Week 11 Flashcards

1
Q

Wat is het grootste verschil tussen Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: hypothyreoïdie

Graves: Hyperthyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 2 soorten autoimmuunziekten?

A
  • Systemisch
  • Orgaanspecifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn klinische kenmerken van Hashimoto?

A
  1. Traag, snel moe, gewichtstoename, koud
  2. Accumulatie van matrix glycosaminoglycanen in weefsel: vergrote tong, verdikte huid, oedeem in gelaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn klinische kenmerken van de ziekte van Graves?

A
  1. Hartkloppingen, nerveus, gewichtsverlies, warm (zweten)
  2. Hyperpigmentatie, dun haar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 4 voorkomende oorzaken van een struma in de westerse wereld?

A
  • autoimmuun thyreoïditis
  • goedaardige knobbels in de schildklier
  • kwaadaardig schildklierlijden
  • ontsteking van de schildklier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kenmerkt de immuunreactie bij hashimoto?

A
  • Forse infiltratie van T- and B-lymfocyten en andere immuuncellen in de schildklier
  • Lokaal geactiveerde auto-reactieve T-lymfocyten (thyreoglobuline (Tg))
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kenmerkt de immuunreactie bij Graves?

A
  • Minimale infiltratie T-lymfocyten in de schildklier
  • Beperkte shildklierschade
  • Lokaal geactiveerde auto-reactieve T-lymfocyten (TSH-Receptor (TSH-R)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor antistoffen zijn er bij Hashimoto?

A

Auto-antistoffen tegen Tg en thyroïdperoxidase (TPO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor antistoffen zijn er bij Graves?

A

Stimulerende auto-antistoffen tegen TSH-receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de cascade van immuunreacties bij Hashimoto?

A
  1. Auto-reactieve CD8+ T-cellen, CD4+ T-cellen
  2. Macrofagen induceren schade aan thyrocyten, anti-TPO Ig
  3. Via ADCC ook schade aan thyrocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt de immuunreactie bij Graves?

A
  • Stimulerende auto-antistoffen tegen TSH-R: stimuleren productie schildklierhormoon
  • Auto-antistof gedreven schildklier activatie → Hyperthyreoïdie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil in TPO Ab in Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: 95%

Graves: 45-80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil in Tg Ab in Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: 50-60%

Graves: 12-30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil in TSHr Ab in Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: 6%

Graves: 80-100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil in TSH in Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: hoog

Graves: laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil in T4, T3 in Hashimoto en Graves?

A

Hashimoto: laag

Graves: hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer ontwikkelt foetale hyperthyreoïdie zich?

A

Pas in het derde trimester

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In hoeveel van de zwangerschappen bij vrouwen met Graves komt foetale hyperthyreoïdie voor?

A

1-5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In hoeveel van de gevallen leidt foetale hyperthyreoïdie tot intrauteriene vruchtdood?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn 5 tekenen van neonatale graves?

A
  1. Verhoogde hartslag (hartfalen)
  2. Rusteloosheid
  3. Versnelde ademhaling
  4. Struma
  5. Groeiachterstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat voor behandeling start je bij neonatale graves?

A
  • Schildklierremmende medicatie
  • Adrenerge betareceptor blokkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn enkele omgevingsfactoren die de kans op autoimmuun schildklierziekten verhogen?

A
  • Te veel jodiuminname
  • Roken (grotere kans op graves, minder kans op hashimoto)
  • Infecties
  • Stressvolle levensgebeurtenissen (activatie HPA-as)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zorgt te grote jodiuminname voor autoimmuun schildklierziekten?

A

Groter aantal jodiumresiduen in het Tg molecuul, deze daardoor meer immunogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Op wat voor manieren heeft genetica invloed op het ontwikkelen van autoimmuun schildklierziekten?

A
  • Vrouwen veel meer kans
  • 50% van de mensen met graves heeft iemand in de familie met een autoimmuun schildklierziekte (maakt niet uit welke)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn 4 symptomen van Graves?

A
  • Hyperthyreoïdie
  • Struma
  • Opthalmopathie
  • Dermopathie: myxoedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de behandeling bij milde graves opthalmopathie?

A

Afwachtend beleid

Selenium supplementatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de behandeling bij matig-ernstige graves opthalmopathie?

A

Corticosteroïden

Rehabilitieve chirrugie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de behandeling bij visusbedreigende graves opthalmopathie?

