week 11 Flashcards

1
Q

Wat zijn algemene symptomen van kwaadaardige tumoren?

A
  • Moeheid
    • Gewichtsverlies
    • Pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn symtpomen voor patiënten met gastrointestinale tumoren?

A
  • Obstructie lumen
    → Afhankelijk van de locatie verschillende symptomen
    • Bloedverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van oesofaguscarcinoom?

A
  • Dysfagie
    • Pijn (vaak achter borstbeen of rug)
    • Gewichtsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn minder voorkomende symptomen van oesofaguscarcinoom?

A
  • Bloedbraken/ melena
    • Heesheid
    • Hikklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de symptomen van proximaal maagcarcinoom?

A

Afhankelijk van lokatie in maag
Proximaal:
* Dysfagie
* Bloedverlies
* Gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de symptomen van niet proximaal maagcarcinoom (in midden maag)?

A
  • Verminderde eetlust
    • Snel vol gevoel
    • Misselijkheid en braken
    • Gewichtsverlies
    • Pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van CRC?

A
  • Veranderd defecatie-patroon
    • Bloedverlies (niet zichtbaar: anemie (tumor aan rechterkant vaak), macroscopisch: melena/rood bloedverlies)
    • Buikpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de minder voorkomende symptomen van CRC?

A
  • Ileus: misselijkheid en braken
    • Gewichtsverlies en vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar in de darm kan de tumor zitten bij anemie zonder veranderd ontlastingspatroon?

A

Rechterkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van pancreascarcinoom?

A
  • Rugpijn (doorborend), want pancreas ligt retropertioneaal
    • Gewichtsverlies
    • Stille icterus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van galwegcarcinoom?

A
  • Icterus, jeuk
    • Pijn in de bovenbuik
    • Verminderde eetlust
    • Gewichtsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Naar welke organen metastaseren gastrointestinale tumoren het meest naar?

A
  • Lever
    • Long
    • Minder vaak: botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn algemene symptomen van metastasen?

A
  • Gewichtsverlies
    • Vermoeidheid
    • Pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn klachten van levermetastasen?

A
  • Pijn (referred pijn)
    • Icterus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn klachten van longmetastasen?

A
  • Kortademig
    • Bloedopgeven
    • Pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn klachten van botmetastasen?

A
  • Pijn
    • Zenuwuitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is het lastig om vroege stadia van GI tumoren te vinden?

A

GI tumor hebben zonder klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom wil je graag GI tumoren in een vroeg stadia vinden?

A
  • Meer kans op genezing
    • Meer kans op minder invasieve behandelingsopties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke GI tumoren hebben wel een voorloper stadia?

A
  • Slokdarmkanker (barret oesofagus)
    • Maagkanker (dysplasie)
    • Dikke darmkanker (poliepen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kunnen we vroege opsporing van GI tumoren doen?

A
  • Surveillance (patiënten met een verhoogd risico op kanker) (Barret of een darmpoliep)
    • Screening (personen in bevolkingsonderzoek darmkanker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de epidemiologie van slokdarmcarcinoom?

A
  • wereldwijd aanzienlijke spreiding
    • hoge incidentie in delen van China, Korea en Japan (plaveiselcel carcinoom)
    • in Europa is het adenocarcinoom fors toegenomen sinds de jaren ‘80
    • in Nederland sterke toename
    • toename adeocarcinoom
    • kans op oesofaguscarcinoom is 1,5%
    • 2,7% van totaal maligniteiten (Top 10)
    • 65-70% is > 65jr
    • 4% is jonger dan 45
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de overleving van slokdarmcarcinoom?

A
  • Slechte dodelijke tumor
    • > 50% bij presentatie hematogeen gemetastaseerd (geen curatie mogelijk)
    • 5 jaars overleving voor alle patiënten is 15% (langzaam verbeterend)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn alarmsymptomen van slokdarmkanker?

A
  • hematemesis (bloed braken)
    • melaena (bloed bij de ontlasting)
    • braken
    • dysfagie (passageklachten)
    • odynofagie (pijn bij het eten)
    • persisterend hikken
    • foetor ex ore (slechte adem)
    • ongewild gewichtsverlies
    • anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat vind je bij LO bij slokdarmcarcinoom?

A
  • soms lymfeklieren palpabel (metastasen op afstand)
    • eigenlijk geen afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doen we als eerst als iemand door de huisarts wordt doorgestuurd voor alarmsymptomen slokdarmcarcinoom?

A
  • Gastroscopie met biopsie is het onderzoek van eerste keuze
    • Endoscopie: biopten ter bevestiging diagnose en beoordeling maag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de kenmerken van T-stadium bij slokdarmcarcinoom?

A
  • cT= tumordiepte
    • T1: (intramucosaal)
    • T2: muscularis propria
    • T3: door adventitia
    • T4: ander orgaan
    • endosonografie (EUS): het beste, maar invasief
    • nooit dilateren bij stenotische tumor
    • CT: steeds beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de kenmerken van N-stadium bij slokdarmcarcinoom?

A
  • cN= aantal verdachte klieren
    • N0: 0 verdachte klieren
    • N1: 1 of 2 verdachte klieren
    • N2: 3-6 verdachte klieren
    • N3: >6 verdachte klieren
    • Endosonografie (EUS): FNA!
    • CT: steeds beter
    • PET-CT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de kenmerken van M-stadium bij slokdarmcarcinoom?

A

M1: metastasen op afstand
- endosonografie (EUS)
- echo hals (halsklieren)
- CT hematogeen en lymfogeen (hals en retroperitoneaal)
- PET-CT hematogeen en lymfogeen (hals en retroperitoneaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is gemetastaseerd slokdarmcarcinoom in principe?

