Week 11 - 7 februari t/m 11 februari Flashcards

1
Q

Wat moet altijd uitgevraagd worden bij restrictieve longziekten?

A
  • Voorgeschiedenis
  • Pulmonale klachten en beloop
  • Extra pulmonale klachten: reflux, spierklachten, huid, sicca en cardiaal
  • Medicatie
  • Expositie: roken, werk, hobby’s, dieren
  • Familie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat het LO uit bij restrictieve longziekten?

A
  • Algemene indruk
  • Percussie en auscultatie longen
  • Handen
  • Huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke indicatie geeft clubbing?

A

Chronische longziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke categorieën kunnen interstitiële longziekten worden onderverdeeld?

A
  1. Interstitiële longziekten met bekende oorzaak
  2. Granulomateuze longziekten
  3. Idiopathische longziekten
  4. Zeldzamere vormen van interstitiële longziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kijk je naar bij verdenking op restrictieve longziekte?

A

TLC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de belangrijkste cellen in de longen?

A

Type 1 en type 2 pneumocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van type 2 pneumocyt?

A
  • Produceert surfactant
  • Functioneel als stamcel: proliferatie
  • Epitheliale regeneratie (na schade), kan type 1 worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is de type 1 pneumocyt zo belangrijk?

A

Deze cellen zijn heel dun waardoor gaswisseling plaats kan vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is cell-senescence?

A

Cel blijft bestaan maar functioneert niet -> gaat in een soort slaaptoestand ipv apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is telomerase?

A

Enzym dat telomeer (stukje DNA aan einde van chromosoom) weer langer maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het gevolg van afwijkingen in telomerase?

A

Telomeren worden heel kort -> cellen kunnen niet meer delen en worden vervroegd oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van idiopathische interstitiële longziekten?

A

Idiopathische pulmonale fibrose (IPF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn vormen van schade die bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van IPF?

A
  • Roken
  • Werkgerelateerd / milieu
  • Viraal
  • Reflux (?)
  • Microbioom (?)
  • Inflammatie
  • Medicatie
  • Mechanisch (?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Longfibrose is een gestoorde wondgenezing. Hoe verloopt wondgenezing?

A

Fase 1: hemostase
Fase 2: ontsteking of inflammatie
Fase 3: wond moet weer dicht (proliferatie)
Fase 4: fase van herstel en remodellering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 1 van wondgenezing?

A
  • Lekkage van plasma (oedeem) -> plaatjesaggregatie en stollingscascade
  • Trombine + fibrine -> hyaliene membranen & vasoconstrictie
  • Beeld: diffuse alveolaire schade (DAD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 2 van wondgenezing?

A
  • Vasodilatatie
  • Toename van vaatpermeabiliteit
  • Chemotaxie
  • Cellulaire response
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 3 van wondgenezing?

A
  • Epitheelcellen migreren naar randen
  • Endotheelcellen zorgen voor angiogenesis
  • Fibroblasten zorgen voor ECM-formatie
  • Door ontstekingsmediatoren: myofibroblasten in interstitum -> contraheren en trekken wondranden naar elkaar toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 4 van wondgenezing?

A
  • Ophoping van fibroblasten en depositie van collageen wordt beëindigd: fase gaat bij fibrose niet goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er tijdens fase 4 van wondgenezing bij longfibrose?

A

Myofibroblasten verdwijnen niet en zorgen door contractie en blijven produceren van matrix ervoor dat longen kleiner worden (restrictie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke medicijnen zouden kunnen helpen in fase 1 van wondgenezing?

A

Antistollingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke medicijnen zouden kunnen helpen in fase 2 van wondgenezing?

A

Ontstekingsremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke medicijnen zouden kunnen helpen in fase 3 van wondgenezing?

A

Proliferatie remmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het gevolg van hogere spanning op de long door longfibrose?

A

Meer afgifte van cytokines door de ECM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar bestaat de pathogenese van longfibrose globaal uit?

A
  • Type 2 pneumocyten senescent, korte telomeren
  • Type 1 cellen tekort (roken, auto-immuun)
  • Fibroblasten -> myofibrolasten -> collageen/matrix
  • Als er eenmaal fibrose is: door tractie op weefsel nog meer fibrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn 2 behandelingen voor fibrose?

A
  • Nintedanib (IPF en progressieve longfibrose)

- Pirfenidon (IPF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar zijn obstructieve longfunctiestoornissen binnen de spirometrie aan te herkennen?

