Week 13 - 21 februari t/m 25 februari Flashcards

1
Q

Welk aanvullend onderzoek wordt er gedaan bij (verdenking op) atriumfibrilleren?

A
  • ECG
  • Echo
  • CT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een mogelijke behandeling voor atriumfibrilleren?

A

Ablatie: creëren van kunstmatige littekentjes rond de longslagaders, waardoor prikkels die daar vaak vandaan komen niet kunnen doorreizen naar de boezems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor ontstaat atriumfibrilleren?

A
  • Versnelde hartslag (vaak vanuit longaders)

- Fragmentatie van littekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke soorten lange termijn behandelingen zijn er voor AF?

A
  1. Rate control: medicamenteus / His bundel ablatie

2. Rhythm control: medicamenteus, electrocardioversie & ablatie (pulmonaal venen isolatie: PVI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke trombocytenaggregatieremmers zijn er?

A
  • Aspirine (COX remmer): tromboxaan A2 omlaag
  • Dipyridamol (fosfodiësteraseremmer): remt adhesie bloedplaatjes aan oppervlak
  • Clopidogrel: blokeert ADP receptor
  • ABCIXIMAB, EPTIFIBATIDE, TIROFIBAN (monoclonaal antilichaam): blokkeren glycoproteïne IIb/IIIa receptor
  • Epoprostenol: natuurlijk prostacycline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar komt cyclo-oxygenase 1 (COX1) voor?

A
  • Maag
  • Darmen
  • Nieren
  • Bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van COX?

A

Verantwoordelijk voor de afgifte van tromboxaan -> zorgt voor plaatjesaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn NSAID’s?

A

Niet-steroïde anti-inflammatoire drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van NSAID’s?

A

Remmen vorming van tromboxaan en dus plaatjesaggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom worden NSAID’s niet preventief geslikt?

A

Omdat er een grote kans is op maagbloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stoffen uit gezonde endotheelcellen remmen de trombusvorming?

A

PGI2 prostaglandines via verhoging van cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer wordt het induceerbare COX-2 geactiveerd?

A

Bij inflammatie door macrofagen, synoviocyten en endotheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar is COX-2 constitutief aanwezig?

A
  • Hersenen
  • Nieren
  • Ovarium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt ervoor gezorgd dat alleen COX in de plaatjes wordt geremd door NSAID’s?

A

Door kleine dosering (kinderaspirientje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn voorbeelden van verklaringen voor aspirine resistentie?

A
  • Genetisch
  • Upregulatie dat mogelijk tromboxaan kan vormen
  • Interactie met andere NSAIDS die wel bindingsplaats op COX-1 bezetten maar minder effectief zijn
  • Diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van aspirine bij mannen en vrouwen?

A
  • Mannen: verlaagt het risico op MI
  • Vrouwen: verlaagt het risico op beroerte
    (In grote trials waren mannen ouder en > doses)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt clopidogrel geactiveerd?

A

Door CYP2C19 in de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn coumarinederivaten?

A

Vitamine K antagonisten die de vitamine K-afhankelijke synthese van de stollingsfactoren II, VII, IX en X remmen (oraal, werken na enkele dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn voorbeelden van coumarinederivaten?

A
  • Fenprocoumon

- Acenocoumarol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn voorbeelden van trombine remmers?

A
  • Hirudine (iv)

- Dabigatran (oraal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe werkt heparine?

A

Bindt irreversibel aan antitrombine II -> complex remt trombine en factor Xa
(Iv of subcutaan, werkt direct)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is tPA?

A

Tissue plasminogeen activator -> nodig voor fibrinolyse/trombolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn voorbeelden van fibrino-trombolytica?

A
  • Streptokinase: goedkoop maar > risico op allergische reactie
  • Urokinase: heel duur
  • Alteplase: recombinant techniek
  • Reteplase: nieuwere vorm van tPA
  • Tenecteplase: nieuwere vorm van tPA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar bestaat de behandeling van een acuut myocardinfarct uit?