A

Een palliatieve behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe gaat de behandeling van slokdarmkanker?

A
  • curatie vs palliatie = 50% vs 50% ten tijde van diagnose
    • een slokdarmresectie is (nog steeds) het belangrijkste onderdeel van een curatieve behandeling.
    • een slokdarmresectie is majeure chirurgie met aanzienlijke mortaliteit (4%) en hoge morbiditeit
    • (>50%)
    • een patiënt moet operabel zijn (fit for surgery) –> grote operatie in buik en borstkas
    • een slokdarmresectie wordt alleen in opzet curatief uitgevoerd
    • niet bij cT4b tumoren (ingroei andere organen)
    • niet bij metastasen op afstand
    • er is geen plaats voor een palliatieve slokdarmresectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke histologische types zijn er van slokdarmcarcinoom?

A
  • Plaveiselcelcarcinoom (SCC)
    • Adenocarcinoom
    • Melanoom, sarcoom, gastrointestinale stromaceltumor (GIST)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de kenmerken van plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm?

A
  • gaat uit van plaveiselcelepitheel
    • in hele slokdarm (van proximaal tot slokdarm-maagovergang)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de risicofactoren voor plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm?

A

risicofactoren: roken, alcohol, corrosie, RT, KNO tumor, achalasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de kenmerken van adenocarcinoom van de slokdarm (Barrett)?

A
  • Barrett slokdarm ontstaat door reflux (GERD) –> dus door maagzuur
    • reflux door verminderde werking sfincter (LES)
    • 1 van de 10 mensen met reflux ontwikkelt Barrett
    • Barrett is metaplasie (plaveiselcel epitheel  slijmbekercel epitheel)
    • kans op slokdarmkanker is 30-50x verhoogd
    • <5% Barrett ontwikkelt adenocarcinoom (metaplasie / Barrett
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe ontstaat adenocarcinoom en waar bevindt het zich?

A
  • Barrett endoscopisch duidelijk
  • Ontwikkeling tot adenocarcinoom in stapjes
    → metaplasie
    → onzekere dysplasie (‘indefinite’)
    → laaggradige dysplasie
    → hooggradige dysplasie
    → adenocarcinoom
  • Barrett-surveillance (1x scopie in 2 jaar)
  • gaat uit van slijmbekercellen (metaplasie)
  • distaal in de slokdarm en slokdarm-maagovergang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de risicofactoren voor het ontstaan van adenocarcinoom van de slokdarm?

A

risicofactoren: Barrett, obesitas, roken, RT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat doen we met hooggradige dysplasie of vroegcarcinoom van de slokdarm?

A
  • endoscopische verwijdering
  • daarna surveillance
  • ablatie Barrett slijmvlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe gaat de palliatieve behandeling van slokdarmkanker?

A

Bij cT4b tumoren, metastasen op afstand en niet operabele patiënten
Doel: palliëren symptomen (dysfagie, pijn) en soms levensduur
- indien levensverwachting > 3 maanden: RT voor dysphagie
- indien levensverwachting <3 maanden: stent
- indien conditie het toelaat: bespreken palliatieve chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de kenmerken van de curatieve behandeling van slokdarmkanker?

A
  • neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door slokdarmresectie
    → –>90% van de patiënten
    → 5-jaars overleving 50%
  • neoadjuvante chemotherapie gevolgd door slokdarmresectie
    → bij contraindicaties voor RT
    → 5-jaarsoverleving 30%
  • direct opereren
    → vroegcarcinomen, en contraindicaties voor Chemo (radio) therapie
  • definitieve CRT
    → meer toxisch dan definitieve radiotherapie
  • definitieve RT
    → contraindicaties voor chemotherapie
    → minder effectief dan def. CRT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke 2 opties zijn er voor continuiteits herstel bij slokdarmcarcinoom?

A

Buismaag
2. coloninterpositie (1%) –> als tumorinfiltratie maag en slokdarm (dus grote tumor) of eerdere maagchirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke operatie types zijn er voor slokdarmcarcinoom?

A

· 80 slokdarmoperaties per jaar in EMC:
· transhiataal met cervicale naad: via buik openen middenrif en hals
· transthoracaal met intrathoracale naad: via buik en thorax
· transthoracaal met cervicale naad: via thorax, buik en hals
· open chirurgie
· compleet minimaal inavsief (laparoscopisch en thoracoscopisch)
· hybride (deel open / deel scopisch)
· robot geassisteerd
· open vs. scopisch: een deel van de ingreep scopisch (minder pneumonie, minder bloedverlies, kortere opnameduur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de voordelen van een scopische operatie?

A

minder pneumonie, minder bloedverlies, kortere opnameduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Via waar gaat een thranshiatale operatie?

A

Via de buik en hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Via waar gaat een transthoracale operatie?

A

Via de buik borst en hals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wanneer doe je welke operatie?

A

· Afweging kanker gerelateerd
→ hoog-mid oesophagus gelegen tumoren: altijd transthoracaal en cervicale naad
→ hoog mediastinale lymfklieren: altijd transthoracaal
→ meer tumor infiltratie maag: kortere buismaag: intrathoracale naad
→ bestraling bovenste mediastinum: cervicale naad
· Afweging patiënt gerelateerd
→ ernstige comorbiditeit (thoracotomie niet mogelijk / wenselijk):
→ transhiatale resectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat kunnen complicaties zijn van slokdarmchirurgie?

