Week 12 - 14 februari t/m 18 februari Flashcards

1
Q

Wat is een ICD?

A

Internal Cardioverter Defibrillator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een indicatie voor een ICD?

A

Ejectie fractie < 35% die ondanks medicatie voor meer dan 3 maanden blijft bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar begint de operatie van de ICD?

A

Bij de groeve van Mohrenheim: tussen borst- en schouderspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar gaat de vena cephalica naar toe?

A

Vena subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is de vena subclavia een voortzetting van?

A

Vena axillaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de minimale voltage die nodig is na plaatsing van een ICd?

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen ICD en pacemaker?

A
  • ICD: beschermend tegen te snel ritme

- Pacemaker: zorgt voor overname van hartritme wanneer deze te traag is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom wordt de ICD in de rechterkamer in plaats van de linkerkamer?

A
  • In de linkerkamer zou er een grote kans zijn op herseninfarcten
  • Rechterkamer loopt naar longen, waar eventuele bloedpropjes gefilterd worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van erfelijk myopathie?

A

Titine mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk effect onderdrukken de corticosteroïden op het schroefje?

A

Fibrosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke types ICD zijn er?

A
  • Vlak onder de huid zonder draad in het hart

- Via bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kan de v. cephalica afgebonden worden?

A

Deze heeft een dubbele voorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer wordt er een tweede (atriale) draad geplaatst?

A

Wanneer er verwacht wordt dat de patiënt mogelijk AV-stoornissen zal krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het voordeel van ICD aan de linkerkant van het lichaam?

A

Het hart zit precies op de vector waardoor een spanningsverschil makkelijker te meten is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bestaat de behandeling uit bij stabiele AP?

A
  • Lifestyle management
  • Medicamenteus
  • Revascularisatie
  • Cardiale revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bestaat de behandeling uit bij ACS?

A
  • Revascularisatie
  • Medicamenteus
  • Lifestyle management
  • Cardiale revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn harde eindpunten?

A

Punten die schade opleveren voor de patiënt

  • Overlijden
  • Hartinfarct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom worden patiënten met een hoofdstam stenose niet geïncludeerd in studies?

A

Omdat ze een hoog risico hebben op overlijden of hartinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kan een patiënt met een rechterventrikel infarct en hypotensie behandeld worden (shock)?

A

Vulling geven over rechterventrikel zodat het bij het linkerventrikel komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke complicatie komt er vaak bij een onderwandinfarct?

A

Lekkende mitralisklep door papillairspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt de ernst van een stenose fysiologisch beoordeeld?

A
  • Fractional Flow Reserver (FFR)

- Instantaneous wave Free Ratio (iFR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt de ernst van een stenose anatomisch beoordeeld?

A
  • IntraVascular UltraSound (IVUS)

- Optical Coherence Tomography (OCT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt de ernst van een stenose visueel beoordeeld?

A

Niet/nauwelijks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doet de FFR?

A

Meet de druk voor en na de vernauwing: zo meet je eigenlijk de flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de formule voor de FFR?

A

FFR = Pd/Pa

  • Pd: stenotic perfusion pressure
  • Pa: normal perfusion pressure
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de afkapgrens bij FFR?

A

0,8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het voordeel van FFR guided PCI tov angiographic guided PCI?

A
  • Reduceert mortaliteit en myocard infarct na 1 jaar
  • Kosteneffectief
  • Reduceert contrastverbruik
  • Resulteert tot minstens even goede functionele status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het nadeel van OCT tov IVUS?

A
  • Licht kan niet door bloed heen dus er moet meer contrast toegediend worden
  • Met IVUS kan je dieper kijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het voordeel van OCT tov IVUS?

A

Frame rate per seconde is veel hoger -> je kunt veel beter kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Via welk bloedvat wordt een hartcatheterisatie begonnen?

A

a. radialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom wordt er lidocaïne toegediend?

