurie?

A
  • Tumoren (urologisch)
  • Aangeboren afwijkingen
  • Trauma
  • Ontstekingen
  • Stenen
  • Systeemoorzaken (stollingsstoornis, lichamelijke inspanning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van microscopische hematurie?

A
  • Asymptomatisch
  • Afhankelijk van definitie: 10-15% van populatie
  • Vaak toevalsbevinding
  • Vaak geen oorzaak gevonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke symptomen pleiten bij microscopische hematurie voor een nefrologische oorzaak?

A
  • Hoge bloeddruk
  • Proteinurie (eiwit in urine)
  • Nierfunctiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke onderzoeken kunnen helpen in de diagnostiek van hematurie?

A
  • LO
  • Echografie
  • Buikoverzichtsfoto
  • CT
  • MRI
  • Urine cytologie
  • Urethrocytoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zijn nierstenen altijd op een BOZ, echo en CT te zien?

A
  • BOZ: niet altijd
  • Echo: wanneer ze in de nier zitten wel, in urineleider niet
  • CT: ja, mits CT kleine coupes heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke manier wordt een flexibele cystocopie uitgevoerd?

A
  • Op poli: lokale anesthesie
  • In dagbehandeling: sedatie
  • Op OK: narcose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de meest uitgebreide analyse van hematurie?

A
  • Urethrocystoscopie
  • CT scan
  • Urine cytologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van glomerulaire hematurie?

A
  • IgA nefropathie
  • Syndroom van Alport
  • Thin Membrane Nephropathy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar zit IgA?

A

In de slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat kan IgA doen?

A
  • Polymeriseren

- Herkennen en ‘‘om hulp roepen’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het syndroom van Alport?

A

Erfelijke ziekte waarbij collageen in de basaalmembraan niet goed is aangelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ziet de basaalmembraan eruit bij het syndroom van Alport?

A

Verdikt, meer lek en hobbelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is thin membrane nephropathy?

A

Collageenstoornis en basaalmembraan is aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar presenteert het syndroom van Alport zich op jonge leeftijd mee?

A
  • Hematurie

- Proteinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe erft het syndroom van Alport over?

A

Zowel autosomaal (dominant en recessief) als geslachtsgebonden (vaker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de functie van de basaalmembraan in de glomerulus?

A

Stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar hebben nefrotische syndromen mee te maken?

A

Verlies van selectiviteit, verlies van tegenhouden van bepaalde eiwitten door filtratiebarrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke eiwitten zijn aanwezig tussen de tenen van podocyten?

A

Nefrine-eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de functie van de glycoproteïnen op de endotheelcellen?

A

Zijn negatief geladen en zorgen zo voor ladingsselectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is kenmerkend voor een nefrotisch syndroom?

A

Oedeem van de benen, met blaren of van oogleden -> toename extracellulair volume door toename Na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de definitie van het nefrotische syndroom?

A
  • Proteïnurie > 3,5 gram per dag
  • Hypoalbuminemie
  • Oedeem: toename ECV = Na-retentie
  • Hyperlipidemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoeveel creatinine plast men per dag uit?

A

10 mmol (in steady state)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe kan je de proteinurie per dag uitrekenen?

A

De proteinurie omrekenen naar 10 mmol creatinine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe verschilt het nefritisch syndroom ten opzichte van het nefrotisch syndroom?

A
  • Minder proteinurie (<3 gram / dag)
  • '’Actief sediment’’: rode & witte bloedcellen en cilinders/gemengde cilinders in urine (hematurie)
  • Progressieve achteruitgang nierfunctie
  • Hypertensie
  • Oligurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is kenmerkend voor minimal change nefropathie?

A
  • Met lichtmicroscoop geen verschil tussen normale en afwijkende glomerulus
  • 15-20 g eiwit per dag, maar geen afwijkingen
  • Albuminurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van minimal change nefropathie?

A

Door positief geladen cytokine wat op negatief geladen glycoproteïnen is geland -> verlies ladingsselectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar wordt minimal change nefropathie mee behandeld?