A
  • Concave vorm van flow volume curve (kerktoren) die duidt op luchtwegvernauwing
  • FEV1 sterk gedaald -> luchtwegobstructie biij FEV1/FVC < -1,64 SD (LLN)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar zijn restrictieve longfunctiestoornissen binnen de spirometrie aan te herkennen?

A
  • Verlaging van de totale longcapaciteit tot onder de LLN

- TLC < -1,64 SD (LLN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn intrinsieke oorzaken van restrictieve longfunctiestoornissen?

A
  • Interstitiële fibrose
  • Hartfalen met longoedeem
  • Pneumonie
  • Tuberculose
  • Longfibrose door bestraling of chemo
  • Pneumothorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn extrinsieke oorzaken van restrictieve longfunctiestoornissen?

A
  • Kyphoscoliose
  • Extreem overgewicht
  • Zwangerschap
  • Ruimte innemend proces in abdomen
  • Pijn bij inspiratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn soorten oorzaken van restrictieve longfunctiestoornissen?

A
  • Intrinsiek
  • Extrensiek
  • Neuromusculair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke factoren van de wet van Fick veranderen bij longfibrose?

A
  • A: oppervlakte -> kleiner

- T: dikte -> groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de Kroghfactor?

A

Een maat voor de diffusiecapaciteit van het membraan zelf -> geeft meer info over dikte membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe kan je de Kroghfactor berekenen?

A

KCO = TLCO / Va

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe meet je de diffusiecapaciteit?

A

Patiënten moeten ver uitblazen en diep inademen en daarna adem 10 seconden vasthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er bij afname van het alveolair volume en een normale wanddikte?

A
  • TLCO neemt af

- KCO is normaal of stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er bij afname van het alveolair volume en afname van de wanddikte?

A
  • TLCO neemt af

- KCO neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat wordt er tijdens de 6 minuten wandeltest gemeten?

A
  • Afstand in meters
  • Zuurstofsaturatie
  • Borgscore
  • Hartfrequentie
  • Bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke score geeft een indicatie voor het niveau van benauwdheid/kortademigheid?

A

Borgscore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar bestaat de ademarbeid uit?

A

Arbeid stroming + arbeid elastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de secundaire lobulus?

A

Kleinste longeenheid omgeven door bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Met welke verschillende windows kan een CT bekeken worden?

A
  • Mediastinum window: botstructuren, met contrast: grote vaten
  • Long window: verschillende dichtheden van longweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke patronen zijn er mogelijk bij longwindow?

A
  • Nodulair: perilymfatisch, willekeurig, centrilobulair

- Reticulair: streepjes, grof, fijn (honeycombing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat betekent een verhoogde densiteit?

A
  • Consolidatie

- Matglas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat betekent een verlaagde densiteit?

A
  • Emfyseem

- Cysten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn bronchiëctasieën?

A

Constant verwijde en geïrriteerde bronchiën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is NSIP?

A

Non-specific interstitial pneumonia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe vaak vertakken de luchtwegen?

A

23 keer

48
Q

Wat is UIP?

A

Usual Interstital Pneumonia

49
Q

Waar is het effect van ingeademde deeltjes afhankelijk van?

A
  • Anatomie van longen/luchtwegen
  • Grootte ingeademde deeltjes en daarmee samenhangende depositie
  • Eigenschappen ingeademde deeltjes
    ( - Reactie lichaam)
50
Q

Wat zegt de grootte van ingeademde deeltjes over de afstand die ze afleggen?

A

Hoe kleiner hoe dieper in de long

51
Q

Wat is het effect van ultra fine particles / nano particles?

A
  • Zorgen voor een chemische reactie in de luchtwegen (soort ontstekingsreactie)
  • Effect is afhankelijk van samenstelling
52
Q

Hoe groot is een nanodeeltje?

A

Kleiner dan 10 micrometer

53
Q

Wat is antrocosis?

A

Zwarte neerslag in de longen als gevolg van inademen van roet

54
Q

Wat is pneumoconiosen?

A

Longaandoening door inademen (hoge dosis) anorganische stoffen -> verzamelnaam

55
Q

Wat is het gevolg van chronische pneumoconiose?

A
  • Fijn nodulaire afwijkingen bovenvelden

- Uitgebreide fibrose (soms)

56
Q

Wat is silicose?

A

Vorm van pneumoconiose als gevolg van kiezelstof (silica) -> vaak bij steenhouwers

57
Q

Wat is asbestose?

A

Vorm van pneumoconiose als gevolg van asbest -> vaak bij scheepvaarders (reticulair)

58
Q

Wat is een stoflong/anthracose?

