tentamenvragen Flashcards

1
Q

paroximaal atriumfibrilleren

A

episodes die vanzelf beginnen en ophouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

permanent atriumfibrilleren

A

atriumfibrilleren houdt aan en kan niet meer worden omgezet naar NSR
reageert dus ook niet op behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

longstanding persistent atriumfibrilleren

A

episodes van atriumfibrilleren >1 jaar
eindigt met behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

shortstanding persistent atriumfibrilleren

A

episodes van atriumfibrilleren >7 dgn en <1 jaar
eindigt spontaan of met behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

behandelopties atriumfibrilleren

A

cardioversie
ablatie van PVI
ablatie Hisbundel met pacemaker
medicamenteus
–> hebben weinig effect op levensverwachting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rechtsdominant

A

ramus descendens komt uit RCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

linksdominant

A

ramus descendens komt uit Cx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

komt rechts- of linksdominant meer voor?

A

rechtsdominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geen klacht bij mitralis insufficientie:

A

angina pectoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

factoren health believe model

A

ingeschatte risico
ingeschatte kosten en baten
cues to action
self efficiancy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

begrip ras in de 19e eeuw

A

het eerdere veranderlijke begrip ras werd een vaststaande en hierarchische categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

symptomen hypercapnie

A

hoofdpijn
verwardheid
duizelig
verminderd gehoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijwerking spironlacton (MRA)

A

gynaecomastie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betareceptor dichtheid bij hartfalen
“ “ bij blokkade van receptor

A

verlaagd
verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DD’s ipv trombosebeen

A

fractuur
cellulitis
veneuze obstructie
post-trombotisch syndroom
hematoom/bloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bij primair en secundair hyperaldostreronisme kalium en renine

A

bij primair: kalium laag, renine hoog
bij secundair: kalium laag, renine laag

17
Q

botafwijkingen bij dialysepatienten door

A
  • te laag actief vitamine D –> zorgt normaal voor Ca-opname
  • te hoog PTH –> zorgt voor Ca-opname uit bot
  • te hoog fosfaat –> zorgt voor neerslag Ca-fosfaat in vaatwand –> Ca zakt –> meer PTA
  • verminderde Ca-opname uit darm
18
Q

om welke anatomische structuur gaat atriumfibrilleren?

A

de tricuspidalis klep

19
Q

wat is het minst typische symptoom bij hartfalen?

A

gewichtstoename

20
Q

Welke factor wordt niet uitgescheiden door trombocyten tijdens het aggregatieproces?

A

angiotensine

21
Q

hyperkaliemie is een bijwerking bij:
en niet bij:

A

wel: ARB, ACE-remmer, mineralocorticoid receptor blokker
niet: betablokker

22
Q

welke factoren leiden primair tot een RI type I?

A

diffusiestoornis
rechts-links shunt
ventilatie-perfusie mismatch

23
Q

wat vind je in het bloed bij membraneuze glomerulopathie?

A

anti-PLA2R

24
Q

effect van ACE-remmer op renale hemodynamiek

A

vasodilatatie van de efferente arteriolus

25
Q

de meest frequente complicatie bij hemodialyse is

A

hypotensie

26
Q

volgorde zuurstofsepletie van minst naar meest invasief

A

neusbril
optiflow/nasal high flow
venturimasker
non-rebreathing masker

27
Q

hoeksteen behandeling post-niertransplantatie

A

tacrolimus en myofenolaat mofitil