A

Hoge dosis corticosteroïden

Operatief (decompressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn naast steroïden en chirurgie nog andere behandelingsmogelijkheden voor graves’ opthalmopathie?

A
  • Immunomodulerend
    • IV immunoglobulines
  • Biologicals
    • Anti-TNF
  • Orbitale radiotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de behandeling bij Hashimoto?

A

Schildklierhormoon suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de behandeling bij Graves?

A

Schildklierblokkade en SH-suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe werkt de NIS?

A

Symport van 1 jodide-ion met 2 Nartiumionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het nut dat de jodiumconcentratie 400x hoger kan zijn in de cel?

A

Jodium is schaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waardoor wordt NIS geactiveerd?

A

TSH en lage jodideconcentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het transportmaximum voor NIS?

A

30 uM I-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat kan NIS nog meer opnemen naast I-?

A

ClO4, TcO4- en SCN-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de 5 stappen van schildklierhormoonsynthese?

A
  1. Jodiumopname in de follikelcel
  2. Afgifte van jodide aan colloïd
  3. Jodering van tyrosine
  4. Koppeling van jodotoxines
  5. T4 secretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke transporter laat jodide het colloïd in?

A

Pendrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de formule voor jodiumoxidatie?

A

I- + H2O2 + 2H+ → I+ + 2H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waardoor wordt het H2O2 voor jodiumoxidatie geleverd?

A

DUOX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat katalyseert TPO allemaal?

A
  • Jodiumoxidatie
  • MIT synthese
  • DIT synthese
  • T3 synthese
  • T4 synthese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waaruit bestaat T4?

A

2 DIT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waaruit bestaat T3?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Aan welke zijde vindt koppeling van jodotyroxines plaats?

A

Aan de apicale zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is verantwoordelijk voor de jodering van tyrosine?

A

Geoxideerd jodium (I+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe ontstaat dehydroalanine?

A

Dat is het deel wat overblijft van het donor diiodotyrosine nadat T4 synthese heeft plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat ontstaat als Tg door hydrolyse wordt afgebroken?

A

MIT, DIT en T4 ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de functie van DEHAL?

A

De dejodering van de overmaat MIT en DIT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat doet MCT8?

A

Het transporteert T3 en T4 over het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat voor soort receptor is de TSH receptor?

A

Een G-eiwit gekoppelde receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat stimuleert TSH?

A

Meer:

  1. Tg
  2. DUOX
  3. TPO
  4. Endocytose
  5. Lysosomale afbraak
  6. Omzetting van T4 → T3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom ontstaat er een struma bij de ziekte van Graves?

A

Te veel TSH receptor stimulatie → meer proliferatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom is er geen TSH bij Graves?

A

Meer T4 → meer negatieve terugkoppeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarom ontstaat er meer T3 bij een jodiumdeficiëntie?

A

T3 kost 25% minder jodium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waarom is er bij een jodiumdeficiëntie eigenlijk geen T3 verandering?

A

Omdat er geen T4 is om om te zetten in T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat ontstaat er bij dejodering van de binnenring van T4?

A

Reversed T3 ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat ontstaat bij de dejodering van de binnenring van reversed T3?

A

T2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat ontstaat er bij de dejodering van de buitenring van T4?

A

Actief T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat ontstaat er bij de dejodering van de binnenring van rT3?

A

T2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de functie van D1?

A

Beide activering en deactivering van T4/T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

In welke 3 weefsels komt D1 voor?

A
  • Lever
  • Nier
  • Schildklier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn de substraten van D1?

A

rT3, T3 en T4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat doet D2?

A

Activatie van T4 en rT3, uitsluitend een binnenring dejodase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

In welke 4 weefsels komt D2 voor?

A
  1. hersenen
  2. hypofyse
  3. Schildklier
  4. Skeletspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is de functie van D2?

A

Lokale T3 productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de functie van D1?

A

Plasma T3 produceren en klaring rT3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn de substraten van D2?

A

Wat zijn de substraten van D2?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat doet D3?

A

D3 is uitsluitend een buitenring dejodase en werkt activerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

In welke 3 weefsels vind je D3?

A
  1. Hersenen
  2. Placenta
  3. Foetaal weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn de functies van D3?

A
  1. T3 en T4 klaring
  2. rT3 productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat zijn de substraten van D3?

A

T3 en T4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat zijn symptomen van Allen-Hermon Dudley syndroom?

