week 14 Flashcards

1
Q

waardoor kan een verlaagd creatinine gehalte komen?

A

Lage spiermassa
Malnutritie
Interferentie door bilirubine
Gentamycine, cefalosporine (antibiotica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardoor kan een verhoogd creatinine gehalte komen?

A

Nierinsufficiëntie
Hoge spiermassa (topsporters, bodybuilders)
Creatine supplementen, anabole steroïden
Dieet met veel vlees
Spierafbraak
Hoge koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij interpretatie van creatinine altijd kijken naar:

A

steady state
hoeveelheid spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

analyse van urine:

A
  • visualiseren
  • macroscopisch: kleur
  • chemische beoordeling: bijv mbv dipstick
  • microscopische beoordeling: bijv kijken naar cellen, cilinders, kristallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kunnen glomerulaire nierziekten zich presenteren?

A

hematurie (microscopisch/ macroscopisch) of acute glomerulo-nefritis, longproblemen (renopulmonale syndromen), tubulaire aandoeningen of hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eventuele klachten van nierinsufficientie

A

misselijkheid, jeuk, allemaal aspecifieke klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tubulaire proteinurie

A

er wordt niet extra gefiltreerd, maar er wordt wel extra uitgeplast
–> geen reabsorptie in de PT
- laag-moleculaire eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

overflow proteinurie

A

er wordt meer gefiltreerd dan de PT aan kan
–> er is meer productie elders in het lichaam (door ‘ziekteproces’)
- de reabsorptiecapaciteit van de PT schiet te kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

glomerulaire proteinurie

A

er is een defect in de ladingsselectiviteit of grootte selectiviteit
–> hoog MW eiwitten aanwezig in urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

glomerulaire proteinurie: selectieve proteinurie

A

vnml negatief geladen eiwitten in de urine (vooral albumine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

glomerulaire proteinurie: niet-selectieve proteinurie

A

verschillende soorten eiwitten zijn aanwezig in urine, niet alleen albumine maar ook immunoglobulines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

macroscopische (zichtbare) hematurie

A

Meestal oorzaak te vinden
Meestal urologisch
Meestal door tumor (hoger risico bij oudere (mannen?), die roken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

microscopische hematurie

A

vaak asymptomatisch
Vrij hoge incidentie (10-50% vd populatie)
Vaak een toevalsbevinding
Vaak wordt er geen oorzaak gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symptomen die pleiten voor een nefrologische oorzaak van (microscopische) hematurie

A

Hoge bloeddruk
Proteïnurie
Nierfunctiestoornis
(Aangeboren) nierziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

urologische oorzaken hematurie

A

Tumoren: nier, blaas, (ureter, prostaat, urethra)
Aangeboren afwijkingen
Trauma
Ontstekingen
Nierstenen
Systeem Oorzaken: stollingsstoornis, lichamelijke inspanning (vaak hemoglobinurie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nefrologische oorzaken hematurie

A

IgA nefopathie
syndroom van alport
thin membrane nephropathy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

syndroom van alport

A

mutatie in COL4A5
–> collageen in de basaalmembraan
op jonge leeftijd bij jongens, vaak gepaard met doofheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

mutatie in COL4A5

A

is alport
X-chromosomaal recessieve overerving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mutatie in COL4A3 en COL4A4

A

autosomaal recessieve overerving
als drager: soms niks, soms TMD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

glomerulaire filtratie barriere

A

van bloed–> urine

endotheel(fenestrae) - basaalmembraan-filtratieslit tussen podocyten - urine in ruimte bowman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ladingsselectiviteit

A

door neg geladen proteoglycanen op het endotheel

albumine wordt hierdoor tegengehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

grootte selectiviteit

A

door slit-diafragma tussen podocyten

eiwitten (nefrines) zitten om en om–> daartussen kleine poriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

tubulaire of glomerulaire proteinurie?