A

· perioperatieve mortaliteit <5% in hoogvolume centra
· morbiditeit >50%
→ wondinfectie
→ nabloeding
→ naadlekkage
→ atriumfibrilleren
→ pneumothorax
→ atelectase
→ pneumonie
→ chyluslekkage
→ stembandparese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Postoperatief beloop, welke belangrijke parameters en doelen bekijken we na slokdarmchirurgie?

A

· Tekenen van infectie:
→ Koorts
→ Pols
→ Saturatie
→ Ademhalingsfrequentie
· Drains (chylus)
· Wonden
· Opstarten voeding
· Uit bed
· Toewerken naar ontslag
· Nazorg
· Contact met patiënt en familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat doen we met een resectie preparaat na slokdarmchirurgie?

A

· Resectie preparaat wordt onderzocht door de patholoog onder de microscoop
· Is de kanker radicaal verwijderd (R0: +/- 95%)
· Welke vorm is het?
· Zijn er lymfeklier uitzaaingen
· Is er reactie op de chemoradiotherapie (Pathologische respons)?
· Als er nog kanker aanwezig is, wat zijn de behandelmogelijkheden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de epidemiologie van CRC?

A
  • 15.000 in NL
    • 90% > 50 jaar
    • 25 – 30% rectumcarcinoom
    • Overlijden 5000/jaar
    • ca. 50% stadium I/II
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat houden de verschillende stadia van CRC in?

A

Colorectaal carcinoom 5 jaars overleving
* Stadium I (T1,2 N0 M0) 80-90%
* Stadium II (T3,4 N0 M0) 70-80%
* Stadium III (Tx N1 M0) 60-70%
* Stadium IV (Tx Nx M1) 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat kunnen de symptomen zijn van CRC?

A
  • Bloedverlies per anum
    • Wisselende defaecatie: obstipatie - diarrhee
    • Buikpijn
    • Loze aandrang
    • Vermoeidheid: ijzergebreks anaemie
    • Onverklaarde gewichtsdaling
      → DD colorectaalcarcinoom => colonoscopie
    • Geen symptomen
      → colonoscopie in kader van bevolkingsonderzoek (55-75 jr)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe gaat de diagnostiek van CRC?

A

Stap 1: stellen van diagnose
· Colonoscopie
→ Volledige colonoscopie t/m coecum
→ Biopt(en)
CEA: niet geindiceerd bij diagnostiek, wel bij follow-up
Stap 2: stageringsonderzoek
· Disseminatieonderzoek
→ CT-thorax/abdomen
→ MRI-bekken bij rectumcarcinoom
Tumorstadium bepaalt behandelplan
· Curatief/palliatief
→ Bij metastasen op afstand geen curatie, tenzij beperkt
· Type behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe gaat de behandeling van coloncarcinoom?

A

· Stadium I* (T1,2 N0 M0) 80-90% –> primair operatie
· Stadium II (T3,4 N0 M0) 70-80% –> primair operatie
· Stadium III (Tx N1 M0) 60-70% –> primair operatie
→ bij gunstige pT1N0M0 volstaat lokale resectie (poliepectomie)

Bij stadium 3 en ongunstige stadium II: adjuvante chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke operaties hebben we voor coloncarcinoom?

A

Coloncarcinoom
· Hemicolectomie rechts
· Colon transversum resectie
· Hemicolectomie links
· Sigmoidresectie
Doel: (radicale) resectie tumor met drainerende lymfklieren
= ‘oncologische resectie’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waarom resectie tumor met drainerende lymfklieren?

A

· (micro)metastastasen
→ Voorkomen lymfklierrecidief
→ Stagering pN-stadium
Bij stadium 3 (pTxN1M0) indicatie adjuvante chemotherapie
Overlevingswinst!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wanneer geven we adjuvante chemotherapie bij coloncarcinoom?

A

pTNM bepaalt indicatie adjuvante therapie
· Stadium I (T1,2 N0 M0): geen adjuvante therapie
· Stadium II (T3,4 N0 M0): soms adjuvante therapie
· Stadium III (Tx N1 M0): adjuvante therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe kunnen we een colonresectie doen en wat is het verschil?

A

Open of laparoscopisch
· Geen verschil oncologisch
· Voordelen laparoscopie
→ Sneller herstel
→ Cosmetiek (en risico snee later –> littekenbreuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de kenmerken van een colectomie?

A

· Duur: 1-3 uur
· Bloedverlies: ca. 200 cc
· Opnameduur ongecompliceerd 3-5d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat kunnen complicaties zijn van een colectomie?

A

· Naadlekkage 5-10%
· Wondinfectie 20%
· Platzbauch 1.5%
· Langdurige paralytische ileus/gastroparese: 10-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat maakt de behandeling van rectumcarcinoom anders dan coloncarcinoom?

A

· Minder/geen ruimte voor ruime resectiemarge
· Lymfklier(metastasen) in kleine bekken
→ Relatief grote kans op locaal recidief bij ‘beperkte’ rectumcarcinoom
→ Relatief grote kans op irradicale resectie bij lokaal uitgebreid rectumcarcinoom

→ Behandeling rectumcarcinoom obv cTN stadium: MRI in workup
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat voor behandeling kunnen we doen voor rectumcarcinoom?

A

Behandelingsstrategieën
1. Operatie zonder voorbehandeling
· Lokaal (TEM)
· Oncologische resectie: tumor en lymfklieren
2. Operatie mét voorbehandeling
· Korte voorbehandeling: radiotherapie 5x5 Gy
· Lange voorbehandeling: chemoradiotherapie
→ 25x2.4 Gy + capecitabine –> na 6 weken nieuwe MRI/CT –> operatie 10-12 wk na laatste radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is het doel van de behandeling van rectumcarcinoom?