A

Om vaatspasmen tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom wordt adenosine toegediend?

A

De weerstand distaal in de kleine bloedvaten valt weg -> hetzelfde als inspanning: maximale flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de grens van FFR?

A

Bij daling van FFR van meer dan 0,8 wordt er gedotterd omdat de stenose dan hemodynamisch belangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waarom wordt er een OCT uitgevoerd?

A

Om te kijken hoe lang de vernauwing is en hoeveel aderverkalking er zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn drug eluting stents?

A
  • Stents waar een medicijn op zit die verlittekening door lichaamsvreemd materiaal tegengaat
  • Coating remt neo-intima hyperplasie en verbetert de patency
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is trombose?

A

Pathologische vorming van een bloedstolsel in een bloedvat, waardoor deze geheel of gedeeltelijk wordt afgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wanneer is de trombose diepveneus?

A

Als het een proximale trombose is: vanaf v. poplitea of hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een embolie?

A

Stukje van het trombus in een ader -> kan in longarteriën komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar heeft een longembolie zijn oorsprong?

A

In het veneuze stelsel -> maar komt in longarteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een veneus tromboembolisch event (VTE)?

A

DVT + longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de sterkste risicofactoren voor veneuze trombose?

A
  • Immobilisatie (3 dagen)
  • Kanker
  • Trauma / operatie
  • Zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe ontstaat trombose volgens de Trias van Virchow)

A
  • Stase: als het bloed niet kan stromen
  • Vaatwand beschadiging
  • Hypercoagulabiliteit: als je bloed zelf meer stolbaar is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn voorbeelden van stase?

A
  • Immobiliteit
  • Veneuze obstructie door zwangerschap, tumor of obesitas
  • Vliegreis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn voorbeelden van vaatwandbeschadiging?

A
  • Trauma
  • Operatie
  • Infuus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn voorbeelden van veranderde samenstelling van het bloed?

A
  • Kanker
  • Zwangerschap
  • Oestrogeen gebruik
  • Thrombofilie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welk onderdeel van de hemostase is verantwoordelijk voor veneus stolsel?

A

Overactief secundaire hemostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn symptomen van DVT?

A
  • Pijn
  • Zwelling
  • Roodheid
  • Warm
  • Glanzend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn mogelijke vervolgonderzoeken bij verdenking op een trombosebeen?

A
  • Compressie ultrasonografie (CUS)
  • Klinische kansschatting
  • D-dimeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waar wordt CUS uitgevoerd?

A

In lies en knieholte (vene wordt dicht geduwd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe verloopt de diagnostiek bij verdenking op DVT?

A
  1. Inschatting klinische waarschijnlijkheid op trombose met klinische kansschatting
  2. Bepaling D-dimeer in het bloed van patiënt
  3. Eventueel echografie van been
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Uit welke fases bestaat de behandeling van veneuze trombose?

A
  1. Aangroei van het stolsel voorkomen (eerste 3 maanden)
  2. Recidief trombose voorkomen (> 3 maanden)
  3. Voorkomen post-trombotisch syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn late complicaties van veneuze trombose?

A
  • Recidief trombose
  • Post-trombotisch syndroom
  • Veneus ulcus (open been)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe ontstaat post-trombotisch syndroom?

A

Door veneuze hypertensie door persisterende veneuze obstructie en klepschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een mogelijk gevolg van een aneurysma?

A

Ruptuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is een abdominaal aorta aneurysma?

A

Permanente verwijding van de aorta met een diameter minimaal 1,5x de wijdte van de normale diameter (verwijding van meer dan 3 cm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke zijtakken komen uit de truncus coeliacus?

A
  • A. hepatica communis
  • A. gastrica sinistra
  • A. lienalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de belangrijkste slagader voor de perfusie van de darm?