A

als tubuli kapot zijn–> geen reabsorptie–> tubulaire proteinurie
dit kan tot 3 gram per dag zijn

dus als >3,5 g/dag dan is het glomerulaire proteinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

definitie nefrotisch syndroom

A

proteinurie >3,5 g/dag

als gevolg proteinurie–>

hypoalbuminemie
oedeem (bij kinderen bij ogen)
hyperlipaemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
verschil nefrotisch en nefritisch syndroom
bij nefritisch: minder proteinurie progressieve achteruitgang nierfunctie actief sediment: in urine tekenen van ziekteactivieit in nier–> witte bloedcellen enz. ook achteruitgang nierfunctie en tekenen van ziekte: minder plassen en pijn
26
DD nefrotisch syndroom
minimal change disease focale segmentale glomerulosclerose membraneuze glomerulopathie
27
minimal change disease
geen afwijkingen op lichtmicroscopie bv door virus–> cytokines zorgen dat negatieve proteoglycanen neutraal worden dit heeft invloed op podocyten, want die functie wordt gereguleerd door lading Selectieve proteïnurie door verlies van lading selectiviteit: albumine Vaak bij kinderen
28
prognose, werking en behandeling minimal change disease
goede prognose: geen nierinsufficientie werking onduidelijk prednison
29
focale segmentale glomerulosclerose
bij ouderen en kinderen fibrotisering in een bepaald deel van de glomerulus–> leidt tot verstoorde glomerulaire filtratie barriere is structurele afwijking–> moeilijk te behandelen MCD kan overgaan in dit, renale prognose van FSG is veel slechter
30
oorzaken focale segmentale glomerulosclerose
kan primair (idiopathisch) of secundair aan een andere ziekte voorkomen kan komen door genetische afwijkingen (in nefrine eiwit)
31
membraneuze glomerulopathie
vooral bij mensen van middelbare leeftijd- oud a-selectieve proteinurie met veel IgG sterk wisselend beloop
32
behandeling nefrotisch syndroom
terk afhankelijk van onderliggend ziektebeeld in het algemeen afweer remmende geneesmiddelen: (prednison cyclofosfamide azathioprine cyclosporine rituximab) het zijn auto-immuunziekte, dus daarom afweer remmen als reactie niet goed: ACE-remmers tegen proteinurie
33
Nefritisch syndroom symptomen:
Oligurie (weinig urine) en nierinsufficientie, toegenomen plasma creatinine en lage GFR Hematurie (maar wel in combinatie met een achteruitgaande GFR) Proteinurie meestal < 3 gram / dag Oedeem Hypertensie Er zijn erytrocytencilinders
34
immuuncomplex =
antilichaam/-stof + antigeen
35
ontstaan immuuncomplexen
immunoglobulines circuleren in bloed binden aan C1q --> C1q actief --> complementsysteem (cascade) --> membrane attack complex ontstaat --> maakt gaten in de membraan van bacterien (maar ook in gewone cellen als podocyten)
36
neerslag grote immuuncomplexen
als groot–> onder endotheel nu kunnen ontstekingscellen in de bloedbaan erbij–> zorgen voor ontstekingsreactie (nefritisch)
37
neerslag kleine immuuncomplexen
als klein–> dichter naar epitheel hier kunnen ontstekingscellen van bloedbaan niet bij komen. Geen ernstige ontstekingsreactie –> nefrotisch syndroom. Is minder erg
38
extracapillaire proliferatie
nefritisch syndroom leidt tot extracapillaire proliferatie cellen buiten het capillair worden groter, dit kan podocyt, ontstekingscellen of kapsel van bouwban zijn–> glomerulus krijgt hierdoor halve maan vorm dit wordt crescent genoemd
39
exemplarische ziektebeelden nefritisch syndroom