A

Doel: voorkomen van lokaal recidief én kleiner maken van de tumor waardoor grotere kans op radicale resectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoe werkt een TEM?

A

In situ carcinoom (cTis) / ‘gunstige’ T1 –> transanale endoscopisch microchirurgie (TEM)
Nb geen resectie lymfeklieren

64
Q

Wat doen we als T1-4 bij rectumcarcinoom?

A

cT1-4 totale mesorectale excisie (TME)
= rectumresectie inclusief mesorectale vet met locoregionele lymfklieren

65
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de watch & wait strategie bij rectumcarcinoom?

A

Voordelen
· geen rectumresectie
· geen stoma
Nadelen
· Intensieve follow-up: MRI/scopie
· 25% recidief < 2 jaar → alsnog rectumresectie

66
Q

Wat doen we bij cT4 rectumcarcinoom?

A

TME na chemoradiotherapie
· Eventueel intra operatieve radiotherapie (IORT)
· Multiviscerale resectie (exenteratie)

67
Q

Welke chirurgische behandelingen zijn er voor rectumcarcinoom?

A

· Low anterior resectie (LAR): open/laparoscopisch: mid-proximaal-distaal rectumcarcinoom
· Abdominoperineale resectie (APR): open/laparoscopisch: distaal rectumcarcinoom
· Exenteratie: T4 of lokaal recidief rectumcarcinoom
Technieken:
· Open (laparotomie)
· Laparoscopisch
· Robot assisted
· Transanaal (TaTME)

68
Q

Welke dingen kunnen we doen voor rectumcarcinoom?

A

Low Anterior Resectie
1. Anastomose
· NB: 10-15% kans naadlek
· Vaak met (tijdelijk) dubbelloops ileostoma
→ Voorkomt naadlek niet!
→ Naadlek minder gecompliceerd
2. Eindstandig colostoma
· Zeer distaal gelegen rectumcarcinoom: hoge kans op continentieklachten igv anastomose (60%!)
· Preoperatief bestaande fecale incontinentie
· (Ernstige) comorbiditeit (minimaliseren operatierisico)

69
Q

Wat zijn kenmerken van abdomino-perineale resectie en de complicaties?

A

Abdominoperineale resectie (APR): LAR + anus/sfincter/bekkenbodem
· Buikwond én perineale wond
· Altijd eindstandig colostoma

Complicaties:
· Wondinfectie
· Abces
· Ileus
· Blaasretentie
· Sexuele dysfunctie

70
Q

Wat is een exenteratie?

A

resectie van meerdere organen compartimenten in het kleine bekken
Volledige exenteratie bij man: blaas, prostaat en rectum weghalen –> dikke darm stoma en urostoma nodig
Volledige exenteratie bij vrouw: blaas, uterus/cervix/vagina, rectum

71
Q

Wat is een kenmerk van exenteratie?

A

Hoge morbiditeit, maar bij goede selectie van
patiënten relatief hoge survival
NB: geen alternatieve curatieve behandeling

72
Q

Wanneer is gemetastaseerde ziekte gemetastaseerde ziekte?

A
  • N+
    • M+
73
Q

Wat zijn de behandeldoelen van chirurgie bij CRC?

A
  • Langere overleving
    • Minder klachten
74
Q

Wat is de epidemiologie van CRC metastasen?

A
  • Colorectaal carcinoom: 11000 personen/jaar
    → metastasen: 15-20% synchroon, 15-20% metachroon
    · Colorectale levermetastasen
    → 80% niet resectabel → palliatieve therapie: slechte prognose
    → 20% resectie/lokale behandeling mogelijk
    ◊ afgelopen 20 jaar toename van leverresecties
    → Uitbreiding indicaties
    → Betere lokale therapieën
    → Betere chemotherapie
75
Q

Wat zijn de klassieke indicaties voor een resectie van colorectale levermetastasen?

A

· ‘Klassieke’ criteria resectie levermetastasen
· <4 metastasen
· Beperkt tot 1 helft van de lever
· Geen synchrone metastasen
· Geen extrahepatische metastasen
· < 70 jaar

76
Q

Wat zijn nieuwe indicaties voor een resectie van colorectale levermetastasen?

A

Huidige criteria resectie levermetastasen
· Radicale resectie mogelijk van alle metastasen
· Voldoende resterend functionerend leverweefsel (20-30%)

77
Q

Welke behandelingen kunnen we doen voor colorectale levermetastasen?

A

· Resectie
· Lokaal ablatieve technieken
→ Radiofrequente Ablatie (RFA)
→ Microwave (MWA)
→ Irreversibele electroporatie (IRE) (Nanoknife)
· Stereotactische radiotherapie
· Systemische Chemotherapie
→ Inductie chemotherapie
→ Palliatieve chemotherapie

78
Q

Wat zorgt voor een verschil in overleving na leverresecties?

A

Geen verschil
· Colon of rectum primaire tumor
· Synchroon of metachroon
Wel verschil
· Unilateraal of bilobulair
· Grootte
· Aantal metastasen

79
Q

Wat zijn de criteria voor de resectie van levermetastasen?

A

· Radicale resectie mogelijk van alle metastasen
· Voldoende resterend functionerend leverweefsel (20-30%)

80
Q

Welke opties heb je als een resectie van levermetastasen niet kan?

A

· Radicale resectie niet mogelijk tgv tumorload
→ Reduceren tumorload: (inductie) chemotherapie
· Te weinig resterend functionerend leverweefsel (<20-30%)
→ Vergroten restvolume lever: v. porta embolisatie

81
Q

Wat zijn kenmerken van Radio Frequency Ablation (RFA)?