A

Vorm van pneumoconiose als gevolg van kolengruis -> vaak bij mijnwerkers

59
Q

Wat is berylliose?

A

Vorm van pneumoconiose als gevolg van beryllium (metaal) -> vaak bij elektrotechniek, vliegtuigindustrie of tandartsen
- Granulomateuze ontstekingen

60
Q

Wat zijn eventuele problemen die kunnen ontstaan na blootstelling aan asbest?

A
  • Benigne plaques op pleura
  • Benigne pleurale effusie: goedaardig pleuravocht
  • Asbestose: fibrose onderin langs de randen van de long door asbestvezels
  • Mesothelioom: pleurakanker
  • Longkanker: vaak asbest + roken
61
Q

Wat is er te zien bij benigne plaques?

A
  • X-thorax: verdikte pleura en vrij scherp afgegrensde verdichtingen
  • CT: scherpe verdikking (verkalking) met dezelfde kleur als bot langs pleura
  • Je merkt vaak niks
62
Q

Wat houdt een mesothelioom in?

A

Vorm van kanker die bijna niet te behandelen is -> aan pleura ontwikkeling van maligniteit waardoor long steeds verder wordt weggedrukt

63
Q

Wat is sarcoïdose?

A

Een systeemziekte waarbij misschien granulomateuze ontstekingen kunnen ontstaan

64
Q

Wat is EAA/HP?

A

Extrinsieke allergische alveolitis

65
Q

Wat houdt EAA in?

A

Allergisch proces dat ontstaat doordat men een antigeen inademt waarvoor de betreffende persoon allergisch is

66
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van de allergische reactie bij EAA?

A
  • Inhalatie van een allergeen
  • Dierlijke eiwitten, bacteriën & schimmels, chemicaliën
  • Ziekte afhankelijk van antigeen, exposure en gastheerfactoren
67
Q

Wat is cryptogene EAA?

A

Vorm van EAA waarbij de oorzaak onbekend is

68
Q

Wat is de histologische triade waar EAA binnen de histologie mee samengaat?

A
  • Cellulaire interstitiële pneumonitis (NSIP_
  • Cellulaire bronchitis: tast kleine luchtwegen aan
  • Granuloomvorming
69
Q

Welke twee vormen van EAA zijn er?

A
  1. Acuut: symptomen < 6 maanden, vaak nog reversibel en vaak goed effect van vermijden contact met agens
  2. Chronisch: symptomen > 6 maanden, risico op progressieve longafwijkingen, weinig effect na vermijden contact met agens
70
Q

Wat is er bij de acute vorm van EAA te zien op de HRCT?

A
  • Midden- en bovenvelden
  • Ontstekingsachtige verschijnselen
  • Centrilobulaire nodules
  • Matglasafwijkingen
  • Airtrapping
  • Consolidaties
71
Q

Wat is er bij de chronische vorm van EAA te zien op de HRCT?

A
  • Midden- en bovenvelden
  • Peribroncholaire fibrose
  • Honeycombing
  • Centrilobulaire nodules
  • Airtrapping
72
Q

Wat is er bij lichamelijk onderzoek bij de acute vorm van EAA te horen?

A
  • Squeeks (piepen bij inspiratie)

- Verscherpt ademgeruis (consolidaties)

73
Q

Wat is er bij lichamelijk onderzoek bij de chronische vorm van EAA te merken?

A
  • Crepitaties (fibrose)

- Clubbing (trommelstokvingers)

74
Q

Wat is kenmerkend voor EAA bij verder onderzoek?

A

Lymfocytose in de spoelvloeistof van de luchtwegen

75
Q

Wat betekent matglas op een CT?

A

Gebieden die ontstoken zijn, zijn wit

76
Q

Wat zijn eventuele uitkomsten van een HRCT bij bronchiolitis?

A
  • Tree in bud patroon
  • Vaag begrensde centrilobulaire noduli
  • Verlaagde densiteit en airtrapping
  • Consolidaties
77
Q

Aan welke criteria moet voldaan worden om de diagnose EAA te stellen?

A
  • Bewezen of veronderstelde blootstelling
  • Compatibele kliniek, radiologie en longfunctie
  • BAL met lymfocytose
78
Q

Welke vormen van bronchiolitis zijn er?

A
  • Cellulair: acuut (ontsteking) of chronisch (fibrose)

- Fibrotisch: obliteratief of obliterans bij organiserende pneumonie

79
Q

Waar bestaat de behandeling uit bij EAA?