A
  1. Centrale hypotonie
  2. Niet hoofd omhoog kunnen houden
  3. Spastische quadriplegie
  4. Geen spraakontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is er aan de hand met serum T3, FT4, T3/T4 en TSH bij AHDS?

A

T3 stijgt

FT4 daalt

T3/T4 stijgt

TSH normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Waarom zorgt Allan-Hernon Dudley syndroom voor hersenproblemen?

A

De hersenen krijgen geen T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat zijn bij benigne schildklieraandoeningen de 5 operatieindicaties?

A
  1. Symptomatisch benigne nodus
  2. Nodus van onduidelijke aard
  3. Multinodulair struma met mechanische klachten
  4. M. Graves (therapieresistent/zwangerschaswens)
  5. Thyreotoxicose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat zijn bij maligne schildklieraandoeningen de 4 operatieindicaties?

A
  1. Goed gedifferentiëerde schildkliertumoren
    • Papillair en folliculair
  2. Medullair schildkliercarcinoom
  3. Slecht gedifferentieerd schildkliercarcinoom
  4. Anaplastisch schildkliercarcinoom (heel soms)
    • Zo agressief dat chirurgie niet veel kan betekenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat zijn de indicaties voor bijschildklieroperaties?

A

Primaire, secundaire en tertiaire hyperparathyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is er aan de hand bij primaire hyperparathyreoïdie?

A
  • Oorzaak in bijschildklier zelf → te veel PTH productie → hypercalciëmie
  • Vaak in maar 1 bijschildklier, maar soms in meerdere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is er aan de hand bij secundairetertiaire hyperparathyreoïdie?

A

Overmatige PTH-productie als reactie op nierfalen en stoornissen in de calcium-en fosfaathuishouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat doe je bij slechts 1 afwijkende bijschildklier?

A

Minimaal invasieve doelgerichte operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat doe je als er meerdere afwijkende bijschildklieren/inconclusieve beeldvorming zijn?

A
  • Conventionele halsexploratie
  • Indentificatie van alle bijschildklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat zijn 5 manieren voor lokalisatiediagnostiek van de bijschildklieren?

A
  1. MIBI-scintigrafie
  2. 18F-choline-PET-CT
  3. Echo hals
  4. CT-bijschildklieren
  5. Peroperatieve PTH-meting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn 2 dingen waar je goed op moet letten bij een bijschildklieroperatie?

A
  1. Opletten dat je niet de vascularisatie van de andere bijschildklieren kapot maakt
  2. De n. laryngeus recurrens beschermen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn 2 redelijk vaak voorkomende risico’s en complicaties bij (bij)schildklieroperaties?

A
  1. Laesie n. laryngeus recurrens
  2. Hypoparathyreoïdie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Hoe vaak is een laesie van de n. laryngeus recurrens tijdelijk en hoe vaak permanent?

A

1-10% tijdelijk, 1-2% permanent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Hoe vaak is hypoparathyreoïdie tijdelijk en hoe vaak permanent?

A

Tot 25% tijdelijk, tot 10% permanent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Hoe kan hypoparathyreoïdie plaatsvinden bij een (bij)schildklieroperatie?

A

Door kneuzing of tijdelijke stop in bloedvoorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat zijn 3 zeldzame complicaties bij een (bij)schildklieroperatie?

A
  1. Bloeding en nabloeding: gevaar op stikken!
  2. Beschadiging trachea of slokdarm
  3. Wondinfectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat moet je uitsluiten voor je een adrenalectomie doet en waarom?

A

Hypercortisolisme → anders kans op Addisonse crisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat moet je peri-operatief supplementeren voor je een adrenalectomie doet?

A

Glucocorticosteroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat kan een feochromocytoom aanmaken?

A

Adrenaline, noradrenaline of dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wat doe je perioperatief bij behandeling van een feochromocytoom?

A

Alfa- en betablokkade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is het belangrijkste risico bij een operatie van een feochromocytoom?

A

Een hypertensieve crisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Waarom geef je alfa en betablokkade bij de behandeling van een feochromocytoom?

A

Om een hypertensieve crisis te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat is het verschil tussen secundaire en tertiairehyperparathyreoïdie?

A

Secundaire verbetert na bijv. een niertransplantatie, tertiaire niet

96
Q

Waarom wordt bij chirurgie van de bijnier de bijniervene afgekneld?

