Week 13 Flashcards

1
Q

Hoezo krijgen ouderen hypertensie ook al werkt hun hart minder goed?

A

De vaten knijpen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soort hypertensie komt bij ouderen het meeste voor en waarom?

A

Geïsoleerde systolische hypertensie, bloedvaten verstijven, kunnen minder goed pulsen opvangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoezo zorgt een verminderde diastolische bloeddruk voor een hogere kans op MI?

A

De druk die gebruikt wordt om tijdens diastole de hartspier van zuurstof te voorzien is minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er met de nier waarom proteïnurie ontstaat?

A

Progressieve glomerulaire sclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat progressieve glomerulaire sclerose?

A

Verminderde afferente arteriole weerstand, hierdoor grotere glomerulaire capillaire hydraulische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is je spiermassa op z’n piek?

A

Rond je 30e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke fysiologische veranderingen rond het ouder worden zijn geassocieerd met hartziekte?

A
  • Grotere cardiac output
  • Grotere kans op cardiale adverse events
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke fysiologische veranderingen rond het ouder worden zijn geassocieerd met nier- en leverziekte?

A

Verminderde long clearance en veranderd metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke fysiologische veranderingen rond het ouder worden zijn geassocieerd met neurologische ziektes?

A
  • Verminderde neurotransmitter niveau’s
  • Grotere kans op neurologische effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt vergrijzing in?

A

Vergrijzing : (toename van) de proportie ouderen (65+) in de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt dubbele vergrijzing in?

A

Dubbele vergrijzing: (toename van) de proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt grijze druk in?

A

Grijze druk: verhouding aantal ouderen (65+) t.o.v. personen in ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat heeft gezorgd voor vergrijzing ivm het vruchtbaarheidscijfer?

A
  • Baby boom
  • Anticonceptiepil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de oorzaak van dubbele vergrijzing?

A

Betere gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn 3 gevolgen van vergrijzing voor de economie?

A
  1. Daling beroepsbevolking
  2. Daling nationaal inkomen per inwoner
  3. Toename collectieve voorzieningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 4 belangrijkste collectieve voorzieningen?

A
  1. AOW
  2. ZVW (Zorg Verzekerings Wet)
  3. WLZ (Wet Langdurige Zorg)
  4. WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de AOW?

A

Basispensioen voor alle legale inwoners in NL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt de ZVW (Zorg Verzekerings Wet) in?

A
  • Curatieve medische zorg
    • Basispakket, alle zorg die tijdelijk is met doel genezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt de WLZ (Wet Langdurige Zorg) in?

A

Intensieve 24/7 zorg voor chronisch zieken en ouderen, verblijf in tehuizen; deze mensen worden niet beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat houdt WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) in?

A

Voorzieningen tbv zelfredzaamheid en participatie; huishoudelijke hulp, scootmobiel, etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn 4 gevolgen van (dubbele) vergrijzing voor de gezondheidszorg?

A
  • Veroudering van patiëntenpopulatie in en buiten het ziekenhuis
  • Toename zorggebruik en kosten van de gezondheidszorg
  • Verandering van epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
  • Veranderingen in aandeel per specialisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoeveel kost de zorg in NL in totaal?

A

+/- 110 miljard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn 5 redenen waarom de zorgkosten verder zullen stijgen? ← belangrijk

A
  • (Dubbele) vergrijzing
  • Technologische vooruitgang
  • Inflatie
  • Leefstijl
  • Milieu en klimaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de top 3 gebeurtenissen waar het meeste geld naartoe gaat in de zorg bij mensen >65 jaar?

A
  1. Dementie
  2. CVA
  3. Val
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat houdt doelmatigheid in?

A
  • Doelmatigheid: geïnvesteerd geld per QALY
    • Een duurdere therapie kan, als het meer QALY’s oplevert, doelmatiger zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is budget impact?

A

Aantal patiënten * kosten per patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noem de 5 onderdelen van ‘frailty’ volgens Fried

A
  1. Gewichtsverlies
  2. Uitputting
  3. Verminderde lichamelijke activiteit
  4. Verminderde loopsnelheid
  5. Verminderde handknijpkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de levensverwachting van mannen en vrouwen bij de geboorte anno 2020?