A
  1. Advies om weg te blijven van prikkel

2. Prednison, steroïden bij progressieve klachten

80
Q

Wat zijn veelgebruikte verschilcategorieën voor diversiteit?

A
  • Cultuur
  • Sekse / gender
  • Sociaaleconomische status (SES)
81
Q

Wat is het gevolg van verschilcategorieën?

A
  • Zijn niet neutraal en kunnen inclusiviteit frustreren
  • Hokjesdenken: pathologiseren en verabsoluteren
  • > intersectionaliteit tegen die valkuil
82
Q

Wat houdt sekse in?

A

Lichamelijke verschillen in geslacht

83
Q

Wat houdt gender in?

A

Culturele betekenis van lichamelijke verschillen in geslacht

84
Q

Wat houdt het één-sekse-model in (tot 1800)?

A
  • Seksen zijn vergelijkbaar: vagina = penis
  • Actieve seksualiteit man & vrouw: lust
  • Klassieke traditeit: ladder der natuur -> ‘perfecte’ man aan de ‘top’
  • ‘Natuur’ onderschrijft mannelijke maatschappelijke dominantie
  • Mannen en vrouwen zijn vergelijkbaar maar niet gelijkwaardig
85
Q

Wat houdt het twee-seksen-model in?

A
  • Seksen zijn fundamenteel verschillend: vagina vs penis & vrouwen bepaald door geslachtsorganen
  • Passieve vrouwelijke seksualiteit
  • ‘Natuur’ onderschrijft mannelijke maatschappelijke dominantie
  • Verandering: maatschappelijk ipv ‘natuur’!
86
Q

Wat kan je zeggen over interpretaties van man-vrouw verschillen?

A

Zijn niet natuurlijk of neutraal -> historische veranderlijkheid laat dit zien

87
Q

Wat houdt de gouden eeuw van hysterie in voor vrouwen?

A
  1. ‘Vrouwelijke’ zenuwziekte
  2. Ondergingen behandeling
    - Wegsnijden geslachtsdelen
    - Rustkuur, gezin, huishouden, geen intellectuele inspanningen
  3. Maatschappelijk geaccepteerde uiting van wanhoop
88
Q

Wat was de rol van mannen in de gouden eeuw van hysterie?

A
  1. Verklaarden biomedisch
    - Klassieke traditie: rondolende baarmoeder (hystera)
    - Geestesziekte met fysiologische wortels
    - Zenuwen-geslachtsorganen
  2. Diagnosticeerden
  3. Behandelden
  4. Enkele man met hysterie: zwak, verwijfd
89
Q

Wat zegt psychiater Gerbrandus Jelgersma over de gouden eeuw van hysterie?

A

Hysterie bij vrouwen verergerd door ‘de tegenwoordige neiging van de vrouw, om de bezigheden van den man over te nemen’

90
Q

Wat is cultuur?

A

Verzameling van tradities, gebruiken en gedachtegoed gedeeld door bepaalde groep

91
Q

Wat was de rol van Afrikaanse Surinamers bij lepra in Suriname?

A
  • Slavernij
  • ‘Bron en verspreiders ziekte’
  • ‘Inferieure constitutie’ en ‘gevoeligheid voor gif’
  • ‘Gebrek aan zelfbeheersing en beschaving’
  • Behandeling: geen, deportatie en opsluiting
92
Q

Wat was de rol van Europese Surinamers bij lepra in Suriname?

A
  • Plantage- en slaveneigenaren
  • ‘Besmet door Afrikanen’: met name seksuele dreiging
  • Gevaar ‘verlaging’ naar niveau ‘inferieure ras’
  • ‘Degeneratie’ bedreigde koloniale rijk en Nederlandse dominantie
  • Behandeling: gezonde levensstijl & thuisisolatie
93
Q

Wat is verabsoluteren van diversiteit?

A

Het hard maken van twee groepen door onder andere geneeskunde

94
Q

Wat is het verschil tussen ‘rassen’wetenschap in de 18e en 19e eeuw?

A
  • 18e eeuw: veranderlijk ‘ras’begrip

- 19e eeuw: ‘rassen’ verabsoluteerd tot vaststaande entiteiten

95
Q

Wat was het Europees perspectief wat betreft de Europese ‘rassen’wetenschap?

A
  • Europeanen zijn ‘normaal’ en ‘beschaafd’

- Andere mensen ‘afwijkend’ en ‘primitief’

96
Q

Wat houdt het sociaal darwinisme in?