A

A. mesenterica superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke typen ware aneurysma’s bestaan er?

A
  • Fusiform: bloedvat is in alle richtingen min of meer in gelijke mate gedilateerd
  • Sacculair: aan 1 kant is er verzwakking van de wandlagen -> aan 1 wand is er bolling opgetreden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van sacculair aneurysma?

A
  • Infectie
  • Trauma
  • Geruptureerde atherosclerotische plaque
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is een pseudo-aneurysma / vals aneurysma?

A

De wand is niet verwijd maar er is iets anders waardoor het lijkt alsof er een aneurysma is -> als gevolg van ingreep van chirurg/cardioloog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn risicofactoren voor abdominale aorta aneurysma?

A
  • Roken
  • Mannelijke geslacht
  • Leeftijd
  • Hypertensie
  • Hyperlipidemie
  • Familiair
    (- COPD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat voor soort ziekte is dilaterend vaatlijden?

A

Adventitia ziekte: adventitia regelt stevigheid van vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn twee manieren waarop aneurysma’s kunnen ontstaan?

A
  • Genetisch

- Degeneratief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn factoren die groei van aneurysma bevorderen?

A
  • Roken

- Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoe wordt de sensitiviteit van lichamelijk onderzoek bij verdenking op aneurysma beïnvloed?

A
  • Neemt toe met de AAA-diameter

- Neemt af met diameter van de buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoe wordt de diagnose van AAA meestal gesteld?

A

Met een echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke factoren zijn betrokken bij het operatierisico?

A
  • Type operatie (open of endovasculair)
  • Leeftijd
  • Comorbiditeit: myocard infarct, COPD, nierinsufficiëntie
  • Geslacht
68
Q

Welke typen behandelingen zijn er bij AAA?

A
  • Open chirurgie: retroperitoneum wordt geopend (meest voorkomende plek -> infrarenaal)
  • EVAR
69
Q

Wat zijn veel voorkomende complicaties bij open chirurgie van AAA?

A
  • Myocardinfarct
  • Pneumonie
  • Nierfunctiestoornissen
70
Q

Wat is EVAR (endovascular aortic repair)?

A

Inbrengen van nieuwe binnenwand in aorta zodat er geen druk meer is op de wand van het aneurysma

71
Q

Wat is een voordeel van EVAR?

A

Kan in elke vorm opgevouwen worden

72
Q

Wat zijn criteria van EVAR?

A
  • Bij de taille van de ‘‘broek’’ moet gezond weefsel zijn
  • Aan de onderkant moet ook een aansluiting zijn (vaak in iliacale vaten)
  • Prothese moet naar binnen kunnen: bloedvaten moeten groot genoeg zijn
73
Q

Wat zijn symptomen van een geruptureerde aneurysma?

A
  • Pijn epigastrio
  • Pijn straalt uit naar rug
  • Misselijk/braken/zweten
  • Hemodynamisch instabiel: hoge pols / lage tensie
74
Q

Waarom krijgen mensen met een hartinfarct acetylsalicylzuur?

A

Om het plakken van trombocyten tegen te gaan

75
Q

Wat zijn drie hoofdgroepen van medicijnen om de vorming van fibrine te verminderen?

A
  • Heparine: ongefractioneerd (UFH) & laag moleculair gewicht (LMWH)
  • Vitamine K antagonisten (VKA)
  • Directe orale anticoagulantia (DOAC)
76
Q

Hoe werkt gefractioneerd heparine?

A

5 suikers binden aan antitrombine -> zijn in staat om trombine weg te vangen -> minder fibrine

77
Q

Hoe wordt gefractioneerd heparine toegediend?

A
  • Intraveneus en korte halfwaardetijd

- Onvoorspelbaar effect

78
Q

Hoe werkt laag moleculair gewicht heparine?

A

Stuk van staart weggeknipt: kan minder goed trombine wegvangen maar vangt factor X weg

79
Q

Hoe wordt LMWH toegdiend?