A

Prednison (immunosuppressivum) -> komt vooral bij kinderen voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is kenmerkend voor focale segmentale glomerulosclerose?

A
  • Focaal in de nier en segmentaal in de glomerulus: sclerose (littekenweefsel)
  • Segment van glomerulus wordt afgesloten
  • Soms meer fibrose rondom mesangiumcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe kan focale segmentale glomerulosclerose ontstaan?

A
  • Primair (idiopathisch) of secundair aan andere aandoening

- Genetisch: mutaties op niveau van slitpore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurt er bij membraneuze glomerulopathie?

A
  • Eiwitten op podocyten kunnen Ig maken -> zorgen voor complementactivatie
  • Complementen boren gaatjes in celmembraan -> eiwitten slaan neer onder basaalmembraan: immuundeposities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de oorzaak van membraneuze glomerulopathie?

A

Antistoffen tegen PLA2-receptor -> zit op bodem van podocyt: leidt tot een immuunreactie tegen de onderkant van de podocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is kenmerkend voor het nefritisch syndroom?

A
  • Auto-immuun gemedieerde ontstekingen
  • Beschadiging van filtratie barrière
  • Immunoglobulines spelen een rol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wanneer wordt complement gevormd bij een nefritisch syndroom?

A

Op het moment dat een immunoglobuline (antilichaam) contact maakt met zijn doelwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een immuuncomplex?

A

Antigeen + antilichaam -> activeert complement

- C1q + 2 IgG’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het membrane attack complex?

A

Boormachine die gaten maakt in de membraan van bacteriën maar ook van gewone cellen (podocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar kunnen immuuncomplexen zich vormen?

A
  • In de nier zelf

- In de circulatie (kunnen blijven hangen aan de bloedkant van de zeef -> nefritisch syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn streptokokken?

A

Bacteriën die veel voorkomen in de luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat gebeurt er als streptokokken kapot gaan?

A

Kunnen bepaalde stukjes eiwit (afvalproducten) in de circulatie brengen -> bij sommigen: immuunreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat gebeurt er bij een immuunreactie als gevolg van het kapot gaan van streptokokken?

A

Eerst veel streptokokken antigeen waar in de loop van de tijd het lichaam immunoglobulines tegen gaat maken -> eerst APC die zorgt voor productie antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waar wordt de plaats van de neerslag van circulerende immuuncomplexen door bepaald?

A
  • Plaats van het antigeen

- Lading en grootte van immuuncomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is het verschil tussen nefritisch en nefrotisch syndroom qua neerslag?

A
  • Nefritisch: neerslaan van immuuncomplexen onder endotheelcellen of als leukocyten wel bij antigenen kunnen
  • Nefrotisch: neerslaan van antilichamen onder endotheelcellen doordat ze niet bij antigenen kunnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is een van de kenmerken van een nefritisch syndroom en snelle achteruitgang van nierfunctie?

A

In ruimte van Bowman meer proliferatieve processen -> schel van delende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is Anti-GBM glomerulonefritis?

A

Antistoffen gevormd tegen onderdelen van glomerulaire basaalmembraan -> in bepaalde situaties ontwarren collageenkluwen zich en komen aan oppervlak: door IgG herkend als antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is het gevolg van Anti-GBM antilichamen?

A

Reactie van GBM-antilichamen: antigeen ligt in BM en IgG’s gaan er naartoe -> lineaire depositie van IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe kenmerkt de histologie van Anti-GBM glomerulonefritis zich?

A

Door extra capillaire proliferatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waar bestaat de behandeling van anti-GBM-glomerulonefritis uit?

A
  • Acuut: plasmaferese dialyse -> circulerende IgG uit bloed gehaald
  • Lange termijn: prednison-> remming antilichaamproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn symptomen van poststreptokokken glomerulonefritis bij een kind?

A
  • Minder plassen
  • Donkere urine (bloed)
  • Hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn anti-cytoplasmatische antistoffen?

A

Antistoffen die niet gericht zijn tegen lichaamseigen antigenen maar tegen antigeen in witte bloedcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is het gevolg van anti-cytoplasmatische antistoffen?