A

Witte mens is de ‘fittest’, zwarte mensen ‘dichterbij dieren’

97
Q

Wat houdt intersectionaliteit in?

A
  • Verschillende aspecten van identiteit beïnvloeden of ‘kruisen’ elkaar
  • Kruispunten hebben gevolgen voor iemands positie in een bepaalde groep
  • Wie worden gezien als ‘norm’ en wie als ‘afwijkend’?
98
Q

Wat is sociaaleconomische status?

A

De mate waarin men de mogelijkheid heeft om maatschappelijk gewaardeerde goederen te creëren of consumeren

99
Q

Wat is de rol van lagere klassen (alcoholisten) bij alcoholisme als ziekte?

A
  • Arbeiders, werklozen
  • Drankwet (1881): opgesloten in Rijkswerkinrichtingen
  • Ziekte: geen schuld -> door armoede & sociaal darwinisme: opname in Rijkskrankzinnigengesticht
100
Q

Wat is de rol van gegoede burgerij (alcoholismebestrijders) bij alcoholisme als ziekte?

A
  • Artsen, onderwijzers, predikanten
  • ‘Zedelijke verheffing’
  • Drankbestrijding en geheelonthouding!
101
Q

Welke soorten respiratoire insufficiëntie zijn er?

A
  1. Type 1 / partieel: longfalen (PaO2 gedaald)

2. Type 2 / compleet: pompfalen (PaO2 gedaald en PaCO2 gestegen)

102
Q

Wat zijn soorten van type 1 respiratoire insufficiëntie?

A
  • Hypoventilatie
  • Ventilatie-perfusie stoornis (met toename veneuze bijmenging)
  • Diffusiestoornis
103
Q

Wat zijn soorten van type 2 respiratoire insufficiëntie?

A
  • Toegenomen CO2 productie
  • Hypoventilatie
  • Toegenomen doderuimte ventilatie
104
Q

Hoe luidt de Henderson-Hasselbach vergelijking?

A

pH = Kd + log ([HCO3-] / 0,03 x [CO2])

105
Q

Wat moet er gebeuren bij langer bestaande hypercapnie?

A

Ventilatie moet verbeterd worden

106
Q

Hoe kan de ventilatie verbeterd worden?

A
  • Non-invasieve beademing: positieve druk beademing

- Invasieve beademing

107
Q

Hoe werkt non-invasieve beademing?

A
  • Ontlasten van ademhalingsspieren
  • (Tegen)druk bij uitademing; alveoli worden opengehouden -> betere oxygenatie
  • Verbeteren van gaswisseling (alveolaire ventilatie)
  • Reset respons van CO2 in ademhalingscentrum
108
Q

Hoe werkt invasieve beademing?

A
  • Intuberen
  • Positieve druk beademing
  • Hogere drukken
  • Eerste keuze bij verlaagd bewustzijn
109
Q

Wat is PEEP?

A

Positieve eind expiratoire druk

110
Q

Wat doet PEEP?

A
  • Verhoogd het eind expiratoir long volume (FRC) waardoor compliantie van longen stijgt
  • Voorkomt dichtvallen alveoli en verbetert zo ventilatie en oxygenatie
111
Q

Wat is het gevolg van te veel PEEP?

A
  • Afname cardiac output

- Barotrauma (pneumothorax, pneumomediastinum)

112
Q

Wat is het gevolg van daling preload en daling LV afterload?

A
  • Hypovolemie: daling CO & daling bloeddruk

- Hypervolemie: toename CO & stijging bloeddruk

113
Q

Wat gebeurt er als de beademing faalt?

A

Extracorporele membraanoxygenatie (ECMO)

114
Q

Wat zijn de behandelmogelijkheden bij respiratoire insufficiëntie?

A
  • Ventilatie
  • Nova long
  • VV-ECMO
  • VA-ECMO
  • Longtransplantatie
115
Q

Wie komen er in aanmerking voor longtransplantatie?

A

Eindstadium longziekte, progressief ondanks behandeling die voldoen aan criteria:

  • Hoge kans op sterfte < 2 jaar
  • Hoge waarschijnlijkheid op > 90 dagen overleving
  • Hoge waarschijnlijkheid op 5 jaar overleving
116
Q

Waarom krijgt iemand met IPF zuurstoftekort maar vindt er geen CO2 opstapeling plaats?

A

CO2 heeft een grotere diffusiecapaciteit

117
Q

Wat is het belangrijkste aanvullende onderzoek om een ILD te diagnosticeren?

A
  • CT-scan
  • Bloed prikken
  • Longfunctie
  • Biopt