A
  • Pijnstiller (morfine)
  • Evt. atropine: M-receptor antagonist -> activeert hartspier
  • Trombolytica in combinatie met aspirine en heparine/LMWH
  • Secundaire preventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn oorzaken van medische fouten waar patiënten aan overlijden?

A
  • Communicatie fouten
  • Diagnostische fouten
  • Inschattingsfouten
  • Inadequate vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke twee systemen bestaan er waarop een denkproces gebaseerd kan worden?

A
  • Snelle denkproces: systeem 1

- Langzame denkproces: systeem 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe werkt het snelle denkproces?

A
  • Bewust/rationeel denken heeft minder prioriteit ten opzichte van het denken op basis van intuïtie
  • Wordt gebruikt bij meeste beslissingen
  • Nadeel: gevoeliger voor fouten door minder tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe werkt het langzame denkproces?

A
  • Rationeel denken heeft meer prioriteit ten opzichte van denken op basis van intuïtie
  • Gebruikt bij het maken van complexere beslissingen en minder gevoelig voor denkfouten
  • Nadeel: tijdrovend en niet haalbaar bij snelle keuzes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Door welk fenomeen kan de keuze die iemand maakt beïnvloed worden?

A

Framing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe komt framing voor in de spreekkamer?

A

Mortality frame vs survival frame = kans op overlijden vs kans op overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is anchoring?

A
  • Te veel waarde hechten aan de eerste informatie bij het maken van beslissingen
  • Mensen gebruiken het anker om schattingen te doen en hebben moeite om af te wijken van het anker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houdt availability bias in?

A

Van items die makkelijker beschikbaar zijn in het geheugen denken dat ze vaker voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe speelt availability bias een rol in de medische wereld?

A

Bij dit fenomeen wordt de diagnose waaraan de arts het eerst denkt of die het vaakst in zijn recente ervaring is voorgekomen, automatisch de meest waarschijnlijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is confirmation bias?

A

Bevestigen wat je denkt door het selectief te accepteren en negeren van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is representative heuristic?

A

De beoordeling van waarschijnlijkheid baseren op het vergelijken van een object of gebeurtenis met een prototype van dat object of die gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een representative error in medische context?

A

Wanneer je denken wordt gestuurd door een prototype, zodat je het nalaat om mogelijkheden te overwegen die het prototype tegenspreken (kan zowel positief als negatiestereotype hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar bestaat stap 1 van de checklist van de arts voor het diagnostisch proces uit?

A

Controleer het medisch proces: heb ik zelf de complete anamnese afgenomen, heb ik een compleet LO verricht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar bestaat stap 2 van de checklist van de arts voor het diagnostisch proces uit?

A

Diagnostische time out: heb ik bias overwogen, heb ik de impact van mijn eigen emotie overwogen? Moet ik de diagnose nu stellen of is er tijd voor follow-up? Wat is de diagnose die ik absoluut niet mag missen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een nadeel van een stent in het bloedvat?

A
  • Het interfereert met de compliantie van het bloedvat

- Als er metaal in bloedvat zit kan chirurg daar later geen graft meer op zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het effect van de medicijnen op drug eluting stents?

A

Interfereert in celcyclus en zorgt ervoor dat gladde spiercellen niet prolifereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een nadeel van drug eluting stents?

A

Door het medicijn dat wordt afgegeven heb je langer een hoger risico op stent trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke risico’s komen het vaakst voor bij plaatsing van een pci?

A
  • Vasculaire complicaties
  • Myocardinfarct
  • CVA
  • Overlijden
  • Allergische reactie
  • Nierinsufficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar bestaan de vasculaire complicaties uit bij PCI?

A
  • Arteriële thrombose
  • Distale embolisatie
  • Bloeding/hematoom
  • Dissectie
  • Pseudo-aneurysma
  • AV-fistel
  • Occlusie van a. radialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welk bloedvat loopt naar links op de spider view angiogram?