A

· Thermal heat injury
· Tissue coagulation
· Percutaneous / during laparoscopy or laparotomy
· max 4 - 5 cm

82
Q

Welke lokale ablatieve technieken zijn er?

A

· Radiofrequente Ablatie (RFA)
· Microwave (MWA)
· Irreversibele electroporatie (IRE) (Nanoknife)

83
Q

Wat zijn de kenmerken van stereotactische radiotherapie?

A

Indicatie
· Resectie en/of lokale ablatie niet mogelijk
→ Locatie metastase(n)
→ Comorbiditeit
· Max 8 cm
· Max 3 lesions

84
Q

Wat zijn de kenmerken van colorectale levermetastasen in de long?

A

· Geen regeneratievermogen
· Wel “overcapaciteit”
· Zelfde lokale mogelijkheden
→ Resectie
◊ Anatomisch
◊ Extra-anatomisch
→ Ablatie (cave pneumothorax)
→ Stereotactische radiotherapie

85
Q

Wat zijn de kenmerken van colorectale levermetastasen in de long?

A

· Geen regeneratievermogen
· Wel “overcapaciteit”
· Zelfde lokale mogelijkheden
→ Resectie
◊ Anatomisch
◊ Extra-anatomisch
→ Ablatie (cave pneumothorax)
→ Stereotactische radiotherapie

86
Q

Wat zijn de meest voorkomende complicaties van HIPEC?

A

· Langdurige gastroparese
· Naadlekkage
· Respiratoire insufficientie
· Enterocutane fisteling
· Wondproblematiek
· Opnameduur 15-20 dagen

87
Q

Welke relatieve contraindicaties zijn er voor de HIPEC?

A

· RCRI ≥2
→ Grote ingreep
→ Ischemische hartziekte
→ Hartfalen
→ Cerebraal vaatlijden
→ IDDM
→ Chronisch nierfalen
→ Leeftijd > 75
· Karnofsky <80
· FEV1< 1 liter

88
Q

Wat zijn kenmerken van de CT thorax/abdomen en PET-CT?

A

CT thorax/abdomen
· Sensitiviteit PC: 35-63 %
· Onderschatting PCI: 33%
· Relevante onderschatting PCI: 12%
· Sensitiviteit < 25% indien < 1 cm
· Sensitiviteit < 15% indien < 0.5 cm
PET-CT
· sensitiviteit: 57 - 97%
· zelden beleidsverandering (!)

89
Q

Wat zijn kenmerken van diagnostische laparoscopie?

A

· n = 196
· Complicaties, mild: 3%
· Mortaliteit: 0 %
· Entmetastase: 0 %
PCI conform latere operatie: 98%

90
Q

Resectabel oesofaguscarcinoom; neoadjuvant =standaard, wat zijn hier de voor- en nadelen van?

A

Voordelen:
* Overlevingswinst
* Minder kans op lokaal recidief
* Belastbaarheid van de patient
Nadelen:
* Belasting (tijd, mankracht, kwaliteit)
* One size fits all?
→ HER 2 subtype= nieuwe studies
* Bijwerkingen; mucositis
→ NB geen effect op QoL
Dit is puur voor radiosensitizing effect –> tumor gevoelig maken, dus kleine dosis geven

91
Q

Doen we nabehandeling na resectie van oesofaguscarcinoom?

A

Na de resectie; adjuvant immuno (?)
· 1 jaar immuuntherapie na neoadjuvante chemoradiatie en resectie
· PFS verbetert, maar nog geen aangetoond effect op OS
→ Daarom staat dit in Nederland nu on hold (cieBOM)

92
Q

Wat is de mediane overleving van gemetastaseerd oesofaguscarcinoom?

A

· Enkele trials die winst in OS aantonen
→ PCC en adenocarcinoom verschillend
→ Biomarkers (PD-L1) gebruikt om ICI toe te voegen aan chemo
· Mediane overleving <12 maanden

93
Q

Maagcarcinoom doen we anders; peri-operatief chemo; FLOT, wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

A

Voordelen:
· Overleving 5 jaar na alleen operatie: 23%
· Overleving 5 jaar na peri-operatieve chemo + operatie: 45%
→ Winst 22%, NNT = 4,5
Nadelen: (daarom immuno er aan toevoegen??)
· Toxische route van maar liefst 8 kuren (4 pre, 4 post)
→ < 50% maakt behandeling af
→ > 20% ernstige toxiciteit (graad 3/4)

94
Q

Wat is de prognose van behandeld maagcarcinoom?

A

12-14 maanden overleving

95
Q

Wat is de prognose bij optimale behandeling van gemetastaseerd CRC?

A

+- 30 maanden overleving

96
Q

Hoeveel procent van de patiënten met CRC heeft MSI-high tumor?

A

5% –> (gemetastaseerd) doen het heel veel beter op immuuntherapie

97
Q

Welke cellen zitten er in de epidermis (de huid)?

A
  • Keratinocyten
    • Melanocyten (eumaline, pheomelanine)
    • Langerhans cellen
98
Q

Wat is de kans dat iemand in Nederland huidkanker krijgt?

A

1 op de 5

99
Q

Op welke locatie van het lichaam is de incidentie van het BCC de afgelopen decennia het hardste gestegen?

A

Romp

100
Q

Waarom neemt de incidentie van huidkanker toe?

A
  • zon cultuur
    • zonnebank
    • immunosuppressie
    • vergrijzing
    • vergroot bewustzijn
    • registratie
101
Q

Wat zijn risicofactoren voor huidkanker?