A
  • Subcutane toediening door patiënt zelf
  • Lange halfwaardetijd
  • Dosering is constant op basis van lichaamsgewicht
80
Q

Welke stollingsfactoren zijn vitamine K afhankelijk?

A

II, VII, IX en X

81
Q

Wat is de basis van VKA voor antistollingstherapie?

A

Dicumarol: remt vitamine K epoxide reductase

82
Q

Welke soorten VKA bestaan er en wat is hun halfwaardetijd?

A
  • Fenprocoumon (marcoumar): 140 uur
  • Acenocoumarol (sintrom): 11 uur
  • Warfarine: 48 uur (in NL niet geregistreerd)
83
Q

Wat is het effect van VKA?

A

Blokkeren van hergebruik van vitamine K waardoor II, VII, IX en X niet kunnen worden geactiveerd

84
Q

Welke stoltijd wordt er gekozen om de mate van antistolling door een VKA?

A

PT

85
Q

Wat is de INR?

A

INR = PT patiënt / mean normal PT

86
Q

Wat is de streefwaarde van de INR voor trombose patiënten?

A

Tussen de 2,0 en 3,0

87
Q

Welke soorten DOACs zijn er?

A
  • Middelen die factor Xa direct blokkeren: rivaroxaban, apixaban en edoxaban
  • Middelen die trombine (factor IIa) direct remmen: dabigatran
88
Q

Wat is het effect van minder Xa?

A

Minder trombine en minder fibrine

89
Q

Welke soorten trombocytenaggregatieremmers (werken in op primaire hemostase) zijn er?

A
  • Aspirine
  • ADP receptor blokkers
  • GP-IIb/IIIa receptor blokker
90
Q

Hoe werkt aspirine (salicylzuur)?

A

Remt irreversibel cyclo-oxygenase -> nodig voor omzetting arachidonzuur in tromboxaan (nodig voor plaatjesaggregatie)

91
Q

Hoe werken ADP receptor blokkers?

A
  • Remmen ook secundair

- Remt ADP receptor op oppervlak van bloedplaatjes -> minder archidonzuur: minder aggregatie

92
Q

Wat zijn voorbeelden van ADP receptor blokkers?

A
  • Clopidogrel
  • Prasugrel
  • Ticagrelor
93
Q

Wanneer wordt een combinatie van ADP receptorblokkers met aspirine gegeven?

A

Na het plaatsen van een stent om stolling aan de wand van de stent te voorkomen

94
Q

Hoe werken GP-IIb/IIIa receptor blokkers?

A

Bij blokkade van deze receptor op het oppervlak van bloedplaatjes -> geen enkel bloedplaatje meer actief

95
Q

Wat zijn voorbeelden van GP-IIb/IIIa receptor blokkers?

A
  • Abciximab
  • Integrillin
  • Tirofiban
96
Q

Waar is de keuze van antistollingsmiddel van afhankelijk?

A
  • Leeftijd
  • Gewicht
  • Zwangerschap(swens)
  • Maligniteit
  • Maag-darmziektes
  • Nierfunctie
  • Co-medicatie
97
Q

Welk antistollingsmiddel wordt voorgeschreven bij een hele slechte nierfunctie?

A

VKA of eventueel Xa remmers

98
Q

Wat is de voorkeur voor een antistollingsmiddel bij darmproblemen?

A

VKA want dan kan de INR gemeten worden

99
Q

Welk antistollingsmiddel wordt voorgeschreven bij zwangere vrouwen?

A

LMWH

100
Q

Wat is een longembolie?

A

Stolsel(s) in de takken van de longslagaders

101
Q

Wat zijn sterke risicofactoren voor een longembolie?

A
  • Fractuur onderste extremiteit
  • Heup- of knie vervanging
  • Hartinfarct (< 3 maanden)
  • Eerdere VTE (veneuze tromboembolie)
102
Q

Wat zijn matige risicofactoren voor een longembolie?

