Ordening en invloed van het sociale Flashcards
sociale structuur=
patronen van samenhandelen dat zorgt voor gestructureerd sociaal verkeer door de selectieve inperkingen van handelingsmogelijkheden voor het samen handelen
sociale normen =
regels die voorschrijven hoe men zich in een bepaalde sociale relatie hoort te gedragen
- formele –> juridisch strafbaar
- informeel –> niet juridisch strafbaar
Probabilistische of verwachtingsgerichte visie op sociale orde=
complementaire sociale rollen,
elkaar aanvullende sociale verwachtingen over het handelen van de positiebekleders, structureren
het samenhandelen.
Mark Elchardus
de samenleving/het dagelijkse leven bestaat uit een weefsel verwachtingen = de
grondstof van het samenleven
Sociale ongelijkheid =
asymmetrie of hiërarchie tussen individuele of collectieve actoren.
Objectieve sociale ongelijkheid =
sociaal ongelijke verdeling van schaarse en algemeen
hooggewaarde zaken als inkomen, economisch kapitaal
sociale/maatschappelijke ladder
- Intragenerationele mobiliteit = individuele levensloop - Intergenerationele mobiliteit = beter of slechter dan de ouders
Subjectieve sociale ongelijkheid =
ongelijke waardering en behandeling van individuen
→ Geldt in brede kring
→ Soms afhankelijk van geslacht/etnische afkomst/… (sociale discriminatie)
→ Status op status- of prestigeladder
Statusincongruentie/statusinconsistentie =
verschillende statussen in verschillende groepen
→ statusonzekerheid: vrouw aan de macht vraagt zich af of ze van genoeg aanzien geniet
Objectieve maatschappelijke ongelijkheid =
objectieve sociale ongelijkheid in een nationale of
regionale samenleving → drie factoren: inkomen, diploma’s en organisatiegebonden macht
Sociale stratificatie =
opdeling van de maatschappij, vanuit het oogpunt van de objectieve sociale
ongelijkheid, in verschillende lagen van vergelijkbare sociale posities
Sociale laag/sociaal stratum =
groep van sociale posities die binnen de objectieve dimensie van
sociale ongelijkheid op min of meer dezelfde hoogte zitten.
Klasse (algemeen) =
Klassenpositie (algemeen) =
- sociaal stratum van onderling vergelijkbare beroepsposities
- beroepspositie binnen een bepaalde klasse
klassenindeling van John Goldthorpe
→ Marktsituatie (economisch kapitaal)
1- Bron en hoogte van inkomen
2- Mate van economische zekerheid (werk- en inkomenszekerheid)
3- Mogelijkheden tot verbetering van economische positie
→ Werksituatie (organisatiegebonden macht)
1- Hiërarchische positie binnen een organisatie
2- De mate van autonomie bij de uitoefening van taken
→ Onderwijskapitaal
kritiek klassenindeling van John Goldthorpe
Historische relativiteit: technische evoluties + proces van digitalisering → routinewerk in
subklasse III → vergen minder competenties = ‘deskilling’
Geen vermelding van het verschil tss beroepsinkomen vs. economisch vermogen
Klassenposities van parttimers en vooral niet beroepsactieven: waar plaatsen we
gepensioneerden en werklozen?
→ Soms sprake van een onderklasse van structureel overheidsafhankelijke individuen
en gezinnen
Geslachtsstratificatie + etnische stratificatie
→ Geslachtstratificatie: veel vrouwen in subklasse III
→ Etnische stratificatie: ontstaan van ‘gekleurde’ groepen in sectoren als
schoonmaak/fastfood
Klassenposities gezien in gezinssituaties of leefeenheden en niet per individu bekijken