A

LAD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is een CABG?

A

Coronary artery bypass grafting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de richtlijnen voor behandeling van patiënten met een non-stemi?

A

Binnen 24 uur een katheterisatie tenzij hemodynamisch instabiel, cardiogene shock of niet pijnvrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn de richtlijnen voor behandeling van patiënten met een stemi?

A

Zo snel mogelijk (binnen 1 uur) een PCI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waar bestaat de golden five uit die patiënten na een PCI krijgen?

A
  • Aspirine: levenslang voor secundaire preventie
  • Ticagrelor/prasugrel: P2Y12 receptor voor ACS
  • Atorvastatine: cholesterolverlager
  • Perindopril: ACE-remmer
  • Metoprolol: bèta-blokker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waar bestaat het ECG uit?

A
  • Activatie SA-knoop voor P-top
  • Elektrische activatie atria (P-top)
  • Activatie AV-knoop (in PQ-interval)
  • Hisbundel, bundeltakken en Purkinje vezels niet zichtbaar (in PQ-interval)
  • Elektrische activatie van ventrikels (QRS)
  • Repolarisatie (T-top)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is er te zien op een ECG?

A

Spieractivatie, niet het geleidingssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke klachten gaan vaak samen met ritmestoornissen?

A
  • Palpitaties
  • Syncope / duizeligheid
  • Dyspnoe
  • Moeheid
  • LO meestal niet bijdragend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe kunnen hartkloppingen (palpaties) uitgevraagd worden?

A
  • Vraag de patiënt om het uit te tikken
  • Regelmatig/onregelmatig
  • Begin/einde
  • Begeleidende klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn indicaties voor een inspanningstest?

A
  • Verdenking op ischemie

- Aantonen van palpitaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een Holter meting?

A

24 uurs ambulante ritme monitoring (voor patiënten die vaak klachten hebben, icm bijhouden van dagboek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke 3 mechanismen leiden tot hartritmestoornissen?

A
  • Accelerated automaticity (prikkels volgen elkaar sneller op)
  • Triggered activity (tijdens relatieve refractaire periode nog een prikkel)
  • Re-entry (circulatie van prikkels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe kan event recording gedaan worden?

A
  • Event recorder
  • Implantable Loop Recorder (ILR)
    (- Heart Rate Variability: niet in praktijk)
    (- Signal Averaged ECG: niet in praktijk)
    (- T Wave Alternans: niet in praktijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar is de kantel tafel test voor bedoeld?

A

Om de response op een houdingverandering in kaart te brengen en kijken of daar een verklaring voor het flauwvallen in zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is het meest klassieke voorbeeld van accalerated automaticity?

A

Sinus tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een bradycardie?

A

Hartslag onder de 60 slagen per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van bradycardie?

A
  • AV-geleidingsstoornissen
  • Complete disfunctie van sinusknoop
  • Escape rhythms
  • Sinusbradycardie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van bradycardie?

A

Bètablokkers

62
Q

Wat zijn symptomen van sinus bradycardie?

A
  • Vaak asymptomatisch
  • Vermoeidheid
  • (Pre)syncope
63
Q

Wat zijn mogelijke behandelingen van sinus bradycardie?

A
  • Medicatie aanpassen
  • Pacemaker
    (- Atropine = alleen iv en werkt maar 24 uur)
64
Q

Wat is een sinuspauze / sinus arrest?

A

Sinusknoop stopt even met het aanmaken van de prikkel en pauze in hartslag zonder P-top

65
Q

Wat is een sinus node exit block?

A

Ook geen P-top. Sinusknoop is doorgegaan met aanmaken van prikkel maar maakt de overgang naar de boezem niet

66
Q

Wat is een eerstegraads AV block?

A

AV knoop doet er langer over om prikkel van boezem naar kamer te krijgen

67
Q

Wat zijn kenmerken van een eerstegraads AV block?