A

Witte bloedcel raakt geprikkeld en gaat zich misdragen -> gaan op allerlei plekken de wand in: vasculitis (huid, nieren, longen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe kan GPA worden vastgesteld?

A

Door meten van IgG in plasma ipv immunofluorescentie in de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waar bevinden zich de immuuncomplexen bij membraneuze glomerulopathie?

A

Sub-epitheliaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is lupus nefritis?

A

Lichaam maakt antistoffen (immuuncomplexen) tegen DNA en compartimenten van DNA -> chronische immuuncomplex ziekte (leidt tot allerlei auto-immuun problemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waar hangt het ziektebeeld van lupus nefritis sterk vanaf?

A

Waar immuuncomplexen neerslaan en voornamelijk afhankelijk van lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn enkele functionele afwijkingen ten gevolge van tubulaire afwijkingen?

A
  • Verminderde GFR
  • Proximale functiestoornis (Fanconi) met glucosurie, proximale RTA etc.
  • Distale renale tubulaire acidose (dRTA)
  • Tubulaire proteïnurie (< 3,5 g/dag)
  • Polyurie
  • Na verlies en hyperkaliëmie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

In welke categorieën kunnen tubulaire aandoeningen worden ingedeeld?

A
  • Erfelijke tubulaire aandoeningen
  • Acute tubulusnecrose
  • Acute interstitiële nefritis
  • Chronische tubulo-interstitiële ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn voorbeelden van erfelijke tubulaire aandoeningen?

A
  • Cystenieren (ADPKD)
  • Bartter/Gitelman/Liddle’s syndroom
  • Nefrogene diabetes insipidus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn voorbeelden van chronische tubulo-interstitiële ziekten?

A
  • Analgetica nefropathie
  • Chinese kruiden nefropathie
  • Balkan nefropathie
  • Chronische urinewegobstructie
  • Sikkelcelziekte
  • Afstotingsreactie niertransplantaat (kan ook acuut)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn cystenieren?

A

Veel met vocht gevulde blaasjes aan de tubuli in het nierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar staat ADPKD voor?

A

Autosomale dominante polycysteuze nierziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Bij welke groep komen recessieve kinderziekten het vaakst voor?

A

Kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is de eerste manier waarop cysten ontstaan?

A

Tubuluscellen gaan voor zichzelf beginnen en gaan actief vloeistof opnemen -> doordat tubuluscellen in verkeerde richting prolifereren en er nieuw(e) tubulus/blaasje ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is de tweede manier waarop cysten ontstaan?

A

Doordat in primaire cilia 2 eiwitten zitten (polycystine I en III), die bij mutatie de polariteit van cel verstoren -> tubuluscel gaat transportrichting omdraaien en veel vloeistof in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is er kenmerkend voor het syndroom van Bartter?

A

Fout in de NKCC2-transporter (ingebouwd lisdiureticum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is er kenmerkend voor het Gitelman syndroom?

A

Fout in NCC-transporter (ingebouwd thiazide diureticum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is er kenmerkend voor het Liddle’s syndroom?

A

Fout in ENaC-kanaal

76
Q

Wat is nefrogene diabetes insipidus?

A

Stoornis in het concentratievermogen van de nieren door het niet werken van circulerend ADH

77
Q

Hoe ontstaat nefrogene diabetes insipidus?

A

Door X-gebonden mutatie in vasopressine receptor of in aquaporine 2 gen

78
Q

Wat zijn gevolgen van nefrogene diabetes insipidus?

A
  • Ernstige polyurie met lage osmolaliteit van urine

- Meestal geen hypernatriëmie doordat patiënten veel dorst krijgen

79
Q

Wat is acute tubulus necrose?

A

Vorm van acute nierinsufficiëntie waarbij door prerenale factoren ischemie is ontstaan (reversibel)

80
Q

Wat is acute interstitiële nefritis?

