voorlopers en grondleggers van de sociologie Flashcards
Hoofdwerk van Montesquieu
→ Drie grote staatsvormen : republiek, monarchie en de tirannie
→ Scheiding tussen trias politica: wetgevende, uitvoeren en rechtsprekende macht = waarborg tegen tirannie en politiek machtsmisbruik
→ Elke samenleving heeft een culturele identiteit: resultaat van samenspel tussen een reeks factoren
Jean-Jacques Rousseau
- In Du contrat social, ou principes du droit politique: gebruikt hij de denkfiguur van een oorspronkelijke natuurtoestand om kritiek uit te oefenen op het
onnatuurlijke/artificiële karakter van de MY van zijn tijd. - In Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes: gaat hij uit van de natuurmens als een goedaardig, hoofdzakelijk solitair levend wezen dat was begiftigd met een groot vermogen tot medelijden en daarom een medemens nooit enig kwaad aan deed.
- Claude Henri de Saint-Simon
→ Verdedigde de noodzaak aan systematische wetenschap van de sociale organisatie
- Auguste Comte
→ Ging verder door op Claude Henri de Saint-Simon en gebruikte als eerst het woord ‘sociologie’
→ Voorstander van het positivisme: alleen een positief-wetenschappelijke kennis die naar natuurwetenschappelijk model rationeel denken + feitenonderzoek combineert, levert ware inzichten op
→ Sociologie in twee domeinen
Sociale dynamica → bestudeert de ontwikkeling van de samenleving
Sociale statica → socialeordevraag
→ Geordende maatschappij kan niet zonder een consensus universalis
= gemeenschappelijk geheel van ideeën en vooral morele waarden naar
conservatief recept
Bewaking + formulering ervan door sociologen
Verspreiding via het onderwijs om sociale verankering te verzekeren
→ Hij bepleit een strikt wetenschappelijke samenleving maar beschouwt een hogere moraal naar religieus voorbeeld alsonontbeerlijk voor een geordende samenleving
→ Sociologie is geboren uit de kruising van de ergernis van verlichting met die van de
contraverlichting.
Herbert Spencer
- Het heelal wordt beheerst door de algemene evolutiewet
- Maatschappij = gedifferentieerd geheel met complexe taakdifferentiatie en functionele differentiatie → dubbele differentiatie van het sociale organisme → complexe vorm van maatschappelijke integratie die berust op de wederzijdse afhankelijkheid tussen gespecialiseerde beroepen en maatschappelijke sferen
- Liberale + darwinistische kenmerken → alleen de besten halen het en planten zich voort
Antropologisch materialisme: belangarbeid (Marx)
Volgens Marx: Door dat mensen zich onderscheiden van dieren, produceren ze indirect hun materiële leven eigenhandig. Arbeid = ingrijpen op de natuur, de natuur productief maken. Arbeid is dus een scheppende materiële activiteit.
→ Antropologisch materialisme → de basisgedachte dat de materiële werkelijkheid zowel bron als
resultaat van menselijke arbeid is.
Tegenstelling tussen twee klassen (Marx)
- een klasse versie Marx valt samen met de 1 v/de 2 posities binnen de maatschappelijke tegenstelling: bezitters of niet-bezitters van productmiddelen
- fundamenteel structuurkenmerk van elke samenleving= productiewijze of de concrete manier waarop economische waarde of rijkdom wordt gecreëerd.
- Meerwaarde = het verschil tussen de hoogte van het gemiddeld loon dat een arbeider ontvangt en de economische waarde die hij in de vergoede arbeidstijd creëert.
Tegengestelde of antagonistische klassenbelangen
Marx
→ het kapitaal: baat bij loonsverlaging en/of productiviteitsverhoging = hogere meerwaarde
→ arbeidersklasse: baat bij loonsverhoging en/of een menswaardig arbeidsritme
–> klassenstrijd
Modern kapitalisme versie Marx =
het productief maken van geld door koopwaren te fabriceren en die vervolgens op de markt tegen geld te ruilen.
- Schematisch → G-W-G’ → geld leidt tot waren, die opnieuw geld opleveren.
- In een kapitalistische samenleving gaan kapitaalbezitters vanuit hun winststreven voortdurend op zoek naar nieuwe afzetmarkten: 2 manieren
→ Tot dan toe onbestaande waren produceren
→ Al bestaande dingen veranderen in activiteiten of koopwaren
Commodificatie = de vervanging van autonoom gemaakte dingen of zelfuitgeoefende activiteiten door koopwaren.
- Kapitalisme = synoniem voor markteconomie → harde concurrentie heerst
→ Zorgt voor meervoudige dynamiek
→ Kapitaalbezitters zien zich met het oog op lagere prijzen en hogere afzet gedwongen
om arbeiders meer uit te buiten
Vergroot risico op klassenconflicten
Sommige kapitalisten halen het niet
o Gaan failliet of laten bedrijf over aan machtigere kapitalisten
→ Bij economische crisis speelt ook onderlinge concurrentie en neemt uitbuiting toe
Resultaat bij herhaalde crisissen= toenemende kapitaalconcentratie via overnames en bankroeten + verpaupering van arbeidersklasse/proletariaat
Productiekrachten/productiemiddelen = (Marx)
geheel aan productiefactoren dat wordt ingezet om
economische waarde te creëren
Sociale orde, versie Marx →
De ongelijke sociaaleconomische machtsrelatie tss het kapitaal en de arbeidsklasse gaat samen met een veelvoud aan vaak geordende arbeidsverhoudingen binnen ondernemingen
Arbeiders verzetten zich hier ook tegen. Met stakingen of andere actievormen breken ze in op de macht van een of meerdere kapitalisten en de door hen gewenste orde
→ Gevolg van de klassenstrijd = sociaal conflict
Durkheim over sociale feiten
- Fundamentele regel →
- Sociale feiten =
- Een afstandelijke, op de positieve wetenschappen geënte kennishouding waarbinnen sociale
fenomenen als objecten verschijnen
- Sociale fenomenen zijn feiten die ons handelen van buiten af vormgeven
- sociale feiten beschouwen als dingen
- het eigenlijke studieobject van de sociologie
→ Sociale verschijnselen zijn het vervolg van de manier waarop de socioloog ze
bestudeert
→ Sociale fenomenen hebben ook voor individuen die deel uitmaken van een sociaal
verband het statuut van gegevens of externe objecten
→ het sociale vormt een eigenstandige werkelijkheid/ realiteit die het menselijke denken en handelen in sterke mate determineert
→ Wijzen van handelen, denken en voelen die de bijzondere eigenschap bezitten dat
zij buiten het individuele bewustzijn bestaan.
SOCIALE FEITEN → 3 kenmerken (Durkheim)
- Sociale feiten zijn bovenindividueel , want sociaal.
→ Collectief karakter, worden gedragen door groepen/sociale verbanden - Sociale feiten zijn extern of voorgegeven aan individuen
→ Wanneer je aangegane verbintenissen nakomt, vervul je verplichtingen die buiten jou en jou handelen om bepaald werden - Sociale feiten zijn gebiedend of dwingend
→ Negatieve sancties bij het schenden van rechtsregels of andere normen
→ Ook afleesbaar aan de weerstand die iedere poging tot het veranderen van ingeburgerde gebruiken/ normen gewoonlijk oproept
sociologisme = (Durkheim)
de neiging om alle persoonlijk handelen te verklaren vanuit het sociale individualiteit weg verklaren vanuit het sociale
Sociale solidariteit = (Durkheim)
sterke wij-gevoelens of gevoelens van onderlinge verbondenheid ensaamhorigheid