A
  • PR > 0,2 seconde
  • Constant PR interval
  • Elke P wordt gevolgd door QRS complex
68
Q

Wat is een tweedegraads AV block?

A

Af en toe wordt er een P-top niet gevolgd door een QRS complex

69
Q

Wat zijn kenmerken van een tweedegraads AV block type I?

A
  • Progressieve verlenging van PR interval
  • Herstel na 1 uitgevallen slag
  • Leidt tot groepjes QRS complexen die bij elkaar zitten
70
Q

Wat zijn kenmerken van een tweedegraads AV block type II?

A
  • Minstens twee stabiele geconducteerde P-toppen tot er 1 uitvalt
  • Geen verlenging van PR interval
  • Ernstig, wel fysiologisch: vaker pacemaker
71
Q

Wat is een derdegraads AV block?

A

Helemaal geen geleiding meer mogelijk van boezem naar kamer: P en QRS zijn onafhankelijk van elkaar
- Altijd pacemaker nodig

72
Q

In welke volgorde wordt de functie van de sinusknoop overgenomen wanneer deze niet meer werkt?

A
  • AV-knoop: junctioneel ritme

- Purkinje vezels in ventrikels: brede complexen

73
Q

Wat is een tachycardie?

A

Hartslag boven de 100 slagen per minuut

74
Q

Wat is supra ventriculaire tachycardie (SVT)?

A

Heeft de origine boven het niveau van de ventrikels

75
Q

Wat is ventriculaire tachycardie (VT)?

A

Heeft de origine in de ventrikels

76
Q

Wat is smalcomplex tachycardie?

A

QRS breedte tijdens tachycardie <120 ms

77
Q

Wat is breedcomplextachycardie?

A

QRS breedte tijdens tachycardie >120 ms

78
Q

Wat is het gevolg van inademing op de hartslag?

A

Deze wordt hoger

79
Q

Wat zijn vormen van sinusknoop dysfunctie?

A
  • Sinus bradycardie: asymptomatisch
  • Sinus tachycardie: (bijna) altijd secundair
  • Sinusknoop afwijkingen
80
Q

Wat zijn vormen van sinusknoop afwijkingen?

A
  • Sick sinus syndrom (SSS)
  • Sinus node re-entry (SANRT)
  • Inappropriate sinus tachycardie (IST)
  • Postural tachycardie syndroom (POTS)
81
Q

Welke tachycardie is vaak supraventriculair?

A

Smal complex tachycardie

82
Q

Welke tachycardie is vaak ventriculair?

A

Breed complex tachycardie

83
Q

Wat is atriumflutter?

A

Re-entry circuit die puur draait in rechteratrium

84
Q

Wat is atriale tachycardie?

A

Tachycardie die ontstaat in boezem die een plekje heeft buiten boezem die versneld de hartslag aanmaakt

85
Q

Hoe wordt atriale tachycardie gekenmerkt?

A

Plotseling ontstaan van versnelling van hartslag en nog steeds P top voor QRS complex (vaak wel andere vorm van P top)

86
Q

Wat is kenmerkend voor atrium flutter?

A

Zaagtand configuratie: zaagtand als basislijn in II, III en AVF

87
Q

Wat is het gevolg van sinus carotis massage?

A
  • Vagale respons zal AV knoop vertragen
  • > ritmestoornis die gebruik maakt van AV knoop zal stoppen
  • > ritmestoornis die in boezem draait zal minder frequent worden voortgegeven
88
Q

Waar komt re-entry voor in het hart?

A
  • Sinusknoop
  • Tricuspidalis klep is anatomisch obstakel waar flutter omheen draait
  • Niet anatomisch obstakel: hartinfarct of chirurgisch litteken
  • Binnen de AV-knoop
  • Over Kent bundels
89
Q

Wat is de Kent bundel?

A

Accessoire bundel buiten AV knoop om

90
Q

Wat is normaal gesproken het verschil tussen de twee ‘‘wegen’’ bij AV-nodale re-entry tachycardie (AVNRT)?