A

Dan komt er geen (nor)adrenaline in de circulatie

97
Q

Wat is de eerste screeningsmarker voor het diagnosticeren van een schildklierziekte?

A

TSH

98
Q

Waar wordt jodium voor gebruikt?

A

Voor het produceren van schildklierhormoon

99
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een verstandelijke beperking?

A

Jodiumdeficiëntie

100
Q

Waarom is een jodiumdeficiëntie zo gevaarlijk in het eerste trimester?

A

Omdat de baby dan nog geen eigen schildklier heeft en afhankelijk is van het SH van de moeder

101
Q

Wat is de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid jodium?

A

150 ug

102
Q

Wat is de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid jodium tijdens de zwangerschap?

A

200-250 ug

103
Q

Hoe lang reikt je jodium buffervoorraad?

A

200 dagen

104
Q

Wat gebeurt er in de eerste fase van een jodiumtekort?

A

De NIS gaat harder werken en er komt TSH stimulatie, hierdoor groei schildklier

105
Q

Wat gebeurt er in de tweede fase van een jodiumtekort?

A

De schildklier gaat preferentieel T3 produceren ten koste van T4 → T4 afhankelijke organen krijgen minder T4

106
Q

Wat is kenmerken voor myxoedeem?

A

Het is non-pitting

107
Q

Wat zijn enkele klinische tekenen van hypothyreoïdie?

A
  • Myxoedeem
  • Preorbitaal oedeem
  • Vertraagde achillespees reflex
  • Dikke tong
  • Bradycardie
  • Pleura- of pericardvocht
  • Ascites
  • Spierzwakte
108
Q

Hoe vaak komt congenitale hypothyreoïdie voor in NL?

A

1:1200

109
Q

Hoe vaak komt verworven hypothyreoïdie voor in NL?

A

2-3%

110
Q

Wat kan verworven hypothyreoïdie veroorzaken?

A
  • Auto-immuun (hashimoto)
  • Thyreoïditis
  • Radioactief jodium
  • Thyroeïdectomie
  • Externe radiotherapie
  • Medicatie
111
Q

Wat zijn 4 oorzaken van secundaire hypothyreoïdie?

A
  • Hypofysair (geïsoleerde) hypothyreoïdie
  • Sheehan’s syndrome
  • Hypofyseadenoom
  • Suprasellaire oorzaken
112
Q

Wat voor hypothyreoïdie mis je met een TSH meting en waarom is dit niet zo erg?

A

Met TSH mis je een secundaire hypothyreoïdie, maar secundair is heel erg zeldzaam en gaat gepaard met andere problemen

113
Q

Waarom mis je met TSH een secundaire hypothyreoïdie?

A

Er is wel genoeg TSH, maar het gevormde TSH werkt niet goed

114
Q

Wat is er met TSH en T4 bij primaire hypothyreoïdie?

A

TSH hoog, T4 laag

115
Q

Wat is er met TSH en T4 bij secundaire hypothyreoïdie?

A

TSH normaal, T4 laag

116
Q

Wat is je behandeling bij hypothyreoïdie?

A

Levothyroxine 1,7 mg/kg/dag

117
Q

Waarom doe je bij de behandeling van hypothyreoïdie met levothyroxine de aanpassing na 6 weken?

A

Je moet wachten op een steady state

118
Q

Wat zijn 3 redenen waarom er meer schildklierhormoon nodig is tijdens de zwangerschap?

A
  1. Meer afbraak en transport door placenta
  2. Kind heeft het ook nodig
  3. Meer binding - minder vrije fractie
119
Q

Wat doe je bij vrouwen met vastgestelde hypothyreoïdie zodra de zwangerchapstest positief is?

A

T4 verhogen met 25-50%, je hebt geen tijd om op een bloedtest te wachten

120
Q

Wat zijn beide voor moeder en kind de gevaren van hypothyreoïdie tijdens de zwangerschap?

A

Kind: verstoorde hersenontwikkeling

Moeder: verhoogde kans op zwangerschapscomplicaties (pre-eclampsie, miskraam)

121
Q

Wat is het verschil tussen thyreotoxicose en hyperthyreoïdie?

A

Thyreotoxicose: te veel schildklierhormoon in bloed

Hyperthyreoïdie: te veel schilklieractiviteit

122
Q

Wat is een hete nodus?

A

1 stukje in schildklier wat te hard is gaan werken

123
Q

Wat is stap 1 in de diagnose van thyreotoxicose?