A

Ontsteking van het interstitium en de tubuli -> gekenmerkt door infiltraat van eosinofiele granulocyten: allergische reactie

81
Q

Wat is er op de huid te zien bij acute interstitiële nefritis?

A

Kenmerkende rode plekken: exantheem -> ontstaat vaak bij allergische reacties op medicatie

82
Q

Wat is analgetica nefropathie?

A

Onomkeerbare schade aan nier door langdurig gebruik van pijnstillers -> agv chronische tubulo-interstitiële nefritis veroorzaakt door pijnstillers

83
Q

Wat is balkan nefropathie?

A

Chronische tubulo-interstitiële nefritis door aristochelic acid

84
Q

Wat is een chronische urineweg obstructie?

A

Wanneer langdurig urine uit de blaas terug kan lopen door ureter(s) naar nier: nierbekken gaan opzetten en renale nierinsufficiëntie kan ontstaan

85
Q

Wat is sikkel cel ziekte?

A

Bloedziekte waarbij rode bloedcellen door erfelijke afwijking vastlopen in de bloedvaten

86
Q

Wat is het gevolg van sikkelcel ziekte?

A

Hypoperfusie en ontstaan tubulaire functiestoornissen

87
Q

Speelt stress een essentiële rol in de pathogenese van (primaire) hypertensie?

A

Nee

88
Q

Pleit een hoge plasmarenineconcentratie tegen renovasculaire hypertensie (bijv. nierarteriestenose)?

A

Nee

89
Q

Wat is de verhouding van primaire en secundaire hypertensie?

A

95% primair en 5% secundair

90
Q

Waar pleit een positieve familie anamnese voor bij hypertensie?

A

Primaire hypertensie

91
Q

Wat is primaire hypertensie?

A

Vaak voorkomende vorm van hypertensie waarbij de oorzaak onbekend is

92
Q

Wanneer denk je aan secundaire oorzaak van hypertensie?

A
  • Jonge patiënten
  • Plots ontstaan of verergeren
  • Negatieve familie-anamnese
  • Hypertensieve crisis
  • Therapieresistentie
  • Kenmerkende symptomatologie
  • Afwijkingen LO of bij routinelab
93
Q

Waar is primaire hypertensie een combinatie van?

A
  • Erfelijke factoren

- Factoren van buitenaf

94
Q

Wat zijn oorzaken van secundaire hypertensie?

A
  • Slaap-apneu syndroom (OSAS)
  • Endocrien
  • Dieet / genotsmiddelen
  • (Reno)vasculair
  • Parenchymateuze nierziekten
  • Geneesmiddelen
    (- Monogetisch)
95
Q

Waar bestaat de behandeling van OSAS uit?

A
  1. Leefregels
    - Gewichtsreductie
    - Minder alcohol
    - Zij- ipv rugligging
  2. Interventie
    - CPAP middels neusmasker
    - Operatief: KNO-arts
96
Q

Welke hormonen zorgen voor stijging van de bloeddruk?

A
  • Cortisol
  • (nor)adrenaline
  • Aldosteron
97
Q

Wat zijn voorbeelden van endocriene oorzaken van secundaire hypertensie?

A
  • Primair hyperaldosteronisme
  • Feochromocytoom: productie (nor)adrenaline
  • Hypercortisolisme
98
Q

Waarom heeft niet iedereen met een primair hyperaldosteronisme een hypokaliëmie?

A

Hangt af van voedselinname

99
Q

Waar bestaat primair hyperaldosteronisme voornamelijk uit?

A

Hypertensie + hypokaliëmie

100
Q

Wat zijn voorbeelden van dieet gerelateerde oorzaken van secundaire hypertensie?

A
  • Drop
  • Zouthout
  • Cocaïne
101
Q

Hoe zal de aldosteronwaarde zijn bij drophypertensie?

A

Laag omdat lichaam door heeft dat er voldoende stimulatie van minerale corticoïd receptor blokker is door cortisol

102
Q

Wat is renovasculaire hypertensie?

A

Hypertensie tgv verminderde perfusie van een nier of beide nieren, veroorzaakt door vernauwing van nierslagader(s)

103
Q

Hoe wordt renovasculaire hypertensie veroorzaakt?