A
  • Snelle weg: heeft prikkelgeleiding

- Langzame weg: te traag, botst op reeds geprikkeld weefsel vanuit snelle weg

91
Q

Wat is het verschil in refractaire periode tussen de twee wegen bij AVNRT?

A
  • Langzame weg: kan snel nieuwe prikkel doorgeleiden omdat deze weinig energie nodig heeft
  • Snelle weg: heeft meer energie nodig om nieuwe prikkel snel door te geven en heeft daardoor langer nodig om te herstellen
92
Q

Wat is er aan de hand bij AVNRT?

A

Er zijn twee wegen in de AV knoop via welke een prikkel doorgegeven kan worden

93
Q

Wat is er aan de hand bij AV re-entry tachycardie (AVRT)?

A

AV knoop is de ene weg en de andere weg wordt gevormd door een accessoire verbinding over de AV klepring (= niet volledige scheiding van boezem en kamer weefsel)

94
Q

Wat is het WPW syndroom?

A

Combinatie van een deltagolf op het ECG en het optreden van een ritmestoornis

95
Q

Wat zijn vormen van breed complex tachycardie?

A
  • SVT met abberantie
  • SVT met pre-excitatie
  • VT
  • Pacemaker ritme
96
Q

Waar moet vanuit worden gegaan bij een breed complex tachycardie?

A

Het is een ventriculaire tachycardie totdat het tegendeel bewezen is

97
Q

Wat ontstaat er op de basislijn van het ECG bij AF?

A

Gekriebel: F (fibrillatory) waves

98
Q

Waar duidt een compleet irregulair ritme van een ECG meestal op?

A

Boezemfibrilleren

99
Q

Welke verschijnselen in de anamnese wijzen om boezemfibrilleren?

A
  • Palpitaties
  • Dyspnoe
  • Pijn op de borst
100
Q

Welke klachten komen voor bij persistent/permanent AF?

A
  • Verminderde inspanningstolerantie
  • Algemeen onwelbevinden
  • Vermoeidheid
101
Q

Wat is er te zien op een ECG bij AF?

A
  • Geen P toppen
  • F waves
  • Totaal irregulair ritme
102
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van AF?

A
  • Verhoogde atriale druk
  • Verhoogde atriale spiermassa
  • Ontsteking van het atrium
  • Infiltratie van het atrium
103
Q

Wat is het risico van AF?

A

Trillend hart ipv samentrekkend -> ontstaan van stolsel aan hartoortje van linkerboezem

104
Q

Waar bestaat de acute behandeling van AF uit?

A
  • Eventuele triggers behandelen
  • Ventriculaire rate control (mbv bètablokkers of Ca-antagonisten)
  • Cardioversie: chemisch of elektrisch
105
Q

Waar bestaat de lange termijn behandeling van AF uit?

A
  • Rate control: medicamenteus of his bundel ablatie

- Rhythm control: medicamenteus, elektrocardioversie of ablatie (PVI)

106
Q

Wat is er op het ECG te zien bij een premature atriale contractie (PAC)?

A

Met P-top, maar korter PP-interval

107
Q

Wat is er op het ECG te zien bij een premature ventriculaire contractie (PVC)?

A

Geen P-top voor QRS

108
Q

In welke 5 klassen worden anti-aritmica ingedeeld?

A
  1. Natriumkanaalblokker: flecainide en propafenon
  2. Bètablokker: -olol
  3. Calciumkanaal veranderen -> actiepotentialen verlengen: amiodaron en sotalol (niet in NL)
  4. Calciumblokkers -> verminderen plateaufase: verapamil en diltiazem
  5. Overige anti-aritmica: adenosine en digoxine
109
Q

Welke klassen van anti-aritmica kunnen gebruikt worden om de AV knoop te vertragen?