A

Lab TSH-R Ab’s → ziekte van graves diagnosticeren/uitsluiten.

Heb je ze? Dan heb je Graves.

Heb je ze niet? Geen Graves.

124
Q

Wat is stap 2 in de diagnose van thyreotoxicose?

A

123 I-scintigrafie → Cellen die jodium opnemen aantonen, in de schildklier zijn dit de cellen die schildklierhormoon aanmaken

125
Q

Hoe werken thyreostatica?

A

Remmen SH-ynthese door interferentie met tg-jodering en de koppelingsreactie

126
Q

Hoe werkt radioactief jodium (I-131)?

A

Vernietiging van schildklierweefsel door betastraling

127
Q

Wat zijn milde bijwerkingen van thyreostatica?

A
  • Pruritus
    • Meer bij strumazol van PTU
  • Veranderde smaak/reuk
  • Misselijk/diarree
  • Gewrichtspijn
128
Q

Wat zijn ernstige bijwerkingen van thyreostatica?

A
  • Agranulocytose
    • Als koorts & keelpijn → check leuco’s
  • Leverfalen
    • Meer bij PTU dan bij strumazol
129
Q

Wat zijn de indicaties van PTU?

A
  • Zwangerschap 1e trimester
  • Intolerantie strumazol
130
Q

Wat is de mortaliteit van agranulocytose?

A

4-10%

131
Q

Wat zijn 4 mogelijke bijwerkingen van radioactief jodium?

A
  • Pijn in de hals
  • Verslechtering van orbitopathie
  • Risico op primaire hypothyreoïdie
  • Tijdelijke stijging van T3 en T4
132
Q

Wat zijn 5 indicaties voor een thyreoïdectomie?

A
  1. Overgevoeligheid voor thyreostatica
  2. Bezwaren tegen radioactief jodium
  3. Zwangerschap
  4. Groot struma
  5. Persoonlijke voorkeur
133
Q

Wat zijn 3 mogelijke complicaties van thyreoïdectomie?

A
  1. Hypoparathyreoïdie
  2. N. recurrens verlamming
  3. Hypothyreoïdie
134
Q

Wat zijn 2 factoren die (vooral in combinatie met elkaar) orbitopathie erger maken?

A

Roken & radioactief jodium

135
Q

Wat zijn symptomen bij orbitopathie?

A
  • Diplopie
  • Ooglid retractie, zwelling, roodheid
  • Photofobie
136
Q

Vanaf welke CAS score is er sprake van actieve orbitopthie?

A

≥ 3

137
Q

Wat doe je altijd bij orbithopathie?

A

Donkere zonnebril/kunsttranen

138
Q

Wat gebeurt er als de orbitopathie in de afgedoofde fase komt?

A
  • Oedeem en roodheid verdwijnen
  • Ooglid retractie neemt af
  • Exophthalmus persisteert, soms enige afname van 1-2mm
  • Diplopie verdwijnt niet
139
Q

Wat is de behandeling bij inactieve graves orbithopathie?

A
  • Rehabilitieve chirurgie
  • Orbita decompressie
140
Q

Wat zijn de 4 fases van thyreoïditis?

A
  1. Thyreotoxische fase
  2. Euthyreote fase
  3. Hypothyreote fase
  4. Herstel euthyreoïdie
141
Q

Wat is er aan de hand bij de hypothyreote fase bij thyreoïditis?

A

Dan zijn de schildkliercellen vernietigd maar nog niet in herstel

142
Q

Wat zijn bevindingen bij De Qeurvain thyreoïditis?

A
  • Pijnlijke schildkliervergroting
  • Koorts
  • Hoge bezinking bloed, verhoogd CRP
  • Spontaan herstel in weken - maanden
143
Q

Wat zie je bij de I123 schildklierscintigrafie bij De Quervain thyreoïditis?

A

Geen opname

144
Q

Wat is de incidentie van postpartum thyreoïditis?

A

5%

145
Q

Hoe hoog is de kans op recidief bij tweede zwangerschap na een eerste postpartum thyreoïditis?

A

70%

146
Q

Wanneer vindt postpartum thyreoïditis meestal plaats?

A

< 3 maanden postpartum, tot 12 maanden

147
Q

Wat voor antilichamen vind je bij postpartum thyreoïditis?

A

TSH-R, zoals bij Graves

148
Q

Hoeveel mensen houden na postpartum thyreoïditis permanente hypothyreoïdie over?