A

Door verhoogde renineproductie door de nier achter de vernauwde nierslagader

104
Q

Wat zijn oorzaken van nierarteriestenose?

A
  • Atherosclerose (ouderen)
  • Fibromusculaire dysplasie (jongeren, vooral vrouwen)
  • Arteritis
105
Q

Welke geneesmiddelen kunnen secundaire hypertensie veroorzaken?

A
  • Corticosteroïden
  • Cyclosporine
  • Angiogenese-remmers
  • NSAID’s
  • Orale anticonceptiva
106
Q

Wat is een hypertensieve crisis?

A

Acuut ontstane, sterk verhoogde bloeddruk die nu gecompliceerd wordt of op de korte termijn kan worden door acute hypertensieve orgaanschade van de hersenen, het hart, de nieren en/of ogen.

107
Q

Hoe ziet de bloeddruk eruit bij een hypertensieve crisis?

A
  • Systolisch: bijna altijd hoger dan 220 mmHg

- Diastolisch: bijna altijd hoger dan 120-130 mmHg

108
Q

Wat is retinopathie?

A

Schade aan de ogen (door bijvoorbeeld hypertensie)

109
Q

Wat is een hypertensief spoedgeval?

A

Sterke verhoging van de bloeddruk, die wordt gecompliceerd door acute schade aan hersenen, hart, nieren, grote bloedvaten of ogen

110
Q

Hoe ontstaat een hypertensieve crisis / hypertensief spoedgeval?

A

Schade aan het endotheel -> door hoge bloeddruk raakt vaatwand beschadigd -> haarvaatjes kunnen worden afgesloten: ischemie (ook in nier) -> renine afgifte -> bloeddruk verder omhoog

111
Q

Bij welke soort hypertensief spoedgeval kan hoofdpijn ontstaan?

A

Hersenbloeding

112
Q

Welke typen orgaanschade kunnen ontstaan als gevolg van hypertensief spoedgeval?

A
  • Aortadissectie
  • Acuut hartfalen
  • Coronair ischemie
  • Herseninfarct
  • Hersenbloeding
  • Hypertensieve encephalopathie
  • Hypertensieve crisis met retinopathie, microangiopathie of acute nierinsufficiëntie
113
Q

Welk type orgaanschade past bij een bloeddruk van 230/120 mmHg en pijn op de borst?

A
  • Aortadissectie

- Acuut hartinfarct

114
Q

Welke typen orgaanschade kan een patiënt met een hypertensief spoedgeval zonder klachten hebben?

A
  • Nierinsufficiëntie

- Retinopathie

115
Q

Wat is hypertensieve encefalopathie?

A

(sub)acuut organisch hersensyndroom tgv doorbraakvasodilatatie

116
Q

Wat is het belangrijkste risico van het verlagen van de bloeddruk van een patiënt die gedurende langere tijd een hoge bloeddruk heeft gehad?

A

Verlaging van de cerebrale perfusie

117
Q

Wat is het gevolg van fragmentatie hemolyse?

A

Anemie

118
Q

Hoe wordt fragmentatie hemolyse veroorzaakt?

A

Beschadiging van het endotheel -> stollingsactivatie -> fibrinedraden: erytrocyten gaan stuk als ze hier langs stromen

119
Q

Wat zijn oorzaken van hypertensieve spoedgevallen?

A
  • Cocaïne-intoxicaties (of andere sympathicomimetica)
  • Adrenerge crisis
  • Glomerulonefritis
  • Geacceleerde primaire of secundaire hypertensie
  • Sclerodermie/vasculitis
  • Preëclampsie
120
Q

Hoe zorg je dat de bloeddruk niet in een keer te veel daalt bij een hypertensief spoedgeval?

A
  • Lage dosering: infuus (snelle en reversibele behandeling)
121
Q

Wat is het belangrijkste doel van de behandeling van hypertensie?

A

Orgaanschade voorkomen

122
Q

Wat zijn voorbeelden van leefstijlmaatregelen om hypertensie tegen te gaan?