A

Klasse 2 en 4

110
Q

Welke klassen van anti-aritmica kunnen gebruikt worden om het actiepotentiaal te beïnvloeden en daarmee prikkelformatie in doorgifte in myocardiale weefsel?

A

Klasse 1 en 3

111
Q

Wat krijg je standaard na het overleven van een reanimatie?

A

ICD

112
Q

Waar zijn pacemakers voor bedoeld?

A

Trage hartslagen

113
Q

Waar worden de draden geplaatst bij een tweedraads catheter (pacemaker)?

A

1 in boezem en 1 in kamer

114
Q

Waar worden de draden geplaatst bij een driekamersysteem (pacemaker)?

A
  • Rechteratrium
  • Rechterventrikel
  • Linkerventrikel
115
Q

Wat is de indicatie voor ene driekamersysteem?

A

Hartfalen met een verbreed QRS complex

116
Q

Wat zijn indicaties voor een ICD?

A
  • Iedereen die al een keer VT of VF heeft gehad en geen reversibele oorzaken had
  • Aanhoudende VT
117
Q

Wat kan een ICD doen?

A
  • Schok afgeven

- Bij VT proberen net iets sneller dan VT serie pulsen naar hart te sturen om VT te doorbreken (ventrikeltachycardie)

118
Q

Wat is specifiek voor ICD en niet pacemaker?

A

Shock coil

119
Q

Wat kan er misgaan tijdens de ontwikkeling van het hart?

A
  • Gat in tussenschot
  • Klep niet/afwijkend aangelegd
  • Abnormale aansluiting of verloop van grote vaten
  • Aanlegstoornis van het geleidingssysteem
120
Q

Wat zijn oorzaken van een verstoorde hartaanleg?

A
  • Foutje in genetische codering: vaak spontaan, soms erfelijk
  • Spontaan foutje bij celdeling: Down syndroom
  • Infecties: Rubella (rode hond)
  • Straling: röntgen/radioactiviteit
  • Medicatie: bloedverdunners
  • Drugs: alcohol
121
Q

Wat is een ventrikelseptumdefect?

A

Defect tussen beide hartkamers

122
Q

Wat is een atriumseptumdefect?

A

Defect tussen beide boezems

123
Q

Wat is het gevolg van VSD?

A

Linkerkamer overbelast -> bloed van linker- naar rechterkamer en dus extra keer door de longen
(links-rechts shunt: druk is links hoger dan rechts)

124
Q

Wat is het gevolg van ASD?

A

Bloed gaat van linker- naar rechterboezem -> rechterkamer moet harder werken

125
Q

Wat is de ductus Botalli?

A

Verbinding tussen truncus pulmonalis en aorta -> behoort eerste uren na geboorte dicht te gaan (musculeuze arterie)

126
Q

Wat is het gevolg van een open ductus Botalli?

A
  • Links-rechts shunt

- Volumebelasting linkerventrikel

127
Q

Wat is een atresie?

A

Gesloten klep -> klepblaadjes vergroeid

128
Q

Wat is een agenesie?

A

Hartklep is niet aangelegd

129
Q

Hoe kan een klepstenose percutaan behandeld worden?

A

Ballondilatatie (voorkeur bij kinderen)

130
Q

Hoe kan een klepstenose chirurgisch behandeld worden?

A
  • Klepplastiek

- Klepvervanging

131
Q

Wat zijn bijkomende afwijkingen bij een bicuspide aortaklep?

A
  • Aorta ascendensdilatatie

- Coarctatio aortae

132
Q

Wat is een coarctatio aortae?

A

Lokale vernauwing in de distale aortaboog

133
Q

Wat is het gevolg van een coarctatio aortae?

A
  • Hypertensie bovenste lichaamshelft

- Onvoldoende perfusie onderste lichaamshelft -> vorming collateralen

134
Q

Waar bestaat de tetralogie van Fallot uit?