A
  • Genetica
    → Pigment onafhankelijke genen
    → Pigment afhankelijk genen
    · Fenotype
    → huidtype (huidtype I)
    → UV-schade
    · Leefstijl
    → Roken
    → BMI
    → Alcohol
    → SES
    → Koffie ↓
    · Iatrogene factoren
    → Immuunsuppressie
    → Fototherapie
    → Radiotherapie
    → Arseen
    · UV expositie
    → leeftijd
    → Intermitterend & cumulatief
    → Verbranding
    → UVB, UVA
    · leeftijd & geslacht
    · Dermato-oncologische voorgeschiedenis
    · Virus infectie
    → HPV
    → HHV
    · Chronische ulcera
102
Q

Wat is de voorloper van basaalcelcarcinoom?

A

Geen

103
Q

Wat is de voorloper van plaveiselcelcarcoom?

A

· Actinische keratose
· Morbus Bowen

104
Q

Wat is de voorloper van melanoom?

A

· Melanoma in situ
→ Lentigo maligna
→ Giant congenitale naevus

105
Q

Wat zie je bij actinische keratosen?

A

· Cutane premaligniteit
· Dysplasie onderste laag van de basaalmembraan
· 30% van de mannen boven 50 heeft 1 of meerdere actinische keratosen
· 20% van de vrouwen boven de 50 heeft 1 of meerdere actinische keratosen

106
Q

Wat is het natuurlijk beloop van actinische keratosen?

A

· Persisteren
· Spontane regressie (15-63% na 6 mnd)
· Invasieve groei (=PCC) tot 0,075% per AK per jaar –> AKs ook vooral biomarker field cancerization

107
Q

Wat is Morbus Bowen?

A

· In situ PCC/ intra-epidermaal PCC
· Meestal solitair, soms multipel
· Kan overal voorkomen ook op slijmvliezen (vaak HPV geassocieerd)
· 3-10% PCC

108
Q

Wanneer doen we een biopt bij AK/Morbus Bowen?

A

Bij twijfel over de diagnose.
Ter uitsluiting cutane maligniteit. (invasieve groei)

109
Q

Hoe behandelen we actinische keratosen of Morbus Bowen?

A

Lokale destructie:
· Cryotherapie
· Curettage/electrocoagulatie
Excisie (alleen bij Bowen)
Veldbehandeling:
· Efudix crème (5-fluorouracil)
· Aldara crème (imiquimod)
· Fotodynamische therapie (PDT)
· Dermabrasie / Peeling

110
Q

Wat zijn de kenmerken van 5-fluorouracil/efudix en het voordeel en nadeel?

A

· Cytostaticum/ lokale chemotherapie
· 2dd 4 wk
· AKs, sBCCs, m. Bowen
· Voordeel: veldbehandeling, door pt zelf
· Nadeel: allergie, lokale reacties, therapietrouw

111
Q

Wat zijn de kenmerken van imiquimod 5% creme / aldara?

A

· Immuunmodulator
· 3 x per wk/ 4wk (AK)
· 5 x per wk/ 6 wk (superficieel BCC)
· Nadeel: 1-10% systemische bijwerking, lokale reactie, beperkt oppervlak.

112
Q

Wat zijn kenmerken van fotodynamische therapie en de voor- en nadelen?

A

· O2+ licht + fotosensitizer (5-aminolevulinezuur, methyl-aminolevulinaat)
–> Protoporfyrine IX –> hiermee ontstaan zuurstofradicalen
· Zuurstofradicalen: zorgen voor apoptose en necrose
· Nadelen: dagbehandeling, pijn, alternatief daglicht fotodynamische therapie (cave weersomstandigheden)
· Voordeel: fraaie genezing, therapietrouw

113
Q

Wat vraag je in je anamnese bij mensen met afwijkende huidplekken?

A

· UV straling; cumulatief + intermitterend
· Immunosuppressie
· Klachten (pijn, snelle progressie)
· Dermato-oncologische voorgeschiedenis

114
Q

Waar kijk je naar bij LO bij mensen met afwijkende huidplekken?

A

· Voorkeursplekken: zon blootgestelde delen huid aangezicht, onderlip, oren, handruggen, onderarmen onbehaarde schedel (mannen), decolleté + onderbenen (vrouwen)
· Palperen!
· Let op: wondjes, zwelling/induratie, pijn
· Totale huid inspectie

115
Q

Wat zijn de kenmerken van congenitale melanocytaire naevi (CMN)?

A

· 1% pasgeborenen:
→ <1.5cm: 1:100 klein
→ 1.5-20cm: 1:1000 medium
→ 20-40cm: 1:20.000 groot
→ >40cm: 1:500.000
→ (indeling obv verwachte grootte op volwassen leeftijd (projected adult size))
· Lifetime risico bij op melanoom is <5%, risico gerelateerd aan de grootte
· Melanoom op kinderleeftijd zeldzaam 1/3 uit CMN

116
Q

Wat zijn de kenmerken van lentigo maligna?

A

· Intra-epidermaal melanoom/in-situ melanoom
· Mediane leeftijd 70 jaar
· Zon blootgestelde huid, 74% gelaat
· Progressie naar lentigo maligna melanoom (5%?)
· Moeilijk klinisch afgrensbaar

117
Q

Wat is de diagnostiek bij lentigo maligna?

A

Dermatoscopie + (mapping) biopt(en) (aantal biopten nemen om het zo goed mogelijk in kaart te krijgen, lentigo maligna of toch iets invasievers?)

118
Q

Wat is de behandeling van lentigo maligna?

A

· Conventionele excisie met 5mm marge:
· + Histologische beoordeling gehele laesie
→ 8-29% LM, blijkt na excisie lentigo maligna melanoom
· Grote defecten, oudere patiënten
· Grote kans irradicaliteit bij 5 mm marge (Radicaliteit randen 0-86%)
· Recidief kans 7-20%

119
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van micrografisch gecontroleerde chirurgie (=Breuninger)?