A
  • Postpartum
  • Infectie/pneumonie
  • Maligniteit
103
Q

Wat zijn zwakke risicofactoren voor een longembolie?

A
  • Bedrust > 3 dagen
  • DM/hypertensie
  • Obesitas
  • Vliegreizen
104
Q

Hoe wordt een longembolie aangetoond?

A

CT-scan

105
Q

Waar is de YEARS beslisregel op gebaseerd?

A
  • Klinische tekenen van trombosebeen
  • Hemoptoë
  • Longembolie meest waarschijnlijke diagnose
106
Q

Welke scores zijn er bij diagnostiek van longembolie?

A
  • Wells score
  • YEARS socre
  • Leeftijd-afhankelijke D-dimeer
107
Q

Wat zie je op een echo van het hart bij iemand met longembolie(ën)?

A

De rechterkamer is verwijd door grote weerstand in pulmonaal arterie

108
Q

Wat is de oude basisbehandeling van een longembolie?

A

Starten met laag-moleculaire heparine en orale antistolling (voortzetten voor 6 maanden)

109
Q

Hoe lang duurt de basis behandeling bij een longembolie?

A

3 maanden

110
Q

Wat is de standaardbehandeling van een longembolie?

A

DOAC

111
Q

Wat is een antidote voor dabigatran?

A

Idarucizumab

112
Q

Waar is in de HESTIA studie naar gekeken?

A

Of mensen binnen 24 uur na het vaststellen van de longembolie naar huis konden om daar hun behandeling te krijgen

113
Q

Wat is trombolyse?

A

Het proberen op te lossen van de stolsels

114
Q

Wanneer wordt trombolyse uitgevoerd?

A
  • Lage bloeddruk

- Shock

115
Q

In welke 3 groepen wordt er een classificatie gemaakt op basis van overlijden?

A
  • High: zowel verwijde rechterkamer als gestegen hartenzymen
  • Intermediate
  • Low: geen verwijde rechterkamer of gestegen hartenzymen
116
Q

Hoe kunnen chronische longembolieën worden opgespoord?

A

Perfusiescan

117
Q

Wat is een mogelijk gevolg van chronische longembolieën?

A

Pulmonale hypertensie: te hoge druk in longslagader -> dilatatie van rechterboezem en -kamer (CETPH)

118
Q

Waarop is chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CETPH) goed te zien?

A

Echo-opname

119
Q

Wat is cardioplegie?

A

Beschermvloeistof voor het hart waardoor het hart in een cardioplegie arrest komt (koude zoutoplossing met kalium)

120
Q

Waarom wordt cardioplegie in de kransslagaders toegediend?

A

Om het hart elektrisch helemaal stil te krijgen

121
Q

Wat zijn voordelen van een gekoeld lichaam tijdens de operatie?

A

Minder zuurstofverbruik, met name in het hart, de nieren en de lever

122
Q

Waarom moet al het kalk (van de verdikte aortaklep) weggehaald worden?

A

Om plaats te maken voor hechtingen voor de nieuwe aortaklep

123
Q

Wat voor klachten krijg je van een aortaklep stenose?

A
  • Dyspnoe
  • Pijn op de borst bij inspanning
  • Kortademigheid
  • Risico op plotse hartdood
  • Flauwvallen agv bloedtekort in de hersenen
124
Q

Waarom gaat een mechanische klep niet altijd levenslang mee?

A
  • Klep kan overgroeid raken: littekenweefsel (spannes) in scharnierpunt
  • Endocarditis op de rand van kunstklep (hechtingen komen te vervallen)
  • Stolsels
125
Q

Hoe kan bij een kind een hartklep vervangen worden?

A

Klep die mee kan groeien: klepreparatie met stukjes van het hartzakje of aortaklep vervangen door pulmonaalklep (Ross-procedure)

126
Q

Waar wordt perifeer arterieel vaatlijden door gekenmerkt?