A

10-20%

149
Q

Wat is de behandeling tijdens de thyreotoxische fase van thyreoïditis?

A

Expectief een betablokker, elke 6 weken TSH checken

150
Q

Wat is de behandeling tijdens de hypothyreote fase van thyreoïditis?

A
  • Overweeg levothyroxine bij symptomen of TSH > 10 mU/L
  • Afbouwen na 6-12 maanden
  • Jaarlijkse TSH check 10-50% hypothyreoïdie
151
Q

Wat zijn bij zwangerschap de pro’s en cons van thyreostatica?

A

Werken goed maar teratogeen

152
Q

Wat zijn bij zwangerschap de pro’s en cons van radioactief jodium?

A

Werkt goed, maar je mag 6 maanden niet zwanger zijn

153
Q

Wat zijn bij zwangerschap de pro’s en cons van thyreoïdectomie?

A

Direct effect, maar kans op complicaties

154
Q

Wat is het directe effect van T3 op het hart?

A

Positieve ino- en chronotropie

155
Q

Wat doet T3 met je hart- en vaatsysteem?

A
  • Positieve ino- en chronotropie
  • Minder vasculaire weerstand
  • Grotere cardiac output
156
Q

Wat is het effect van T3 op RYR, SERCA, NCX, MHCa en MHCb in de hartspier?

A
  • RYR omhoog
  • SERCA omhoog
  • NCX omhoog
  • MHCa omhoog
  • MHCb omlaag
157
Q

Hoe produceert de skeletspier warmte?

A

Door Na+/K+ en Ca 2+ cycling

158
Q

Hoe stimuleert SH de warmteproductie door de sekeletspier?

A

Het stimuleert beide de Na+/K+ cycling en de Ca2+ cycling, waardoor er een futiele cyclus met ATP verbruik ontstaat en zo warmteproductie

159
Q

Wat is het nut van UCP1 in bruin vet?

A

Als een proton door UCP1 gaat, wordt er geen energie opgewekt maar komt het vrij in de vorm van warmte ipv ATP

160
Q

Waar zit UCP1?

A

In het bruine vetweefsel

161
Q

Waar zit UCP2?

A
  • Hart
  • Skeletspier
  • Bruin vetweefsel
  • Wit vetweefsel
  • Nier (en nog veel meer)
162
Q

Waar zit UCP3?

A
  • Skeletspier
  • Bruin vetweefsel
163
Q

Waar zitten UCP4 en UCP5?

A

In de hersenen

164
Q

Wat is het effect van SH op UCP’s?

A

Stimulatie

165
Q

Waarom is hyperthyreoïdie geassocieerd met osteoporose?

A

Er is een te snelle botturnover, hierdoor verlaagt de dichtheid, ook sluiten de groeiplaten te snel

166
Q

Waarom is hypothyreoïdie geassocieerd met osteosclerose?

A

De botturnover is te langzaam, hierdoor groeit het bot dicht

167
Q

Welke receptor is in het bot het belangrijkste voor de ontwikkeling onder invloed van SH?

A

De TRa1 receptor

168
Q

Welke neuronen worden erg aangetats door een jodiumtekort?

A

De purkinjecellen

169
Q

Hoe werkt de TSH downregulatie op het niveau van de hypofyse?

A
  1. T4 wordt opgezet tot T3
  2. T3 bindt in de kern aan de TRbèta2 receptor
  3. TSH aflezing wordt geremd
170
Q

Waar is TSH het meest afhankelijk van?

A

Van T4 (dus niet van T3)

171
Q

Waar zijn schildkliernoduli in onder te verdelen?

A
  • Multinodulair/solitair
  • Toxisch/non-toxisch
172
Q

Wat sluit schildklierkanker uit?

A

Onderdrukt TSH

173
Q

Welke 2 kenmerken hebben de hoogst positief voorspellende waarde voor schildklierkanker?

A
  • Fixatie
  • Lymfeklierafwijkingen
174
Q

Waarom zijn we in NL terughoudend met echo’s doen van de schildklier?

A

Mensen kunnen kanker zonder er enige last van te hebben, en dan ga je een probleem aanpakken wat er niet echt is

175
Q

Wanneer behandel je met I131 therapie?

A

Bij een autonome toxische nodus

176
Q

Wat is je volgende stap als TSH normaal is bij verdenking op schildklierkanker?