A

Mannen: 80
Vrouwen: 83,3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de levensverwachting van mannen en vrouwen bij de leeftijd van 65 jaar?

A

Mannen: 18,8 jaar

Vrouwen: 21,3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de levensverwachting van mannen en vrouwen bij de leeftijd van 80 jaar?

A

Mannen: 8,2

Vrouwen: 9,7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de levensverwachting van mannen en vrouwen bij de leeftijd van 90 jaar?

A

Mannen: 3,9

Vrouwen: 4,6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de levensverwachting van mannen en vrouwen bij de leeftijd van 99 jaar?

A

Mannen: 2,0

Vrouwen: 2,4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoeveel % van de ouderen hebben een ernstige depressie?

A

2-3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoeveel % van de ouderen heeft een lichte depressie?

A

15-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat houdt frailty/kwetsbaarheid in?

A

Een staat van leeftijdgerelateerde fysiologische kwetsbaarheid resulterend in verminderde homeostatische reserve en minder mogelijkheden om weerstand te bieden aan stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de gebieden in de VMS bundel of kwetsbaarheid te diagnosticeren?

A
  • Ondervoeding
  • Mobiliteit
  • Delier
  • ADL functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het hoofddoel van het geriatrisch model?

A

Het optimaliseren van de kwaliteit van leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de geriatric giants?

A
  • Dementie
  • Delirium
  • Polyfarmacie
  • Incontinentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q
  • Wat zijn predisponerende factoren voor delier?
A
  • Dementie
  • Oude leeftijd
  • Eerdere delier
  • Auditieve of visuele problemen
40
Q

Wat zijn precipiterende factoren voor delier?

A
  • Infectie
  • Operatie
  • Trauma
  • Medicatie
41
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor een delier?

A
  1. Aandachtsproblemen
  2. Acuut optreden
  3. Cognitieve problemen
  4. 1 & 3 niet uit te leggen vanuit iets anders
  5. Het is een direct gevolg van iets onderliggends
42
Q

Wat zijn de 6 kenmerken van een anticholinerg delirium?

A
  1. Red as a beet
  2. Dry as a bone
  3. Hot as a hare
  4. Blind as a bat
  5. Mad as a hatter
  6. Full as a flask
43
Q

Wanneer vindt een anticholinerg delirium plaats?

A

Bij een overdosis aan tricyclische antidepressiva

44
Q

Wat is het doel van de behandeling van een delier?

A

Het onderliggende probleem identificeren en weghalen

45
Q

Wat heeft het a1-bindende domein van antipsychotica voor potentiële bijwerking?

A

Op orthostase

46
Q

Wat heeft het histamine-bindende domein van antipsychotica voor potentiële bijwerking?

A

Op gewichtstoename en sedatie

47
Q

Wat heeft het muscarinerg-bindende domein van antipsychotica voor potentiële bijwerking?

A

Anticholinerge bijwerkingen

48
Q

Wat is het grootste verschil tussen dementie en een delier?

A

Delier treedt acuut op, dementie ontwikkelt langzaam

49
Q

Wat zijn 6 criteria voor dementie?

A
  • Geheugenverlies
  • Afasie
  • Agnosie
  • Apraxie
  • Executieve problemen
  • Minstens 6 maanden aanwezig
50
Q

Wat kenmerkt corticale dementie?

A
  • Korte termijn geheugen verlies
  • Normaal denkpatroon
  • Agnosie
  • Apraxie
51
Q

Wat kenmerkt subcorticale dementie?

A
  • Langzaam denken
  • Geheugenverlies
  • Apathie
  • Depressie
52
Q

Welke 4 soorten dementie horen bij corticale dementie?

A
  • Alzheimer’s
  • Frontotemporale dementie
  • Lewy body dementie
  • Creutzfeld-Jakob
53
Q

Welke 3 soorten dementie horen bij subcorticale dementie?

