vocabulaire allerlei Flashcards

1
Q

het digitale magazine

A

Le magazine numérique ou une revue numérique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een krant

A

un journal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een digitale factuur

A

une facture électronique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een blog

A

un journal électronique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

slim

A

malin / maligne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de nieuwkomers

A

les personnes nouvellement arrivées

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nieuwkomers op de markt

A

les nouveaux venus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

durf

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de kant

A

le côté

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de moed hebben om

A

Avoir le cran de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de moed, de vermetelheid

A

La témérité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het lef

A

Le toupet (populair taalgebruik) / de durf (avoir du culot, quel culot! (wordt zowel negatief als positief gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

durven

A

Oser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

riet

A

Osier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dorst lessen

A

désaltérer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

uitvoeren

A

effectuer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een bestelling plaatsen

A

effectuer une commande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zich houden aan

A

s’en tenir à = suivre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de maatregelen

A

les mesures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

blazen

A

Souffler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

slagen in / om te …

A

réussir à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

over (heen)

A

par-dessus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

boven

A

au-dessus de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een vol hoofd hebben (er kan niets bij)

A

En avoir plein la tête

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
doodmoe zijn (bijv. na een lange wandeling)
en avoir plein les jambes (ook: en avoir plein les pattes', hoewel vulgairder)
26
bezoeken
Visiter ('Visiter' betekent 'bezoeken', in de zin van 'bekijken', dus gebouwen, instellingen e.d.. Voor 'iemand bezoeken' wordt meestal 'aller voir quelqu'un' gebruikt of 'rendre visite à'.)
27
Een dokter bezoeken
consulter un médecin
28
een gebouw
Un édifice
29
de inhoud verklappen, spoilen
divulgâcher Divulgâcher' is samentrekking van 'divulguer' = verspreiden, onthullen' en 'gâcher' = bederven, verpesten
30
een saai verhaal vertellen
raconter une histoire ennuyeuse
31
de aandacht kwijtraken
perdre l'attention
32
een nieuw gebouwde, vernieuwende stad
une ville nouvelle
33
Zijn muziek was betoverend
Sa musique était envoûtante
34
Hij is door de bliksem getroffen
Il a été frappé par la foudre
35
het onweer
l'orage
36
de storm
la tempête
37
de firma
la firme
38
de grill
le gril
39
het hek
la grille
40
het schema
La grille La grille des salaires = het schema, de salarisschaal
41
De grap
la blague
42
De bumper
le pare-chocs
43
een stoombad (een 'badkamer' waar men de temperatuur verhoogt (bevordert de transpiratie)
une étuve
44
een vulkaankrater
un cratère
45
een droog gebied
un territoire sec, une région sèche, une terre aride
46
een hogedrukpan
un autocuiseur, une cocotte-minute
47
promoten
promouvoir
48
beloven
promettre
49
wandelen
se promener
50
de hond uitlaten
promener le chien
51
bekend maken
promulguer = bekend maken (als 'publier, proclamer')
52
Wat brengt u eigenlijk hier?
Quel mauvais vent vous amène ici? De zin 'quel mauvais vent vous amène' heeft een negatieve en op zijn minst een ironische bedoeling. Het is een variatie op het vriendelijke: 'Quel bon vent vous amène?'.
53