A
  • Zoutinname beperken
  • Stoppen met roken
  • Bewegen
  • Voeding: veel fruit en groente
  • Alcohol beperken
123
Q

Hoeveel wordt de bloeddruk verlaagd door een bloeddrukverlager in de vorm van een tablet?

A

5-10 mmHg

124
Q

Welke klassen hypertensiva zijn er?

A
  • Centraal-aangrijpende middelen
  • Diuretica
  • Bètareceptorblokkerende symphaticolytica
  • Alfa-1-receptorblokkerende sympathicolytica
  • Calciumantagonisten
  • ACE-remmers
  • Anti-RAAS-middelen
125
Q

In welke categorieën kunnen anti-RAAS-middelen worden opgedeeld?

A
  • Angiotensine II receptor antagonisten
  • Directe renineremmers
  • Directe vaatverwijders
126
Q

Wat zijn veel gebruikte calciumantagonisten?

A
  • Phenylalkylaminen (verapamil): vaatverwijding, negatieve inotropie en negatieve chronotropie (niet icm bètablokker)
  • Benzothiazepines (diltiazem): zelfde effect als verapamil
  • Dihydropyridines (nifedipine, amlodipine): alleen vaatverwijdend
127
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van calciumantagonisten?

A

Enkeloedeem

128
Q

Wat is het effect van ACE-remmers?

A

Remmen productie van ACE: minder omzetting van angiotensine I naar angiotensine II

129
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van ACE-remmers?

A
  • Droge hoest

- Angio-oedeem van lippen of keel

130
Q

Wat zijn nadelen van RAAS-blokkerende middelen?

A
  • Renine concentratie gaat omhoog -> kan deel van effect van de middelen teniet doen
  • Nierfunctieverslechtering bij nierarterie stenose
131
Q

Wat is een veel voorkomende bijwerking van diuretica?

A

Hyponatriëmie

132
Q

Wat zijn bijwerkingen van bèta-blokkers?

A
  • Koude acra (handen en voeten)
  • Bradycardie
  • Moe/down
  • Impotentie
  • Bronchusconstrictie
133
Q

Bij welke groep wordt alfa-methyldopa vaak toegediend?

A

Zwangere vrouwen

134
Q

Wat zijn mogelijkheden voor een niertransplantatie met een nier van een levende donor?

A
  • Directe donatie
  • Cross-over
  • Door bloedgroep heen
  • Door kruisproef heen
  • Anonieme donatie
135
Q

Wat zijn mogelijkheden voor een niertransplantatie met een nier van een overleden donor?

A
  • Donatie na hersendood: intacte bloedsomloop
  • Donatie na circulatiestilstand: zonder intacte bloedsomloop
  • Donatie na euthanasie: zonder intacte bloedsomloop
136
Q

Wat zijn voordelen van een levende donor?

A
  • Betere transplantaatoverleving
  • Betere kwaliteit organen
  • Mogelijkheid om transplantatie op meest optimale tijdstip te doen
  • Mogelijkheid om moeilijk te transplanteren patiënten te helpen
137
Q

Welke 2 onderzoeken zijn nodig in de voorbereiding voor niertransplantatie voor de ontvanger?

A
  • Bloedgroep
  • HLA typering en anti-HLA antistoffen
  • Uitgebreide medische screening
  • Risico op recidief nierziekte
  • Chirurgische beoordeling: vaatstelsel, overgewicht, plaatsing
  • Donornier
138
Q

Hoe verloopt de procedure van een niertransplantatie?

A
  • Implantatie linker of rechter fossa, soms intra-abdominaal
  • Obesitas maakt moeilijker
  • Urologische beoordeling afwijkende blaas
139
Q

Welke complicaties kunnen er optreden bij een niertransplantatie?

A
  • Trombose
  • Bloeding
  • Infectie
  • Lekkage / stenose urineleider
140
Q

In welke cellen worden door APC’s stukjes antigeen gepresenteerd?

A

MHC-moleculen = HLA-moleculen

141
Q

Door welke cellen worden MHC/HLA-moleculen herkend?

