Week 1 arresten Flashcards
Dronken broer
Doorrijden na ongeval en alcomobilisme. Eén broer deed alsof hij reed, terwijl de andere reed.
Uit de verklaringen van aanvrager, diens broer Michel en O. Ph. blijkt dat deze misdrijven niet zijn begaan door aanvrager maar door diens broer. Voorts blijkt daaruit dat de drie hebben afgesproken dat aanvrager de rol van bestuurder op zich zou nemen omdat zijn broer geen rijbewijs had.
HR: Dit levert het ernstig vermoeden op. Moet worden herzien, materiële waarheid is hier leidend geweest. Onschuldige was immers bestraft en leidt tot herziening.
(Herziening ten voordele).
EHRM: Öztürk tegen Duitsland
Art. 6 lid 3 sub e EVRM.
Botsing tegen auto. Öztürk kreeg boete en ging in verzet. Kwam een tolk bij en Ozturk heeft vervolgens verzet ingetrokken. Hij kreeg wel een rekening van de tolk.
Duitsland: geen sprake van een criminal charge, aangezien het hier om een bestuurlijke boete ging. Dus kosten tolk niet vergoed.
Hof: Staat mag dat niet zelf beslissen. Art. 6 gewoon van toepassing. Volgens het Hof mag de staat het wel in een bestuursrechtelijke wet opnemen, maar het Hof vond wel dat de rechten op grond van art. 6 EVRM dan wel mee moeten hobbelen. Het is dus niet aan staten om er maar wat van te maken.
EHRM: Krusling en Huvig tegen Frankrijk
Er vond een telefoontap plaats, zou een basis moeten hebben in de wet vond de verdachte. Art. 8 lid 2 EVRM en art. 1 Sv.
Art. 8 EVRM voorzienbaarheid van de inbreuk op privacy. 3 dingen daarvoor vereist: 1. Inmenging moet accordance to law zijn a. Toegankelijk b. Voorzienbaar wanneer de overheid inmengt. 2. Ten behoeve van een legitiem doel 3. Noodzakelijk a. Dringende maatschappelijke behoeft b. Voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Hollende kleurling (wg)
Onrechtmatig verkregen bewijs. Er was geen
redelijk vermoeden waardoor de betrokkene als
verdacht aangemerkt had mogen worden om
hem staande te houden. Daarna zijn ook zijn
kleren doorzocht maar er was geen sprake van
ernstige bezwaren. Onrechtmatige kledingdoorzoeking.
Rennende reputatie (wg)
Verdachte gedroeg zich normaal, rende niet weg zoals bij Hollende kleurling.
Redelijk vermoeden moet in beginsel bestaan op
basis van objectieve feiten en omstandigheden (!!!).
In sommige gevallen kan het zo zijn dat een (bekende) betrokkene zich op een bepaalde
manier gedraagt in gegeven omstandigheden
waarop het redelijk vermoeden mag worden
gebaseerd.
Weigerachtige zwartrijder (wg)
Was er nog sprake van een staandehouding nadat verdachte geen antwoord gaf op vragen?
HR: Het staandehouden duurde nog voort op het moment dat verdachte opnieuw werd vastgepakt. De bevoegdheid tot staandehouden eindigt niet door de enkele omstandigheid dat de verdachte een door de opsporingsambtenaar gestelde vraag naar zijn personalia niet of ontwijkend heeft beantwoord.
staandehouding eindigt niet na een afwijzend antwoord. Je hoeft geen gevolg te geven aan de vragen, het is wel strafbaar op grond van de Wet Identificatieplicht.
Salduz en Nederland
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) eist dat een verdachte toegang tot een raadsman moet krijgen vanaf het moment dat de ondervraging door de politie begint.
Dat is dan een ‘inhoudelijk verhoor’, daarmee wordt bedoeld het verhoor van een verdachte over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, in de eerste zes uur van het politieonderzoek en eventueel verhoor dat plaats vindt voor een eventuele inverzekeringstelling.
Saunders v. the UK
Een organisatie die niet met strafbare feiten is belast wou een economische zaak ophelderen. Saunders, aangemerkt als verdachte, werd door hen gehoord. Hij werd verplicht tot antwoorden. Vervolgens werd zijn verklaring gebruikt in een strafzaak tegen hem. Mag dit wel?
EHRM: verplichten tot antwoorden mag, maar niet meenemen naar strafvervolging. Het zwijgrecht (art. 6 EVRM) is een vorm van fair hearing en als dat uitgangspunt geschonden wordt is dat daarmee in strijd. Afgelegde verklaringen waren in casu dus niet bruikbaar als bewijs.
Noot Knigge bij Saunders vs. UK
nemo tenetur-beginsel centraal. Het gaat daarbij om twee verschillende kwesties.
- De eerste betreft de welbekende problematiek van de spreekplicht versus het zwijgrecht: hoe verhouden de inlichtingenplichten die in bepaalde situaties op burgers rusten, zich tot het zwijgrecht dat zij als verdachte hebben? Verklaringen die een burger gedwongen was af te leggen, mogen niet in een strafproces tegen hem gebruikt worden.
- De tweede kwestie heeft betrekking op de reikwijdte van the right not to incriminate oneself. In hoeverre gaat het om méér dan het zwijgrecht alleen? Het Hof overweegt dat het recht zich niet uitstrekt tot het gebruik van afgedwongen bewijsmateriaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, en noemt daarbij als voorbeelden inbeslaggenomen documenten, uitgeademde lucht (blaasproef), bloed‑ en urinemonsters en lichaamsweefsel voor DNA-onderzoek.