anti-GBM glomerulonefritis poststreptokokken glomerulonefritis ANCA geassocieerde glomerulonefritis
40
anti-GBM glomerulonefritis
antilichamen tegen lichaamseigen antigen (van GBM) Nefritisch syndroom door circulerende antistoffen tegen je eigen basaalmembraan
41
behandeling anti-GBM glomerulonefritis
met dialyse nierfunctie overnemen om de nier tijd te geven om te genezen. Met plasmaferese dialyse: haal je het antistof uit het plasma van de patiënt en er wordt donor plasma gegeven
42
poststreptokokken glomerulonefritis
Antistof (hier streptokokken eiwit) slaat neer waar ze gezien kunnen worden door ontstekingscel, meestal endotheel het probleem gaat vanzelf over
43
ANCA geassocieerde glomerulonefritis
→ Proliferatie van het extracapillaire epitheel Antistoffen die tegen het cytoplasma van witte bloedcellen gericht zijn: GPA (granulomatose met polyangiitis) --> maakt de witte bloedcellen onrustig --> gaan in de vaatwand --> vasculitis Het is dan dus een systemische ziekte, in huid, nieren en longen
44
membraneuze glomerulopathie
geen nefritisch maar nefrotisch syndroom wel een immuuncomplex ziekte nefrotisch syndroom voor de lokalisatie van immuuncomplex
45
Benoem enkele functionele afwijkingen ten gevolge van tubulaire aandoeningen:
Verminderde GFR Proximale functiestoornis (Fanconi syndroom) Distale renale tubulaire acidose “Tubulaire” proteïnurie < 3,5 gram/ dag Polyurie Natrium verlies en hyperkaliemie
46
erfelijke tubulaire aandoeningen
- cyste nieren (ADPKD) - erfelijke afwijkingen in het Na-transport - erfelijke afwijkingen in het watertransport
47
wat zijn cystenieren (ADPKD)
Autosomaal Dominante Polycystische Nierziekte Cystenieren kunnen veel plek innemen: last met eten.
48
processen cyste nieren (2)
1. Tubuluscellen profileren eerst in de verkeerde richting –> ontstaan nieuwe tubulus/ blaasje. 2. In primaire cilien zitten twee eiwitten (polycystine I en II), die bij mutatie de polariteit verstoren –> Transportrichting tegenovergesteld –> vloeistof cel in.
49
wat is primaire en secundaire hypertensie?
Primaire hypertensie: geen oorzaak (vaak in familieanamnese) Secundaire hypertensie: oorzaak bekend, behandelbaar
50
wanneer moet je oa denken aan een secudaire oorzaak voor hypertensie?
jonge patienten plots ontstaan of verergeren hypertensieve crisis negatieve familieanamnese
51
oorzaken secundaire hypertensie
- slaap-apnoe syndroom - endocrien: primair hyperaldosteronisme, gezwel op/in bijnieren, hypercortisolisme, RAAS ontregeld (renine) - dieet/genotsmiddelen - parenchymateuze nierziekten (renale hypertensie) - verminderde perfusie nier (renovasculaire hypertensie) - geneesmiddelen
52
Hypertensieve crisis is een ...
acuut ontstane sterk verhoogde bloeddruk die gecompliceerd wordt of op korte termijn kan worden, door acute hypertensieve orgaanschade van hersenen, hart, nieren, grote bloedvaten of ogen.
53
typen orgaanschade door hypertensie
aortadissectie, acuut hartfalen, coronairischemie, herseninfarct, hersenbloeding, hypertensieve encephalopathie hypertensieve crisis met retinopathie, microangiopathie of acute NI
54
retinopathie
Kan vaak asymptomatisch zijn Kleine bloedvaatjes in de ogen komen onder grote druk te staan door hypertensie Exsudaties/exsudaten Er kunnen bloedingen in de oog ontstaan Bloedvaten gaan kronkelen Bloeddrukverlaging is gewenst
55
hypertensieve encefalopathie