A

Echografie & FNA

177
Q

Wat is FNA?

A

Je zuigt wat cellen op als biopt

178
Q

Wanneer doe je FNA?

A

Bij een schildklierafwijking van > 1 cm

179
Q

Wat zijn de 4 soorten carcinomen die je in de schildklier aan kunt treffen?

A
  1. Papillair
  2. Folliculair
  3. Medullair
  4. Anaplastisch
180
Q

Welke schildkliercarcinomen zijn gedifferentiëerd?

A
  1. Papillair
  2. Folliculair
  3. Medullair
181
Q

Wat zijn 3 mogelijke behandelingen voor een schlidkliercarcinoom?

A
  • Thyreoïdectomie
  • Radiocatief jodium
  • ENDO
182
Q

Waarom wordt na een thyreoïdectomie thyroxinesuppressie gestart?

A

Zodat er niet te veel TSH wordt gemaakt en de kankergroei dus niet wordt gestimuleerd

183
Q

Op welke 3 manieren evalueer je de behandeling van een shcildkliercarcinoom?

A
  1. Afbeeldend: echo
  2. Tg meting
  3. Dynamische risico stratificatie
184
Q

Wat zou je voor Tg waarden moeten hebben na een thyreoïdectomie?

A

Geen Tg

185
Q

Welke Tg waarden horen bij laag en niet-laag risico bij dynamische risico stratificatie?

A
  • Tg < 0,9 ng/mL laag-risico
  • Tg > 0,9 ng/mL niet laag-risico
186
Q

Wat doe je bij een lymfogeen gemetastaseerd schildkliercarcinoom?

A

Resectie en radioactief jodium geven

187
Q

Wat is het metastaseringspatroon van medullair schildkliercarcinoom?

A

Hematogeen en lymfogeen

188
Q

Wat komt voor bij het MEN 2a syndroom?

A
  • Medullair schildklier carcinoom
  • (dubbelzijdig) feochromocytoom
  • Hyperparathyreoïdie o.b.v. multiple gland disease
189
Q

Wat komt voor bij het MEN 2b syndroom?

A
  • Medullair schildklier carcinoom
  • (Dubbelzijdig) feochromocytoom
  • Marfanoïde habitus
  • Mucocutane neurinomen
  • Huidafwijkingen
190
Q

Waarom krijgen mensen met een medullair schildkliercarcinoom diarree?

A

Door een te hoog calcitonine

191
Q

Welke biochemische tests doe je bij een medullair schildkliercarcinoom?

A
  • Calcitonine (& CEA)
  • (normetanefrines, calcium)
192
Q

Hoe behandel je en medullair schildkliercarcinoom als het nog lokaal zit?

A

Totale thyreoidectomie + centrale halsklierdissectie

193
Q

Hoe behandel je een medullair schildkliercarcinoom met afstandsmetastasen?

A

Chirurgie voor debulking (bij symptomen)

194
Q

Wat is peptide receptor radioactieve therapie (PRRT)?

A

Brandt neuroendocriene tumoren weg, alleen bij somatostatine receptoren

195
Q

Waarom geef je geen radioactief jodium bij een medullair carcinoom?

A

De cellen waaruit een medullair carcinoom ontstaat (de C-cellen) nemen geen jodium op, dus het is ineffectief

196
Q

Wat is de functie van C-cellen in de schildklier?

A

Calcitonineproductie

197
Q

Waar ontstaan de bijschildklieren uit?

A

Het ectoderm

198
Q

Wat zie je op de histo bij een TSH-adenoom hypofyse?

A

Diffuse hyperplase, hoog TSH

199
Q

Wat zie je op de histo bij Graves?

A

Diffusie hyperplasie, laag TSH

200
Q

Wat zie je op de histo bij een toxisch adenoom?

A

Nodulaire hyperplasie, maar laag TSH

Colloïd trekt weg

201
Q

Wat zie je op de histo bij een toxisch adenoom?

A

Adenoom maar met laag TSH

202
Q

Wat zie je op de histo bij exogeen iodium-geïnduceerde hyperthyreoïdie?

A

Laag TSH

203
Q

Wat zie je op de histo bij genetische defecten in synthese/secretie van de schildklier?

A

Onvoldoende T3/T4, hierdoor orgaan zwellingen → nodulaire hyperplasie

204
Q

Wat zie je op de histo bij een endemisch struma voor een jodiumdeficiëntie?