A

T-cel receptor

142
Q

Wat gebeurt er op het moment dat de donornier wordt vastgemaakt aan de bloedvaten?

A

Ontvanger APC’s treden in de nier, pakken daar een stukje op en gaan naar lymfeklier: hier interactie met T-/B-cellen

143
Q

Welke immunosuppressiva worden na een niertransplantatie gegeven?

A
  • Prednison
  • Tacrolimus of ciclosporine
  • Mycofenolaat mofetil of azathioprine
144
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van prednison?

A
  • Gewichtstoename / dik gezicht

- Suikerziekte

145
Q

Wat zijn nadelen van immunosuppressiva?

A
  • Infecties
  • Kanker
  • Hart- en vaatziekten
  • Nierschade
146
Q

Wat zijn de belangrijkste infecties die kunnen op treden na niertransplantatie?

A
  • Urineweginfecties
  • CMV: broertje van Pfeiffer
  • PJP: schimmel -> ernstige pneumonie
  • EBV: Pfeiffer virus
147
Q

Welk type kanker komt het meest voor na niertransplantatie?

A

Huidkanker (door zonlicht expositie)

148
Q

Welk immuunsuppressivum is nefrotoxisch?

A

Tacrolimus

149
Q

Wat is het acute effect van immunosuppressiva in het kader van nefrotoxiciteit?

A
  • Vasoconstrictie afferente arteriole
  • Trombotische micro-angiopathie
  • Isometrische tubulaire vacuolisatie
  • Tubulaire disfunctie en elektrolytstoornissen
150
Q

Wat is het chronische effect van immunosuppressiva in het kader van nefrotoxiciteit?

A
  • Arteriolaire hyalinose
  • Interstitiële fibrose
  • Tubulaire atrofie
  • Glomerulaire sclerose
151
Q

Wat zijn symptomen van een rejectie?

A
  • Heel weinig tot geen klachten!
  • Functio laesa = verminderde nierfunctie = lagere GFR
  • Soms koorts, soms pijn, soms zwelling
  • Oedeem en hypertensie
152
Q

Met welk geneesmiddel wordt afstoting van een nier behandeld?

A
  1. Methylprednison ( 3 dagen 500-1000 mg/dag)

2. Polyklonaal of monoklonaal antilichaam

153
Q

Wat zijn klachten die passen bij chronische nierinsufficiëntie die langzaam is ontstaan?

A
  • Moeheid
  • Verminderde inspanningstolerantie
  • Dikke voeten
  • Jeuk: door ophoping afvalstoffen in huid
  • Misselijkheid/braken
  • Hoofdpijn
154
Q

Wat zijn bevindingen van LO die passen bij chronische nierinsufficiëntie?

A
  • Soms wat gepigmenteerde huid
  • Krabeffecten
  • Vaak hypertensie
  • Soms oedeem
  • Soms sufheid
  • Soms pericardwrijven
155
Q

Welke soorten nierfunctie vervangende therapie zijn er?

A
  • Hemodialyse
  • Peritoneaal dialyse
  • Niertransplantatie
156
Q

Wat gebeurt er bij hemodialyse?

A

Bloed wordt vanuit het lichaam langs een semipermeabel membraan geleid -> aan andere kant van membraan: dialysevloeistof

157
Q

Waarop is het transport bij hemodialyse gebaseerd?

A

Concentratiegradiënt: lage concentratie in dialysevloeistof

158
Q

Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?

A
  • Osmose: verplaatsing van water

- Diffusie: verplaatsing van deeltjes

159
Q

Wat is ultrafiltratie?

A

Watertransport op basis van drukverschil: drijvende kracht is fysiek drukverschil

160
Q

Wat is klaring?

A

De hoeveelheid plasma die in een gegeven tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof

161
Q

Hoe wordt de effectiviteit van de dialyse behandeling aangegeven?

A

Als klaring

162
Q

Wat is een fistel?

A

Een kunstmatige toegang naar de bloedvaten onderhuids waarbij aan de zijkant van de de a. radialis de v. cephalica wordt vastgezet

163
Q

Wat is PTFE?