A
  • Ventrikelseptumdefect
  • Overrijdende aorta: aorta is aangesloten op beide kamers
  • Pulmonalisstenose
  • Rechterventrikel hypertrofie
135
Q

Wat is een kenmerk van de tetralogie van Fallot?

A

Cyanose

136
Q

Hoe kan Fallot chirurgisch gecorrigeerd worden?

A
  • VSD sluiting met patch
  • Resectie infundibulaire pulmonaalstenose
  • Verruiming van de RVOT met (transannulaire) patch
137
Q

Hoe kan de transpositie van de grote arteriën overleefd worden?

A
  • Foramen ovale
  • ASD
  • Open ductus Botalli
138
Q

Hoe ontstaat cyanose?

A

Hypoxemisch bloed in systeemcirculatie ten gevolge van rechts-links shunt of complete menging

139
Q

Wat is het risico van cyanose?

A

Thrombo-embolie

140
Q

Bij welke hartafwijkingen komt cyanose voor?

A
  • Transpositie van grote arteriën
  • Tetralogie van Fallot
  • Tricuspidalis atresie
141
Q

Op welke momenten vindt klinische manifestatie van aangeboren hartafwijkingen plaats?

A
  • Intra-uterien: spontane abortus of intra-uteriene vruchtdood
  • Prenatale echoscreening bij 20 weken zwangerschap
  • Neonataal (vroeg na geboorte)
  • Kinderleeftijd
  • Volwassen leeftijd
142
Q

Welke aangeboren hartafwijkingen kunnen zich spontaan herstellen?

A
  • ASD
  • VSD
  • Open ductus
143
Q

Wat is het Eisenmenger syndroom?

A

Hoge druk in longen leidt tot hoge vaatweerstand in longen

144
Q

Wat is een syncope?

A

Kortdurend verlies van bewustzijn door inadequate cerebrale bloedflow

145
Q

Welk neuraal gemedieerde syndroom komt het meest voor?

A

Neurocardiogene (vasovagale) syncope (syndrome)

146
Q

Waarom zitten er shock coils op een ICD?

A

Zodat de energieoverdracht die nodig is om een schok toe te dienen dat aan het hart kan worden gegeven

147
Q

Wat zijn indicaties voor een ICD?

A
  • Mensen die al een keer eerder gereanimeerd zijn agv bijvoorbeeld een ST elevatie myocardinfarct
  • Mensen met een grotere kans op VF zonder reanimatie gehad te hebben
148
Q

Hoe ziet de classificatie van myocardinfarct eruit?

A
  1. Hartinfarct door ACS
  2. Doorstroming van coronair was niet heel problematisch maar door bijkomende factoren wel. Bij stabiele plaque -> O2 tekort -> MCI
  3. Acute hartdood door hartinfarct
  4. Patiënt na behandeling weer POB
    a. Gerelateerd aan interventie: schade door ballonnetje
    b. Stent die net geplaatst is gaat dicht
  5. MCI gerelateerd aan CABG
149
Q

Welke twee typen van AVRT zijn er?

A
  • Orthodrome AVRT: heen over AV-knoop, terug via extra verbinding. Eerst boezemactivatie, daarna kamers
  • Antidrome AVRT: heen via extra verbinding, terug via AV-knoop. P-toppen vaak ver achter QRS
150
Q

Wat zijn oorzaken van syncopes?

A
  • Vasculair: vasovagaal, POTS, sinus caroticus syndroom
  • Obstructief: aortastenose
  • Aritmie: hevige tachycardiën
151
Q

Wat is kenmerkend voor de links-rechts shunt bij VSD?

A
  • Open verbinding tussen lichaams- en longcirculatie
  • O2 rijk bloed stroomt opnieuw door de long
  • Volumebelasting voor het hart -> LV wordt groter -> hartfalen
152
Q

Wanneer wordt CABG verkozen boven PCI?

A
  • Ernstig drievats coronairlijden
  • Hoofdstam - of hoge LAD laesie
  • Moeilijk behandelbare laesie
  • DM