A

Voordelen:
· Volledige beoordeling excisieranden (versus 2% bij conventionele excisie)
· Weefselsparend
· Pas sluiting bij radicaliteit
· Recidief kans 2-5%
Nadelen:
· Grote defecten, oudere patiënten
· Mogelijk meerdere rondes, uitgestelde sluiting –> dus patiënten lopen even met grote wond rond

120
Q

Waar staat PROVOKE voor?

A

P Plaats
R Rangschikking
O Omvang (aantal en grootte)
V Vorm
O Omtrek (begrenzing scherp/vaag)
K Kleur
E Efflorescentie (erytheem, macula, papel, tumor, plaque, ulcus, squamae, keratose, tumor, erosie, teleangiectasie)

121
Q

Wat is de anamnese van basaalcelcarcinoom?

A

· Beloop (vaak geen pijn)
· Klachten
· UV straling; cumulatief + intermitterend
· Immunosuppressie
· Dermato-oncologische voorgeschiedenis
· Andere risicofactoren: genetisch, radiotherapie, lokaal trauma

122
Q

Wat is basaalcel naevus syndroom?

A

· = Gorlin-Goltz syndroom
· mutaties in het PTCH gen
· BCCs vanaf jonge leeftijd
Preventie!
· Beschermen tegen UV
· Niet verbranden
· Beperken röntgenstraling

123
Q

Wanneer kan de diagnose basaalcel naevus syndroom worden gesteld?

A

De diagnose kan worden gesteld op het klinisch beeld en is aannemelijk bij aanwezigheid van 2 major criteria of 1 major en 2 minor criteria

124
Q

Wat zijn de major criteria voor basaalcel naevus syndroom?

A

· multipele (>2) basaalcelcarcinomen of 1 BCC onder de 20 jaar
· odontogene kaakcyste
· 3 of meer palmar pits of plantar pits
· ectopische calcificatie of vroege (< 20 jr) calcificatie van de falx cerebri
· ribafwijkingen
· eerste graads familielid met BCNS

125
Q

Wat zijn de minor criteria voor basaalcel naevus syndroom?

A

Minor criteria:
· macrocephalie (grote hoofdomtrek)
· congenitale misvormingen (gespleten lip of verhemelte, frontal bossing, oogafwijkingen (cataract, coloboma, microphtalmia, nystagmus))
· skelet afwijkingen (Sprengel deformiteit, pectus excavatum, polydactylie, syndactylie, hypertelorisme)
· radiologische afwijkingen (afwijkingen sella turcica, wervelafwijkingen, ophelderingen in botten handen en voeten)
· ovarium fibromen, cardiale fibromen, medulloblastoma

126
Q

Wat zijn de kenmerken van basaalcelcarcinoom?

A

· Kenmerkend: Glazige, wasachtige, doorschijnende papel, plaque of nodus met parelmoerachtige glans.
· Vaak: centrale ulceratie, verheven blekere rand, teleangiëctasieën (zeker dermatoscopisch), snel bloedend, niet genezend.
· Soms: atrofie, onscherpe begrenzing, gepigmenteerd

127
Q

Waar letten we op bij LO van BCC?

A

· Omvang tumor
· Onderliggende structuren
· Indien gelaat: H-zone
· Totale huid inspectie

128
Q

Waarom nemen we een biopt van de huid?

A

Om diagnose te stellen (BCC en PCC lijken soms best op elkaar) en groeiwijze te bepalen

129
Q

Wanneer is er sprake van laag risico BCC en wat is dan de behandeling?

A

· Histologie: Superficieel, nodulair (niet agressief)
· Locatie: Buiten H-zone gelaat, romp, extremiteiten
· Grootte :< 2 cm
· Eerdere behandeling: Primair
Behandeling:
· Excisie met 3 mm marge of Topicale therapie voor superficieel BCC (5-fluorouracil creme, imiquimod creme, fotodynamische therapie)

130
Q

Wanneer is er sprake van hoog risico BCC en wat is dan de behandeling?

A

· Histologie: Sprieterig, micronodulair (agressief)
· Locatie: H-zone
· Grootte: > 2 cm
· Eerdere behandeling: recidief
Behandeling:
· Excisie met minimaal 5 mm of mohs’ micrografische chirurgie (H-zone gelaat)

131
Q

Wat bekijken we bij conventionele excisie?

A

<1% beoordeling van snijvlakken

132
Q

Wat bekijken we bij Mohs’ micrografische chirurgie?

A

100% snijvlakcontrole

133
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van de Mohs’ micrografische chirurgie?

A

Voordelen:
· Weefselsparend
· Hogere kans radicaliteit, lagere kans recidief
Nadelen:
· Arbeidsintensief
· Kostbaarder dan excisie

134
Q

Wat is het risico op recidief BCC na Mohs?

A

Op basis van RCT (mohs versus excisie) met 10 jaar follow-up
· recidief kans na conventionele excisie 12-14%
· recidief kans na mohs 4%

135
Q

Wanneer doen we GEEN Mohs chirurgie?

A

· Melanoom/Melanoom in situ (wel geschikt voor bijvoorbeeld plaveiselcelcarcinomen, merkelcelcarcinomen, DFSP, talgkliercarcinomen)
· Voldoende ruimte voor excisie inclusief passende marge.
· Inoperabel (met mohs chirurgie)

136
Q

Wanneer geven we orale hedgehog inhibitors?