Heeft u slecht nieuws voor ons?
Avez-vous une mauvaise nouvelle pour nous?
54
pellen
Décortiquer wordt vaak in recepten gebruikt waar het gaat om schaaldieren uit hun schaal of schelp te halen. Décortiquer wordt ook in figuurlijke zin gebruikt als analyseren/ uitpluizen.
55
Afzagen (van takken)
ébrancher
56
Scheiden
'séparer' (uit elkaar halen, splitsen) of 'divorcer' (een relatie beëindigen)
57
Verkorten
raccourcir
58
Cesser les enfantillages = ophouden met kinderachtigheden.
Cesser les enfantillages = ophouden met kinderachtigheden.
59
Commettre un adultère = overspel plegen; wordt niet met 'être' gebruikt.
Commettre un adultère = overspel plegen; wordt niet met 'être' gebruikt.
60
Se comporter = zich gedragen
Se comporter = zich gedragen
61
Un comportement adulte = een volwassen gedrag.
Un comportement adulte = een volwassen gedrag.
62
naar beneden brengen, buiten zetten, aflopen, uitstappen
descendre Wanneer 'descendre' gevolgd wordt door een lijdend voorwerp, wordt het vervoegd met 'avoir'. Elle a descendu la poubelle. Elles est descendue (uitgestapt) à la station Chatelet. descendre quelqu'un = iemand ombrengen (meestal met een vuurwapen)
63
Maar nu ter zake
revenons à nos moutons Deze uitdrukking wordt bijvoorbeeld gebruikt bij een werkoverleg wanneer de discussie afgedwaald is naar andere onderwerpen. 'revenons' is de gebiedende wij in de nous-vorm, als aansporing van revenir: laten we teruggaan naar. Naar huis gaan = rentrer. Op je hoede zijn = être sur ses gardes. Er bestaat ook een uitdrukking zoals 'La vie du loup est la mort du mouton', wat betekent dat je op je hoede moet zijn.
64
geld als water verdienen
gagner de l'or en barres
65
rustig slapen zonder zorgen
dormir sur ses deux oreilles
66
woelen in je slaap
se retourner dans son sommeil
67
licht slapen
avoir le sommeil léger
68
mooie dromen hebben
faire de beaux rêves
69
de burgemeester (FR)
le maire Madame le maire. Ook 'la maire/la mairesse'
70
zadelen
seller
71
verzegelen
sceller
72
De onderneming is booming
L'entreprise est en plein essor
73
de (volle) bloei, de vooruitgang
L'essor
74
een brand
un incendie
75
een knuffelbeest
un animal en peluche un nounours wordt gebruikt wanneer je met kinderen praat Un doudou' wordt in het gesprek met kinderen gebruikt om 'een knuffel' aan te duiden. Dat kan een speelgoedbeest, een dekentje of een zachte lap zijn. un câlin = een knuffel (gebaar tussen mensen) doux = zacht une câlineuse = een (vrl) persoon die knuffelt
76
bloedzuigers
des sangsues
77
Een bloedsinaasappel
une orange sanguine
78
succes behalen
obtenir du succès
79
slepen, achterop raken, meeslepen, meetrekken
traîner
80
het voortouw nemen
diriger, prendre la tête
81
ophouden
ralentir, arrêter
82
de orde verstoren
troubler l'ordre
83
een blunder
Une bévue. Synoniem : une gaffe.
84
een successtory
Une histoire à succès
85
een prestatie
Une performance
86
Als je het over de duivel hebt dan trap je op zijn staart
Quand on parle du loup, on en voit la queue
87
de duivel
le diable
88
de vos
le renard
89
en zelfs
voire
90
soms
parfois, quelquefois
91
altijd
toujours
92
nooit
jamais
93
met zich meebrengen, meeslepen of trainen
entraîner
94
overgieten met een laagje saus
napper
95
een taart bedekt met chocolade
Un gâteau nappé de chocolat
96
opvullen
farcir
97
inpakken
envelopper OF enrober
98
deeg
de la pâte
99
het tafelkleed
la nappe
100
de leuning
la barrière
101
het is koud (spreektaal)
ça caille!
102
het magazine
le magazine
103
er schuilt een addertje onder het gras
Il y a anguille sous roche (paling; zonder lidwoord in deze uitdrukking)
104
een adder
une vipère
105
kweken
cultiver
106
een gepeperde rekening
une note salée
107
een oefening
un exercice
108
een handboek
un manuel
109
versteld doen staan, overdrijven
épater
110
roddelen over, praten over iemand in diens afwezigheid
jaser
111
ophangen
Accrocher
112
vastspijkeren
Clouer
113
opplakken
Coller
114
opprikken
Épingler (une épingle = een speld)
115
een tekening
Un dessin
116