A
  • Vasculair
  • Hydrocephalus
  • Toxisch
54
Q

Wat zijn de top 3 oorzaken van dementie?

A
  1. Alzheimer’s 40%
  2. Vasculaire dementie 30-40%
  3. Parkinson’s dementie 15%
55
Q

Welke 4 tests doe je bij verdenking op dementie?

A
  • Labwaarden
  • Beeldvorming
  • Cerebrospinaal vocht
  • Genen
56
Q

Hoe meet je het beloop van dementie?

A
  • Activiteiten
  • Gedrag
  • Cognitie
57
Q

Welke 3 groepen mensen zijn at risk voor een val?

A
  • Sporters
  • Jong volwassenen
  • Ouderen
58
Q

Wat is de 1 jaar mortaliteit van een val bij ouderen?

A

20%

59
Q

Wat zijn intrinsieke rednene voor een val?

A
  • Eerdere val
  • Medische condities
  • Cognitieve achteruitgang
  • Fysiek functioneren
  • Sterkte, balans
  • Sensorische achteruitgang
60
Q

Wat zijn extrinsieke redenen voor een val?

A
  • Obstakels
  • Benodigdheden
  • Milieuveranderingen
  • Medicatie
61
Q

Waarom hebben ouderen minder kracht? (4)

A
  1. Minder spiermassa
  2. Minder vitamine D
  3. White matter lesions
  4. Veranderingen in perifere zenuwfunctie
62
Q

Wat is de definitie van orthostatische hypotensie?

A

SBP verlaging met 20 mmHg en/of een DBP verlaging van 10 mmHg

63
Q

Wat zijn de karakteristieken van orthostatische hypertensie?

A
  • Rapid onset
  • Short duration
  • Spontaneous complete recovery
64
Q

Waaruit bestaat de comprehensive geriatric assessment?

A
  • Somatisch
  • Mentaal
  • Functioneel
  • Sociaal
65
Q

Welke behoeftes mbt voeding blijven het hele leven gelijk?

A

De behoefte van eiwitten, vitaminen en mineralen

66
Q

Welke 3 soorten ondervoeding zijn er?

A
  • Ziektegerelateerd met inflammatie
  • Ziektegerelateerd, zonder inflammatie
  • Zonder ziekte
67
Q

Vanaf welke MUST score is er een hoog risico op ondervoeding?

A

≥ 2

68
Q

Welke rol speelt albumine bij ondervoeding?

A

Met name een marker voor prognose

69
Q

Wat is de definitie van sarcopenie?

A

Spieren in het lichaam worden dunner, minder sterk en minder elastisch. Hierdoor neemt onder andere de loopsnelheid af en is er meer kans op vallen en/of botbreuken. Het slinken van de spieren is dus eigenlijk een ouderdomskwaal dat elk jaar toeneemt. Dit verschijnsel wordt Sarcopenie genoemd (en ook wel fragility)

70
Q

Wat is een gezonde hoeveelheid eiwit bij ouderen?

A

1,0-1,2 gr eiwit/kg

71
Q

Wat is de nodige hoeveelheid eiwit bij een chronisch ziek persoon?

A

1,2-1,5 gr/kg

72
Q

Wat is het eerste gevolg van refeeding?

A

Verhoogde insulinesecretie en verminderde glucagonsecretie

73
Q

Waarom nemen mineralen zoals magnesium en fosfaat af bij refeeding syndrome?

A

Opbouwende processen hebben magnesium, fosfaat en cofactoren zoals thiamine nodig

74
Q

Waarom nemen magnesium en fosfaat af bij refeeding syndrome, naast het feit dat het nodig is voor opbouw?

A

Insuline stimuleert de opname ervan de cel in

75
Q

Waarom vindt oedeem plaats bij refeeding syndrome?

A

Water volgt magnesium en fosfaat de cel in

76
Q

Wat zijn de cardiovasculaire complicaties van refeeding syndrome?

A
  • Verminderde contractiliteit
  • Verminderd slagvolume
  • Hartfalen
  • Arrythmieën
77
Q

Wat zijn de pulmonaire complicaties van refeeding syndrome?