(sub)acuut organisch hersensyndroom t.g.v. doorbraakvasodilatatie
56
cerebrale autoregulatie bij hypertensie
gedurende de tijd schuift de cerebrale autoregulatiecurve: hij went als het ware aan de hoge BD–> dus je mag hem niet te snel laten zakken
57
wat te doen bij orgaanschade
Bij orgaanschade is het een spoedgeval en moet de BD omlaag gebracht worden. In andere gevallen moet er ook iets gedaan worden maar dat hoeft niet met spoed. BD niet te snel verlagen en ook niet te laag doen, want dat kan dan juist leiden tot te weinig flow en een herseninfarct: meestal 20-25% verlagen.
58
typen oorzaken hypertensieve crisis
cocaine-intoxicatie adrenerge crisis glomerulonefritis geaccelereerde primaire of secundaire hypertensie preeclampsie (zwangschapsvergifiting)
59
leefstijladvisering voor vermindere hypertensie:
Stoppen met roken Meer bewegen Zoutinname beperken en gezonder eten Overgewicht verminderen Alcohol beperken (Stress)
60
de 9 klassen antihypertensiva:
1. calciumantagonisten 2. ACE-remmers 3. angiotensine II-receptor antagonisten 4. directe renineremmers 5. diuretica 6. betablokkers 7. alfa1-receptor blokkers 8. directe vaatverwijders (nitraten) 9. centraal-aangrijpende middelen
61
calciumantagonisten
verapamil: zorgt voor vaatverwijding, negatieve inotropie en negatieve chronotropie nifedipine, amlodipine: alleen vaatverwijding
62
bijwerking calciumantagonisten
enkeloedeem
63
ACE-remmers
-pril remmen omzetting Ang I naar Ang II
64
bijwerking ACE-remmer:
droge hoest, acute nierinsufficientie
65
angiotensine II-receptor antagonisten (ARB)
-sartan AT-receptor type 1, maar angiotensine II!
66
directe renine remmer
aliskiren
67
diuretica
hydrochoolthiazide, fuosemide (drie soorten) meer Na uitplassen
68
bijwerking diuretica
hyponatriemie
69
betablokkers
-olol remt renine afgifte direct (betareceptoren zitten op juxtaglomerulaire cellen die renine produceren)
70
bijwerkingen betablokkers
koude acra(uitstekende lichaamsdelen), bradycardie, moe/down/depressie, impotentie, bronchoconstrictie
71
alfablokker
doxazosine vasoconstrictie tegen gaan
72
centraal werkend middel
methyldopa
73
indicatie nierziekte/DM met proteinurie en hypertensie
ACE-remmer (of ARB bij hoest)
74
indicatie zwangerschap en hypertensie
geen ACE-remmer en ARBs! wel centraal-werkende middelen
75
indicatie >60 jaar, gekleurde personen en hypertensie
diuretica Ca-antagonisten
76
indicatie hypokaliemie en hypertensie
kaliumsparend diureticum
77
soorten donatie van een nier van een levende donor
directe donatie cross-over anoniem ...
78
voordelen levende donatie
betere transplantaatoverleving beter kwaliteit organen mogelijkheid om transplantatie op meest optimale tijdstip te doen
79
complicaties niertransplantatie korte termijn
trombose bloeding infectie lekkage/stenose urineleider
80
complicaties niertransplantatie lange termijn
bijwerkingen immunosupressiva nadelen immunosupressiva op immuunsysteem - infecties - maligniteiten - hart- en vaatziekten - nierschade: acuut en chronisch terugkeer van oorspronkelijke ziekte
81
wanneer nierfunctievervangende therapie
als de GFR is gedaald tot ongeveer 20mL/min start je met voorbereiding, bij 10mL/min ga je echt doen
82
nierfunctievervangende behandeling
hemodialyse peritoneel dialyse niertransplantatie
83
wat heb je nodig voor hemodialyse?
- semipermeabel membraan - diffusie - osmose - convectie