A

Vernauwingen / afsluitingen in de vaatwand die ontstaan als gevolg van atherosclerose

127
Q

Wat zijn mogelijke gevolgen van atherosclerose in de coronairen?

A
  • Myocardinfarct

- Angina pectoris

128
Q

In welke twee groepen kan PAV ingedeeld worden?

A
  • Claudicatio intermittens

- Kritieke ischemie (CLI)

129
Q

Wat zijn risicofactoren van PAV?

A
  • Oudere mannen
  • Hypertensie (anithypertensiva)
  • Hyperlipidemie (statines)
  • DM2 (regulatie)
  • Beroerte, TIA (secundaire preventie)
  • Roken (staken)
130
Q

Wat is de primaire preventie van PAV?

A
  • Voorkomen van atherosclerose in de bevolking

- Informatie, leefstijladviezen (stop roken campagne)

131
Q

Wat is de secundaire preventie van PAV?

A
  • Voorkomen van problemen van atherosclerose bij symptomatisch vaatlijden
  • Voorkomen van nog event na doormaken van MI of CVA
132
Q

Welke medicijnen krijgt elke patiënt met aangetoonde atherosclerose?

A
  • Statine: atorvastatine

- Trombocytenaggregatieremmer: clopidogrel

133
Q

Hoe ziet de Fontaine classificatie eruit?

A
I - geen klachten
II - claudicatio intermittens
A: niet invaliderend (> 200 m lopen)
B: wel invaliderend (< 200 m lopen)
III - rustpijn
IV - gangreen/wonden/weefselverlies
134
Q

Waar wordt de grens getrokken tussen claudicatio intermittens (CI) en kritieke ischemie (CLI)?

A

Bij III - rustpijn

135
Q

Wat zijn de normaalwaardes voor de enkel/arm-index?

A

0,9 - 1,4

136
Q

Waar kan je bij elke patiënt met CI mee starten?

A

Gesuperviseerde looptherapie

137
Q

Wat zijn mogelijkheden voor aanvullend onderzoek bij perifeer vaatlijden?

A
  • Duplexonderzoek: echo met doppler -> vernauwingen en bloedstroom te zien
  • CT-angiografie: bloedvaten met kalk goed in beeld
  • MR-angiografie: contrast
  • Conventionele angiografie
138
Q

Welke soort behandelingen zijn er voor perifeer arterieel vaatlijden?

A
  • Open chirugie: bypass of endarteriëctomie

- Endovasculair: percutane transluminale angioplastiek (PTA) = dotter

139
Q

Wat is een voor- en nadeel van open chirurgie?

A
  • Voordeel: duurzaam

- Nadeel: grote operatie, complicaties, lange opnameduur

140
Q

Wat is een voor- en nadeel van endovasculaire chirurgie?

A
  • Voordeel: minder belastend en snel herstel

- Nadeel: duurzaamheid (patency is laag)

141
Q

Waar hangt de keuze van interventie bij PVA vanaf?

A
  • Ernst klachten: claudicatio of kritieke ischemie
  • Patiënt karakteristieken: voorgeschiedenis, leeftijd & risicofactoren
  • Letsel karakteristieken: locatie, lengte & calcificatie
142
Q

Wat is endarteriëctomie?

A

Schoonmaken van het bloedvat: verwijderen van atherosclerotische intima en media

143
Q

Welke soorten conduit (bypass) zijn er?

A
  • Veneus

- Kunststof

144
Q

Wat is de medische term voor een beroerte?

A

Cerebrovasculair accident

145
Q

Wat is een CVA?

A

Een ‘‘ongeluk’’ in de bloedvaten van de hersenen

146
Q

Welke soorten bloedig CVA zijn er?

A
  • Epiduraal hematoom
  • Subduraal hematoom (acuut/chronisch)
  • SAB -> subarachnoïdale bloeding
  • Intracerebrale bloeding
147
Q

Wat zijn oorzaken van bloedig CVA?