A

· Vismodegib of sonidegib
· Volwassenen met symptomatisch gemetastaseerd basaalcelcarcinoom of lokaal uitgebreid
· basaalcelcarcinoom dat ongeschikt is voor operatief ingrijpen of radiotherapie.
· 4500 euro/mnd

137
Q

Wat zijn de kenmerken van plaveiselcelcarcinoom?

A

· Kenmerkend: huidkleurige tot erythemateuze plaque/nodus/tumor pijn
· Vaak: schilfering (keratose) en centrale ulceratie, omliggende actinische keratosen, snel bloedend, niet genezend
· 80% in hoofd hals gebied

138
Q

Wat zijn risicofactoren voor plaveiselcelcarcinoom?

A

· UV straling (cumulatief)
· Arseen
· Roken
· Mannen > vrouwen
· Huidtype I/II
· Immuungecompromiteerd (HVP)
· Chronische huidontstekingen (ulcera, lichen sclerosus)

139
Q

Welke genodermatosen zijn gerelateerd aan PCC?

A

· Xeroderma pigmentosum
→ DNA repair stoornis
→ Autosomaal recessief
· Albinisme
→ Geen/weinig melanine
→ Meestal oculocutaan (autosomal recessief)

140
Q

Wat is de incidentie en kans op metastasering van PCC?

A

· Incidentie 14.000 nieuwe patienten per jaar en stijgend (2-3%/jr).
· Kans op metastasen: 2-3%

141
Q

Wat is de anamnese bij PCC?

A

· UV straling; cumulatief + intermitterend
· Immunosuppressie
· Klachten: pijn!
· Dermato-oncologische voorgeschiedenis
· Andere risicofactoren: na lokaal trauma, chronische wonden

142
Q

Waar letten we op bij LO bij PCC?

A

· Omvang tumor
· Aanwijzingen voor perineurale uitbreiding
· Onderliggende structuren (ingroei spier/kraakbeen/bot)
· Palpatie drainerende lymfklierstation
· Totale huid inspectie

143
Q

Wat is de aanvullende diagnostiek bij PCC?

A

· biopt!!
· Vanaf T3: echo drainerende lymfklieren hoofd-hals gebied

144
Q

Wat is het beleid bij PCC?

A

· Vanaf Stadium III en op de lip bespreken in MDO huidkanker
Behandelopties:
· Excisie:
→ T1 4 mm marge
→ T2 6 mm marge
→ T3 10 mm marge
· Mohs-chirurgie/micrografisch gecontroleerde chirurgie
· Radiotherapie

145
Q

Wat is cemiplimab?

A

· Immuuntherapie voor mensen met moeilijk te behandelen PCC
· Anti-PD1 antilichaam
· Blokkeert de rem op de T-cel immuunrespons tegen de tumor
· Respons: 46% in locallyadvanced/ gemetastaseerd PCC
· Na 2 jaar 69% ongoing respons
· 49% van de patiënten ervoer minstens één grade ≥3 TEAE
· In NL: beschikbaar in DRUG Access programma

146
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van huidkanker?

A

Basaalcelcarcinoom is de meest voorkomende vorm van huidkanker, maar is wel de meest gunstige vorm –> minste kans uitzaaiingen
Plaveiselcelcarcinoom zit in het midden qua risico
Melanoom geeft grootste kans op metastasering –> komt vanuit pigmentcellen

147
Q

Wat zijn klinische kenmerken van basaalcelcarcinoom?

A
  • Huidskleurige/erythemateuze nodulus/tumor
    • Glazig/glanzend/parelmoer
    • Opstaande rand
    • Ulceratie
    • Teleangiëctastieën
    • Erythematosquameuze laesies
    • Littekenachtige laesies
    • Zonlicht beschenen delen van de huid (excl handpalmen en voetzolen)
148
Q

Wat zijn klinische kenmerken van plaveiselcelcarcinoom?

A
  • Nodulus/tumor (induratie)
    • Keratose (verhoorning)
    • Actinische keratosen in de omgeving
    • Ulceratie
    • Pijn bij palpatie
    • Zonbeschenen delen huid
    • Slijmvliezen
      Plaveiselcelcarcinoom komt vaak op onderlip voor, want meeste zonlicht, niet vaak op bovenlip
149
Q

Wat zijn klinische kenmerken van melanoom?

A
  • Assymetrie in 2 assen
    • Ongelijke begrenzing
    • Meerdere kleuren
    • Groter dan 6 mm
    • Verandering
    • Dermatoscopische kenmerken
    • Huidskleurige, bloedende tumor
      Melanomen ontstaan niet altijd uit een moedervlek, kan ook de novo ontstaan
150
Q

Wat is morbus Bowen?

A

In situ plaveiselcelcarcinoom

151
Q

Wat is histologisch kenmerkend voor basaalcelcarcinoom?

A

Refractie gebieden –> witte gebieden om bollen heen

152
Q

Wat is kenmerkend voor superficieel groeiend basaalcelcarcinoom?

A

Tumorcellen zijn verbonden aan epidermis en liggen niet diep

153
Q

Wat is het verschil tussen imiquimod vs 5-fluorouracil?

A

Imiquimod creme is lokale immuuntherapie –> immuunsysteem activeren om huidkanker op te ruimen
5-fluorouracil is chemotherapie creme –> cellen kapot gemaakt

154
Q

Wat is basaalcelnaevussyndroom?

A

Vanaf jongs af aan al basaalcelcarcinomen aanmaken
Ook wel Gorlin-Goltz syndroom

155
Q

Wat zijn de overwegingen voor Mohs?

A

Het is duur dus we willen niet bij iedereen met BCC Mohs doen
Redenen om voor Mohs te kiezen:
* Groeiwijze
* Moeilijk afgrensbaar
* Gorlin-Goltz (BCNS) syndroom