A

Een vaatprothese die je kan vastnaaien op een arterie en ader -> hier kan je gaten in prikken

164
Q

Hoeveel ml bloed pompt een dialyse apparaat per minuut?

A

500

165
Q

Wat zijn de functies van het dialyse apparaat?

A
  • Bloed pompen

- Dialysevloeistof maken

166
Q

Wat gebeurt er wanneer er geen tijd is om een shunt te maken?

A

Katheter inbrengen in centrale vene: liefst v. jugularis of evt v. femoralis (v. subclavia geeft meer risico op stenoses)

167
Q

Hoe wordt een katheter in de v. jugularis gebracht?

A

Je doet een naald op een spuitje met fysiologisch zout en op plek waar je vermoedt waar de v. jugularis zit -> wanneer er donkerrood bloed uitstroomt: door naald metalen veer naar binnen zodat katheter weet in welke richting hij moet gaan.

168
Q

Waar komt de katheter na de v. jugularis uit?

A

In bovenkant van het rechteratrium

169
Q

Wat gebeurt er bij peritoneale dialyse?

A

Buikwand van de patiënt wordt als semi-permeabel membraan gebruikt

170
Q

Wat is de functie van het viscerale en pariëtale blad van de darmen?

A

Werkt als filter waardoor stoffen uit de bloedbaan naar de afvoer gaan -> door diffusie en osmose onttrek je afvalstoffen

171
Q

Wat is een veel voorkomende complicatie bij peritoneale dialyse?

A

Peritonitis (buikvliesontsteking)

172
Q

Hoe kan peritonitis worden opgemerkt door patiënten?

A

De zak met vloeistof wat voorheen in de buik zat is dan helemaal wit

173
Q

Welke soorten glomerulaire ziekten zijn er?

A
  • Hematurie
  • Nefrotisch syndroom
  • Nefritisch syndroom
174
Q

Welke soorten nefrotisch syndroom zijn er?

A
  • Minimal change disease
  • Focaal-segmenteuze glomerulosclerose
  • Membraneuze glomerulaire nefropathie
175
Q

Welke soorten nefritisch syndroom zijn er?

A
  • Anti-GBM
  • Pauci immuun GN
  • Post-streptococcen GN (IgA)
176
Q

In welke vormen van focale sclerose voorkomen?

A
  • Primair: stoornis in immuniteit waardoor podocytstoornis ontstaat -> proteinurie (idiopathisch)
  • Secundair: genetisch
177
Q

Wat zijn synoniemen voor nefritisch syndroom (definitie)?

A
  • Vasculitis (pathofysiologie)
  • Rapidly progressive glomerulonefritis (epidemiologisch)
  • Crescentic glomerulonefritis (patholoog anatomisch)
178
Q

Wat gebeurt er bij immunofluorescentie?

A

Door middel van gekleurde antistoffen maak je duidelijk waar in de nier welke antistoffen zitten

179
Q

Wat is de eerste distinctie van antistoffen bij immunofluorescentie?

A

Zijn het antistoffen van IgA type of IgG type?

- IgA: vaak in mesangium

180
Q

Bij welk syndroom hoort een lineaire depositie van antistoffen?

A

Anti-GBM

181
Q

Bij welk syndroom hoort een granulaire depositie van antistoffen

A

Membraneuze glomerulaire nefropathie

182
Q

Wat zijn ANCA’s?

A

IgG antistoffen -> zitten in cytoplasma van leukocyt

183
Q

Van welke soorten transport wordt er gebruik gemaakt bij hemodialyse?

A
  • Diffusie
  • Filtratie
  • Convectie
184
Q

Welke 2 mechanismen reguleren de bloeddruk?

A
  • Hartminuutvolume

- Perifere weerstand

185
Q

Waarom leidt nierinsufficiëntie tot hypertensie?

A

Onvermogen van de nier om bij normale bloeddruk voldoende natrium en water uit te scheiden: gestoorde druknatriurese (behandeling: lisdiuretica)