A

Hyperplasie door TSH stijging

205
Q

Wat zie je op de histo bij een ontsteking van de schildklier?

A

Zwelling door mononucleair infiltraat, bij Hashimoto later atrofie

206
Q

Wat zie je op de histo bij Hashimoto?

A

Influx lymfocyten, fibrose en atrofie van het follikel epitheel

207
Q

Welke twee vormen aan struma’s worden onderscheiden?

A

Sporadisch en endemisch

208
Q

Wat zorgt voor strumavorming?

A

Cycli van hyperplasie van follikels en dan verval met atrofie, cystevorming en verkalking

209
Q

Wat kenmerkt een sporadisch struma?

A

Typisch euthereoot

210
Q

Wat kenmerkt een endemisch struma?

A

Zowel ernstige groeistoornissen en zeer grote struma’s

211
Q

Hoe onderscheid je een adenoom van een hyperplasie?

A

Een adenoom is over het algemeen solitair en heeft vaak een bindweefselkapsel

212
Q

Wat is er vaak mis als een adenoom hyperactief/toxisch is?

A

Vaak driver mutaties in het gen ( ‘gain of function’) van de TSH receptor of het G proteïne

213
Q

Hoe veel % van de stille adenomen heeft een RAS mutatie?

A

<20%

214
Q

Wat is de 10-jaars overleving van papillair schildkliercarcinoom?

A

> 95%

215
Q

Wat is de 10-jaars overleving van folliculair schildkliercarcinoom?

A

> 90%

216
Q

Wat is de 10-jaars overleving van medullair schildkliercarcinoom?

A

65%

217
Q

Wat is de overleving van anaplastisch schildkliercarcinoom?

A

0,5-1 jaar

218
Q

Wat is de meest frequent voorkomende schildkliercarcinoom?

A

Papillair schildkliercarcinoom

219
Q

Wat zijn 3 dingen waar je je een papillair schildkliercarcinoom kunt herkennen?

A
  • Opheldering in kern
  • Ground-glass
  • Orphan Annie nuclei
220
Q

In welk carcinoom vind je psammoom lichaampjes?

A

In papillair schildkliercarcinoom

221
Q

Wat voor metastasering vind je bij een papillair shcildkliercarcinoom?

A

Lymfogeen

222
Q

Welke genetische afwijkingen kun je bij een papillair schildkliercarcinoom vinden?

A
  • Re-arrangements (chromosomaal) in RET-gen met partner (‘PTC’)
  • Activerende mutaties in BRAF (V600E)
223
Q

Wat zijn psammoomlichaampjes?

A

Concentrisch gecalcificeerde structuren, vaak in de laesie in de kern van de papillae

224
Q

Hoe vaak komt een folliculair carcinoom voor?

A

10%

225
Q

Wanneer komt een folliculair carcinoom vaak voor?

A

Bij een jodiumdeficiëntie

226
Q

Waarop berust het onderscheid tussen en folliculair carcinoom en een folliculair adenoom?

A

Op kapseldoorbraak en metastasering

227
Q

Wat voor mutaties kun je vinden bij folliculair carcinoom?

A
  • In RAS
  • In de PI3K/AKT pathway
  • Of pax8-ppar-γ translocatie (HR receptor)
228
Q

Wat voor metastasering zie je bij folliculair carcinoom?

A

Hematogeen

229
Q

Waarom is het medullair carcinoom de outlier?

A

Het ontstaat uit de C-cellen

230
Q

Wat wordt door medullair carcinoom gemaakt?

A

Calcitonine

231
Q

Waar vind je vaak mutaties bij anaplastisch carcinoom?

A

In p53

232
Q

Waarom wordt een p53 mutatie voor anaplastisch carcinoom?

A

Het remt normaaal ongecontrolleerde celdeling

233
Q

Waardoor vind sterfte vooral plaats bij anaplastisch carcinoom?

A

Door lokale doorgroei

234
Q

Welke carcinomen/carcinoom horen/hoort bij een RET/PTC mutatie?

A

Papillair

235
Q

Welke carcinomen/carcinoom horen/hoort bij een RAS mutatie?

A

Folliculair en anaplastisch

236
Q

Welke carcinomen/carcinoom horen/hoort bij een P13K mutatie?

A

Folliculair en anaplastisch

237
Q

Welke carcinomen/carcinoom horen/hoort bij een PTEN mutatie?

A

Folliculair en anaplastich