A

Verminderde diafragmatische contractiliteit door hypofosfatiëmie

78
Q

Wat zijn de musculaire complicaties van refeeding syndrome?

A
  • Verminderde contratciliteit
  • Zwakte
  • Myalgie
  • Tetanus
  • Rhabdomyolyse door hypofosfatiëmie
79
Q

Wat zijn de neurologische complicaties van refeeding syndrome?

A
  • Tremoren
  • Parenthesie
  • Delier
  • Insult
80
Q

Wat zijn de top 3 farmaca bij bejaarden?

A
  • Cardiovasculaire middelen
  • Psychofarmaca
  • Analgetica
81
Q

Wat heeft bij ouderen invloed op de absorptie van geneesmiddelen?

A
  • Slikproblemen
  • Snelheid maag/darm contracties
  • First pass effect/biologische beschikbaarheid
82
Q

Wat heeft bij ouderen invloed op de distributie van geneesmiddelen?

A
  • Veranderde lichaamssamenstelling
  • Plasma albumine is verlaagd
83
Q

Hoe heeft de veranderde lichaamssamenstelling bij ouderen een effect op de distributie van geneesmiddelen?

A
  • Meer vet, minder lichaamswater
  • Lipofiele stof heeft een groter verdelingsvolume
84
Q

Hoe heeft de veranderde albumineconcentratie bij ouderen een effect op de distributie van geneesmiddelen?

A
  • Minder bindingsplaatsen
  • Grotere vrije fractie
85
Q

Waarom neemt de hepatische klaring af bij ouderen?

A

Levervolume en leverdoorbloeding nemen af met de leeftijd

86
Q

Waarom neemt het fase I metabolisme af bij ouderen?

A
  • Door CYP450 enzymen die worden aangetast
  • Weinig verandering fase II metabolisme
87
Q

Waarom zijn er 2 pieken in isoniazide afbraak?

A

Dubbele pieken: twee soorten enzymen die isoniazide afbreken, snelle en langzame acetyleerders, genetische factoren

88
Q

Waarom daalt klaring bij ouderen?

A
  • Nierfunctie en nierdoorbloeding dalen
    • Renale klaring daalt
89
Q

Waarom hebben ouderen een risico op hyperkaliëmie?

A
  • Plasma renine concentratie wordt lager
    • Aldosteronsecretie daalt → risico hyperkaliëmie
90
Q

Waarom kan bij ouderen de farmacodynamiek zijn afgenomen?

A
  • Dichtheid en gevoeligheid van receptoren kan veranderd zijn, alsmede het signaaltranductiesysteem
  • Gevolgen van ziekte
  • Verminderde compensatie (bijv. baroreceptorfunctie omlaag)
91
Q

Waar is de steady state concentratie van afhankelijk?

A

Dosis, verdelingsvolume, halfwaardetijd en doseringsinterval

92
Q

Wat zijn enkele voorbeelden van farmacokinetische interacties?

A
  • Absorptie: maag/darmmotiliteit
  • Verdeling: eiwitbinding
  • Metabolisme: enzyminductoren
  • Eliminatie: stoffen die urineflow/pH beïnvloeden
93
Q

Wat zijn voorbeelden van farmacodynamische interacties?

A
  • Additief (1+1 = 2)
  • Synergie/petentiëring (1+1 = 4), denk bijv. aan niet-K+-sparend diureticum + laxans → risico op hypokaliëmie!
  • Antagonisme
94
Q

Wat zijn gevolgen van een te hoge steady state?

A
  • Krachtigere (bij)werking
  • Grotere kans op interacties met andere farmaca
95
Q

Wat is het verschil tussen man en vrouw bij maaglediging?

A

Vrouw: tragere maaglediging en minder zuurproductie

96
Q

Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft fase I en fase II metabolisme?

A

Fase I (soms) sneller bij vrouwen, fase II juist sneller bij mannen

97
Q

Waarom gebruiken vrouwen meer geneesmiddelen dan mannen?

A
  • Vrouwen gebruiken anticonceptiva
  • Vrouwen worden ouder