A
  • Trauma
  • Spontaan
  • Arterioveneuze malformatie
  • Aneurysma
  • Infarct
148
Q

Wat zijn symptomen van een bloedig CVA?

A
  • Hoofdpijn
  • Cognitieve stoornissen
  • Epilepsie
  • Klachten gelijkend ischemisch CVA
149
Q

Wat zijn oorzaken van ischemisch CVA?

A
  • Trombose

- Embolus: komt vaak uit hart

150
Q

Wat zijn beïnvloedbare risicofactoren voor ischemisch CVA?

A
  • Leeftijd
  • Stroke of MI in VG
  • Man
  • Familie
151
Q

Wat zijn niet-beïnvloedbare risicofactoren voor ischemisch CVA?

A
  • Bloeddruk
  • Roken
  • Diabetes mellitus
  • Atrium fibrilleren
  • Atherosclerose
  • Bepaalde bloedziekten
  • Hypercholesterolemie
  • Obesitas
  • Alcohol misbruik
  • Drugs
152
Q

Welk onderscheid kan er gemaakt worden in een ischemisch infarct?

A
  • Amaurosis fugax (AF): tijdelijke blindheid van 1 oog
  • Transient Ischemic Attack (TIA): uitval < 24 uur & volledig herstel
  • Cerebrovasculair Accident (CVA): minor (1-7 dgn) & major (>7 dgn)
153
Q

Wat zijn hemisferische symptomen bij een ischemisch infarct?

A
  • Eenzijdig krachtverlies
  • Eenzijdig gevoelsverlies
  • Spraak of taalproblemen
154
Q

Wat zijn retina symptomen bij een ischemisch infarct?

A
  • Ameurosis fugax
  • Blindheid aan 1 oog
  • Ischemische opticus neuropathie
155
Q

Wat zijn vertebrobasilaire symptomen bij een ischemisch infarct?

A
  • Hersenstam (dysarthrie, dysphagie, diplopie)
  • Cerebellum (ataxie)
  • Achterste hersenhelft (visus)
156
Q

Waar staat FAST voor?

A
  • Face: laten lachen
  • Arm: beide armen laten uitsteken
  • Spraak: verandering in spreken
  • Tijd: hoe laat begonnen
157
Q

Wat is het doel van de therapie bij een ischemisch infarct?

A
  • Verwijderen van trombus/embolus

- Preventie van recidief: antistolling, wegnemen van risicofactoren

158
Q

Hoe kan er gezocht worden naar de oorzaak van een ischemisch infarct?

A
  • CT-brein
  • ECG (atriumfibrilleren)
  • Duplex carotiden
  • Evt Echo - cor
159
Q

Waar bestaat de acute therapie uit bij een ischemisch infarct?

A
  • Trombolyse

- Stroke unit

160
Q

Waar bestaat de preventie recidief uit bij een ischemisch infarct?

A
  • Clopidogrel
  • Statine ongeacht hoogte cholesterol
  • Bloeddrukverlaging
  • Risicofactor management
161
Q

Hoe kan verschil worden gemaakt tussen a. carotis interna en externa?

A

Externa heeft aftakkingen en interna niet (is eindarterie)

162
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij het chirurgisch verwijderen van een stenose van slechts 30% in de a. carotis?

A
  • Herseninfarct

- Bloeding

163
Q

Wat zijn de belangrijkste complicaties bij CEA?

A
  • Craniale zenuw beschadiging
  • Beroerte
  • Dood
164
Q

Wat is een belangrijk risico van carotid stenting (CAS)?

A
  • Meer kans op embolieën

- Meer restenose

165
Q

Wat zijn de richtlijnen voor een symptomatisch ACI?

A
  • > 70% interventie

- > 50% interventie overwegen

166
Q

Wat zijn de richtlijnen voor een asymptomatisch ACI?

A

> 70% interventie indien:

  • Patiënt < 75 jaar
  • CVA/sterfte < 5%